Provincie Noord-Holland; wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
 
Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 28 september 2015 tot wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.  
Provinciale Staten van Noord-Holland;
 
Gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 25 augustus 2015 met kenmerk 179956-659095;
 
Gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;
 
Besluiten:
 
Artikel 1
De Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1.Onder verlettering van de onderdelen c tot en met rr tot d tot en met ss wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
c agrarisch aanverwant bedrijf: een bedrijf in landelijk gebied dat hoofdzakelijk is gericht op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of het leveren van goederen en diensten ten behoeve van aanleg en onderhoud van groene of recreatieve gebieden, en gebruik maakt van werktuigen, apparatuur of agrarisch loonwerk.
B
Artikel 3, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d.een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, of artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
  • 1.
    Het eerste lid komt te luiden:
  • 1.
    Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe detailhandel, of omzetting van volumineuze naar niet-volumineuze detailhandel, met een totaal winkelvloeroppervlak van meer dan 1500 m2 mits:
a dit aantoonbaar niet leidt tot ernstige verstoring of duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur;
b de regionale adviescommissie hierover een advies heeft uitgebracht;
c indien de nieuwe detailhandel wordt voorzien buiten bestaande winkelgebieden in de toelichting op het bestemmingsplan is aangetoond dat geen ruimte gevonden kan worden binnen de bestaande winkelgebieden, en;
d de nieuwe detailhandel in overeenstemming is met het detailhandelsprogramma dat is opgenomen in de regionale detailhandelsvisie, voor zover het bestemmingsplan vanaf 1 januari 2016 ter inzage is gelegd.
  • 2.
    Het tweede lid komt te luiden:
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe detailhandel met een totaal winkelvloeroppervlak tot 3000 m2 binnen een bestaand winkelgebied van minimaal 25000 m2 totaal winkelvloeroppervlak.
  • 3.
    Het derde lid, onderdeel d, onder 2º komt te luiden:
2º de regionale adviescommissie hierover een advies heeft uitgebracht.
  • 4.
    Na het vierde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
  • 5.
    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de regionale detailhandelsvisie en het detailhandelsprogramma.
     
D
Na artikel 8 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8aMeerlaagse veiligheid
1.De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met:
a de risico’s van en bij overstroming, en;
b de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
2.Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de inhoud van de beschrijving als bedoeld in het eerste lid.
 
E
Artikel 16 komt te luiden:
Artikel 16 Ruimte voor Ruimte
  • 1.
    Een bestemmingsplan kan voorzien in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing in het landelijk gebied als door deze ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd.
  • 2.
    Gedeputeerde staten stellen nadere regels omtrent het bepaalde in het eerste lid.
     
F
Na artikel 17 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 17a Agrarisch aanverwante bedrijven
1.In afwijking van artikel 14kan een bestemmingsplan de uitbreiding van een reeds fysiek bestaand agrarisch aanverwant bedrijf mogelijk maken in het landelijk gebied zoals aangeduid op kaart 3 van de verordening en de digitale verbeelding ervan, mits:
a de noodzaak tot uitbreiding gemotiveerd is aangetoond, en;
b permanente buitenopslag wordt verboden.
2.In afwijking van artikel 14 kan een bestemmingsplan een nieuw bouwperceel voor de verplaatsing van een reeds fysiek bestaand agrarisch aanverwant bedrijf mogelijk maken in het landelijk gebied zoals aangeduid op kaart 3 van de verordening mits:
a de noodzaak tot verplaatsing gemotiveerd is aangetoond;
b er geen reëel alternatief beschikbaar is op een bedrijventerrein in de regio;
c er geen geschikte vrijkomende agrarische bouwpercelen beschikbaar zijn, en;
d permanente buitenopslag wordt verboden.
  • 3.
    Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en tweede lid voorziet in een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare voor zover dat betrekking heeft op een gebied voor gecombineerde landbouw zoals aangegeven op kaart 6 en de digitale verbeelding ervan.
  • 4.
    Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en tweede lid voorziet in een bouwperceel van maximaal 2 hectare voor zover dat betrekking heeft op een gebied voor grootschalige landbouw zoals aangegeven op kaart 6 en de digitale verbeelding ervan.
  • 5.
    Op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en het tweede lid is artikel 15 van toepassing.
     
G
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
  • 1.
    Het eerste lid komt te luiden:
  • 1.
    Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landbouwgebieden, zoals aangegeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, geldt het volgende:
a agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;
b in afwijking van onderdeel a geldt dat buiten het bouwperceel gaas- en boogkassen kunnen worden toegestaan mits deze na het groeiseizoen worden verwijderd;
c ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering;
d in gebied voor gecombineerde landbouw, zoals aangeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 1,5 hectare;
e in afwijking van onderdeel d kan een agrarisch bouwperceel in gebied voor gecombineerde landbouw een omvang hebben van maximaal 2 hectare, mits wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces;
f in gebied voor grootschalige landbouw, zoals aangegeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare;
g in afwijking van onderdeel f kan een agrarisch bouwperceel in een gebied voor grootschalige landbouw een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces.
h in de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden voorzien, indien:
1° de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel;
2° de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, en;
3° het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.
  • 2.
    Het tweede lid komt te luiden:
  • 2.
    Artikel 15 is van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid met dien verstande dat voor “verstedelijking” wordt gelezen: “agrarische bebouwing of agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 26”.
  • 3.
    Het vierde lid komt te luiden:
  • 4.
    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de motivering als bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en g.
     
H
Artikel 26c komt te luiden:
  • 1.
    Nieuwvestiging of verplaatsing van glastuinbouwbedrijven is alleen mogelijk in glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan.
  • 2.
    Uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven is alleen mogelijk in glastuinbouwconcentratiegebied of tuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan.
  • 3.
    Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan, maakt de vestiging van nieuwe bedrijvigheid anders dan primaire glastuinbouw niet mogelijk.
  • 4.
    In afwijking van het derde lid, kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan, bestemmingen of regels bevatten voor bedrijven die zijn gelieerd aan glastuinbouw.
  • 5.
    In afwijking van het derde lid, kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan, bestemmingen of regels bevatten die bedrijven mogelijk maken die niet zijn gelieerd aan glastuinbouw mits deze bedrijven aantoonbaar bijdragen aan de verduurzaming van de aanwezige glastuinbouwbedrijven.
  • 6.
    In afwijking van artikel 26, eerste lid, onderdelen d en f, geldt geen maximale omvang voor een agrarisch bouwperceel van een glastuinbouwbedrijf in een glastuinbouwconcentratiegebied of tuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan.
  • 7.
    Indien sprake is van verplaatsing van een glastuinbouwbedrijf naar het glastuinbouwconcentratiegebied, dient zeker te worden gesteld dat de bestaande locatie wordt gesaneerd.
  • 8.
    Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van het glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de verbeelding ervan, wijzigen.
     
I
Artikel 29 vervalt.
 
J
Na artikel 29 (vervallen) wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
29a Buitendijkse gebieden
  • 1.
    Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe bebouwing en functies in de buitendijkse gebieden langs het IJsselmeer, Markermeer, Gooimeer en Eemmeer, indien de toelichting een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met actuele peilfluctuaties en voorzienbare peilveranderingen.
  • 2.
    Artikel 13, tweede lid, artikel 14 tweede lid en artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing.
     
Artikel II
A
Kaart 5B: Bufferzones en de digitale verbeelding ervan, behorende bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening, wordt vervangen door bijgaande kaart 5B: Bufferzones en de digitale verbeelding ervan.
B
Kaart 8: Blauwe ruimte en de digitale verbeelding ervan, behorende bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening, wordt vervangen door bijgaande Kaart 8: Blauwe ruimte en de digitale verbeelding ervan.
Artikel III
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciale blad waarin het wordt geplaatst.
 
Haarlem, 28 september 2015.
Provinciale Staten van Noord-Holland,
J.W. Remkes, voorzitter.
J.R. Loggen M.Sc, waarnemend griffier.
Uitgegeven op 8 oktober 2015.
 
TOELICHTING
A
Begripsbepaling agrarisch aanverwante bedrijven
Agrarisch aanverwante bedrijven zijn bedrijven die diensten leveren aan de agrarische sector op het gebied van grondverzet, cultuurtechniek, agrarisch loonwerk, meststoffendistributie en aanleg en onderhoud van de openbare, groene ruimte (sport- en recreatieterreinen, parken, bossen en natuurgebieden).
Vanwege de veranderingen in de agrarische sector (schaalvergroting, verandering in regelgeving) en in bijvoorbeeld natuurbeheer, zijn werkzaamheden van dergelijke bedrijven in de laatste decennia verbreed naar beheer van gronden in algemene zin. Naast het agrarische werk leveren zij ook vaak diensten voor groene en recreatieve functies in het landelijk gebied.
Agrarisch aanverwante bedrijven zijn geen volwaardige agrarische bedrijven, maar wel gelieerd aan de agrarische sector omdat zij diensten leveren aan deze sector.
Begripsbepaling ruimte voor ruimte regeling
Het uitgangspunt van de ruimte voor ruimte regeling is een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. Bij de toepassing van ruimte voor ruimte kunnen niet meer woningen mogelijk worden gemaakt dan passend is binnen de ruimtelijke kwaliteitseisen bedoeld in artikel 15 van de PRV én dan noodzakelijk is om de kosten voor het verwijderen van de storende bebouwing te compenseren.
B
Artikel 3 regelt het toepassingsbereik van de verordening. Op grond van de huidige verordening moet een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan aan de verordening voldoen. Door deze wijziging blijft dat het geval. Als gevolg van een wetswijziging (Permanent maken van de Crisis- en herstelwet, Stb. 2013, 144, deels inwerking getreden op 1 november 2014, Stb 2014, 358 en de wijziging van het Besluit omgevingsrecht en andere AMvB’s zie Stb. 2014, 333) is de grondslag van de tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan gewijzigd. De nieuwe grondslag is in het nieuwe artikel 3 van de PRV verwerkt. Dit is gedaan door de PRV van toepassing te verklaren op artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht (Bor): een lijst waar de tijdelijke omgevingsvergunning op staat.
Er is daarbij voor gekozen om de PRV niet alleen op de tijdelijke omgevingsvergunning van toepassing te verklaren, maar ook op de rest van artikel 4 van Bijlage II bij het Bor. De lijst in dit artikel is namelijk uitgebreid. Er staan wezenlijke ontwikkelingen op, zoals schuilstallen voor dieren in het landelijke gebied of aanzienlijke tijdelijke detailhandelsontwikkelingen (voor 10 jaar). Het kan hierbij ook gaan om ontwikkelingen in bijvoorbeeld werelderfgoed of EHS. Door de PRV op artikel 4 van Bijlage II bij het Bor van toepassing verklaren, moet de verordening in acht worden genomen door het college van burgemeester en wethouders bij het beoordelen van aanvragen van omgevingsvergunningen voor gevallen die in dit artikel genoemd worden. Bij bestemmingsplannen moet dat sowieso al. Inhoudelijk blijft het provinciale beleid hetzelfde. Zouden we de PRV niet van toepassing verklaren op (een deel van) artikel 4 van Bijlage II bij het Bor, dan kunnen forse ontwikkelingen in strijd met provinciaal beleid worden uitgevoerd, zonder dat voldaan hoeft te worden aan de provinciale regels.
C
De actualisatie van het beleidskader (PS 2014 92/15-12-2014 is verwerkt in dit artikel. Artikel 5 heeft betrekking op het gehele provinciale grondgebied, dus zowel binnen als buiten BBG. De detailhandelsstructuur is immers één geheel en uitbreidingen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Het criterium voor verplichte advisering is aangescherpt: alle plannen groter dan 1.500 m2 moeten worden afgestemd (lid 1) met uitzondering van plannen voor ontwikkelingen in winkelgebieden die reeds groter zijn dan 25.000 m2 wvo (lid 2). Voor deze grote winkelcentra moeten detailhandelsplannen groter dan 3.000 m2 voor advisering aan de regionale adviescommissies worden voorgelegd. Deze grote winkelcentra zijn: alle hoofdwinkelcentra, dit zijn de binnenstadscentra van Alkmaar, Amstelveen, Amsterdam, Beverwijk, Bussum, Den Helder, Haarlem, Heerhugowaard, Hilversum, Hoofddorp, Hoorn, Purmerend, Schagen en Zaandam en de grote ondersteunende centra welke ook groter zijn dan 25.000 m2 wvo, dit zijn Amsterdam Buikslotermeerplein, en Amsterdam Amsterdamse Poort.
Daarnaast is het criterium ‘thematische binding’ vervallen, omdat dit niet langer actueel is en is het artikel opnieuw geformuleerd van ‘nee tenzij’, naar ‘ja, mits’.
De genoemde grootte van winkelplannen (1.500 m2 en 3.000 m2) geldt voor de totale ontwikkeling in een winkelgebied (en dus niet per winkel). Er wordt aangesloten bij de totale grootte van de ontwikkeling om te voorkomen dat grote plannen in kleinere delen worden opgeknipt (zowel ruimtelijk als in de tijd) om verplichte advisering te omzeilen.
Er is opgenomen dat omzetting van volumineuze naar niet-volumineuze detailhandel moet voldoen aan dezelfde criteria als reguliere detailhandel, omdat dit ook een grote impact kan hebben op de detailhandelsstructuur.
Waar in het artikel de voorwaarde stond dat er regionale afstemming heeft plaatsgevonden binnen de regionale adviescommissie, staat nu dat door de regionale adviescommissie een advies moet worden uitgebracht. Hiermee wordt duidelijk het om verplichte advisering gaat.
D
In artikel 8a is een motiveringsverplichting opgenomen voor bestemmingsplannen ten aanzien van overstromingsrisico’s.
Het is van provinciaal belang dat kwetsbare en vitale objecten woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Een doordachte locatiekeuze en slimme ruimtelijke en stedenbouwkundige inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperken. Daarom vragen wij gemeenten in de bestemmingsplannen inzicht te geven in de risico’s van en bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Meerlaagse veiligheid is een uitwerking van de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, als een van de beslissingen van het Deltaprogramma. Het is een concept van waterveiligheid gebaseerd op preventie (veilige dijken en duinen) en gevolgenbeperking. Dit laatste geschiedt door middel van een waterrobuuste ruimtelijke inrichting en een verbeterde rampenbeheersing.
Preventie, waterrobuuste inrichting en rampenbeheersing vormen de drie lagen van dit ‘nieuwe’ waterveiligheidsconcept. Het doel is waar mogelijk overstromingen voorkomen en, in geval van een overstroming:
  • het beperken van het aantal slachtoffers
  • het voorkomen van grote economische schade
  • het voorkomen van maatschappelijke ontwrichting door het uitvallen van vitale functies (energie, drinkwater, belangrijke spoorweg- en wegverbindingen) en/of het vrijkomen van milieugevaarlijke stoffen
  • het zorgen voor een adequate rampenbestrijding.
Meer informatie over waterveiligheid en waterrobuuste ruimtelijke inrichting is te vinden op: www.risicokaart.nl en www.ruimtelijkeadaptatie.nl. De Watervisie 2015 bevat meer informatie over het provinciale waterveiligheidsbeleid.
E
Het artikel voor ruimte voor ruimte behoeft aanpassing. De regeling is op inhoud en op een aantal wet- en regelgevingtechnische punten aangepast. In het gewijzigde artikel 16 wordt duidelijk dat het moet gaan om agrarische bebouwing en dat toepassing van ruimte voor ruimte moet resulteren in een ruimtelijke kwaliteitsverbetering voor het landelijk gebied. Dit laatste criterium kwam eerder niet duidelijk in het artikel naar voren, hoewel dit een kernpunt van de regeling is. Op 16 december 2014 hebben GS een nieuwe uitvoeringsregeling ruimte voor ruimte vastgesteld die anticipeert op het gewijzigde artikel 16.
In het oude artikel werd uitgegaan van een ruimte voor ruimteregeling in een bestemmingsplan. Het nieuwe artikel (en bijbehorende uitvoeringsregeling) is beter toepasbaar bij concrete ruimte voor ruimte projecten en blijft daarnaast toepasbaar als een gemeente een algemene ruimte voor ruimte regeling in het bestemmingsplan wil opnemen. Concrete ruimte voor ruimte projecten komen in praktijk meer voor dan algemene regelingen in een bestemmingsplan.
Verder gaf het oude artikel een verplichting aan gemeenten om te voorzien in een ruimte voor ruimteregeling in bepaalde gebieden. Deze verplichting is in de nieuwe tekst komen te vervallen. In deze gebieden zijn woningen in het kader van ruimte voor ruimte slechts mogelijk voor zover deze passend zijn binnen het beoordelingskader van het gebied. Dit is in de desbetreffende artikelen geregeld (EHS, weidevogelleefgebied, bufferzones en UNESCO). Een verplichting om een dergelijke regeling voor te schrijven staat haaks op het uitgangspunt dat ruimte voor ruimte slechts kan worden toegestaan onder de regels van ruimte voor ruimte in de verordening en de uitvoeringsregeling, aangevuld met de regels voor het beschermingsregime van het gebied.
In de oude tekst kregen GS de opdracht om ‘in ieder geval’ een aantal zaken in de uitvoeringsregeling op te nemen. Dit is komen te vervallen, om een aantal redenen. Juridisch-technisch is een dergelijke opdracht niet nodig om genoemde onderwerpen te kunnen regelen (het tweede lid van de voorgestelde nieuwe tekst is hiervoor voldoende). Daarnaast leidt een gedeeltelijke regeling in de verordening en gedeeltelijk in de uitvoeringsregeling tot een minder gebruiksvriendelijke regeling (vindplaats verschilt dan per regel).
Het oude vierde lid, waarin artikel 15 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard is niet meer nodig nu het nieuwe eerste lid reeds spreekt over een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en de uitvoeringsregeling tevens de leidraad van toepassing verklaart voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit.
F
In artikel 17a is een regeling opgenomen voor agrarisch aanverwante bedrijven. Dit zijn bedrijven die diensten leveren aan de agrarische sector op het gebied van grondverzet, cultuurtechniek, agrarisch loonwerk, meststoffendistributie en aanleg en onderhoud van de openbare, groene ruimte (sport- en recreatieterreinen, parken, bossen en natuurgebieden).
Vanwege de veranderingen in de agrarische sector (schaalvergroting, verandering in regelgeving) en in bijvoorbeeld natuurbeheer, zijn werkzaamheden van dergelijke bedrijven in de laatste decennia verbreed naar beheer van gronden in algemene zin. Naast het agrarische werk leveren zij ook vaak diensten voor groene en recreatieve functies in het buitengebied.
Agrarisch aanverwante bedrijven zijn geen volwaardige agrarische bedrijven, maar wel
gelieerd aan de agrarische sector omdat zij diensten leveren aan deze sector. Het verbod op verstedelijking in het landelijk gebied van artikel 14 is voor deze bedrijven om verschillende reden niet wenselijk:
• Agrarisch aanverwante bedrijven zijn onlosmakelijk verbonden met het landelijk gebied omdat zij diensten leveren aan de agrarische sector.
• Verplaatsing naar bestaand bebouwd gebied levert meer vervoersbewegingen op omdat de bedrijven verder weg van hun werkgebied zitten. Gezien de grootte van de landbouwmachines, de beperkte actieradius is dit vanuit verkeersveiligheid niet wenselijk.
• Agrarisch aanverwante bedrijven maken gebruik van zware landbouwmachines. Dergelijke zware landbouwmachines zijn niet voor alle wegen geschikt, gewenst of toegestaan.
• Vanuit oogpunt van milieuhinder is het niet wenselijk om deze machines in het bestaand
bebouwd gebied te huisvesten.
Met het nieuwe artikel 17a wordt de verplaatsing en uitbreiding van agrarisch aanverwante bedrijven onder voorwaarden toegestaan in het landelijk gebied. Het gaat daarbij niet om nieuwvestiging, maar uitsluitend om verplaatsing of uitbreiding van bestaande, reeds fysieke aanwezige, bedrijven, met het doel de huidige bedrijven te faciliteren.
Uitbreiding op de bestaande locatie is onder voorwaarden mogelijk.
Indien een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf verplaatst dan dient vanuit het oogpunt van duurzaam ruimtegebruik eerst te worden onderzocht of er geen reële alternatieven mogelijk zijn op een regionaal bedrijventerrein.
Een alternatief op een bedrijventerrein in de regio is reëel als het past binnen het vestigingsmilieu van het beschikbare terrein en niet leidt tot onaanvaardbare lange afstanden tot de agrarische klantenkring. Dergelijke afstanden kunnen door de grootte en zwaarte van de landbouwmachines immers leiden tot verkeersonveilige situaties. Bovendien hebben deze machines een beperkte actieradius.
Indien er geen ruimte beschikbaar is op een bedrijventerrein in de regio dan dient te worden bekeken of er vrijkomende agrarische bouwpercelen beschikbaar zijn.
Om verrommeling van het landschap te voorkomen is permanente buitenopslag niet toegestaan. Tijdelijke buitenopslag zoals bij grondverzet (tijdelijke opslag van grond op het terrein waarna het wordt vervoerd naar de eindbestemming) is wel toegestaan.
Omdat ruimtelijke kwaliteit als een van de pijlers uit de Structuurvisie een belangrijke rol speelt in het landelijk gebied, dient een uitbreiding of verplaatsing te voldoen aan de ruimtelijke kwaliteitseisen uit artikel 15.
G
In het eerste lid van artikel 26 is een nieuw onderdeel b toegevoegd. Als gevolg van deze toevoeging kunnen bestemmingsplannen gaas- en boogkassen buiten het bouwperceel mogelijk maken op voorwaarde dat deze na het groeiseizoen worden verwijderd.
In de huidige tekst van de PRV is bebouwing buiten het agrarisch bouwperceel niet toegestaan. Voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering kan het nodig zijn om bouwwerken op te richten die niet op het bouwperceel geplaatst kunnen worden zoals gaas- en boogkassen. Gaas- en boogkassen bieden bescherming voor gewassen in de volle grond tegen invloeden van buitenaf (weer, vogels etc). Deze gewassen staan per definitie buiten het bouwperceel. Daarom wordt voorgesteld om gaas- en boogkassen buiten het bouwperceel toe te staan in gemeentelijke bestemmingsplannen. De handhaving van het verwijderen na het groeiseizoen ligt primair bij de gemeente.
In het eerste lid, onderdelen e en g is het vereiste van een bedrijfsplan vervangen door het vereiste van een motivering van de noodzaak tot vergroting van het agrarisch bouwperceel. In de huidige PRV staat vermeld dat een agrarisch bouwperceel een grotere omvang dan 1,5 of 2 hectare kan hebben ‘mits de noodzaak daartoe blijkt uit een bedrijfsplan’.
Het beleidsdoel van deze zinsnede is te voorkomen dat uitbreidingen van agrarische bedrijven andere doelen dienen dan de uitbreiding voor de primaire productie.
In de praktijk is een bedrijfsplan een financiële onderbouwing. Een dergelijke onderbouwing is weinig ruimtelijk. Om een meer ruimtelijk relevant beoordelingskader te creëren is het woord ‘bedrijfsplan’ vervangen door een ‘motivering’. Deze motivering moet in de toelichting op het bestemmingsplan worden opgenomen. Tevens is ter verduidelijking toegevoegd dat de noodzaak tot uitbreiding moet liggen in het primaire productieproces van het bedrijf. Hiertoe behoren niet de agrarische nevenactiviteiten. Deze activiteiten zijn immers ondergeschikt. Vergroting van het bouwperceel voor dergelijke activiteiten kan ertoe leiden dat het bedrijf zich niet meer richt op haar primaire activiteiten maar groter wordt ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten waardoor het volwaardige karakter van het agrarische bedrijf verdwijnt.
Om de ruimtelijke kwaliteitseisen goed van toepassing te laten zijn op artikel 26 is in het tweede lid de tekst toegevoegd dat in plaats van “verstedelijking” moet worden gelezen “agrarisch bouwperceel of agrarische bebouwing”.
In het vierde lid van artikel 26 wordt verwezen naar het eerste lid, onderdelen d en f. Gelet op de vernummering van de onderdelen is ook dit lid aangepast.
H
De provincie heeft glastuinbouwconcentratiegebieden aangewezen, waarin ruimte is gereserveerd voor de clustering van glastuinbouwbedrijven. Nieuwe glastuinbouwbedrijven mogen zich alleen in deze gebieden vestigen, daarbuiten dus niet. Verplaatsing van glastuinbouwbedrijven kan ook alleen naar deze gebieden (lid 1).
In het tweede lid is opgenomen dat uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven is behalve in glastuinbouwconcentratiegebied tevens toegestaan in tuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan.
Overigens worden bestaande glastuinbouwbedrijven buiten een glastuinbouwconcentratiegebied of een tuinbouwconcentratiegebied worden niet op slot gezet. Deze bedrijven mogen hun bouwperceel uitbreiden tot aan de maximale omvang als genoemd in artikel 26. Indien deze bedrijven een groter bouwperceel nodig hebben, dan dienen zij te verplaatsen naar een glastuinbouwconcentratiegebied.
In lid 3 is een verbod op andere bedrijvigheid in de glastuinbouwconcentratiegebieden opgenomen. Op dit verbod zijn uitzonderingen gemaakt (lid 4 en 5). Naast glastuinbouwbedrijven is het namelijk soms wenselijk om binnen het concentratiegebied ook andere bedrijvigheid toe te staan. De cross over met andere bedrijven (bijvoorbeeld de datacenters op Agriport A7 en kennisinstellingen die onderzoek uitvoeren voor de glastuinbouwsector) kan zorgen voor verduurzaming van de glastuinbouwsector en de totstandkoming van innovatieve oplossingen, die een positieve invloed hebben op de concurrentiepositie van de glastuinbouw. Ondanks dat die bedrijven geen glastuinbouw zijn of gelieerd zijn aan de glastuinbouw, omdat deze bedrijven niet gebruik maken van glasopstanden.
In lid 6 is bepaald dat agrarische bouwpercelen van glastuinbouwbedrijven in
(glas)tuinbouwconcentratiegebieden kennen geen maximale omvang.
Tot slot is een lid 7 toegevoegd die GS de bevoegdheid geven om de begrenzing van het glastuinbouwconcentratiegebied. In het continue proces van modernisering zijn er gebieden aan te wijzen waarvan gemeenten en ondernemers constateren dat er geen toekomst ligt voor de glastuinbouw dan wel overcapaciteit is in een regio. Dat geldt bijvoorbeeld voor gebieden waar het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) en de KV Contour geldt waardoor enkele glastuinbouwgebieden geen toekomst meer hebben. In dergelijke gevallen kan de aanwijzing tot glastuinbouwgebied komen te vervallen. In dat geval zullen de begrenzingen in de kaarten van de PRV ook gewijzigd moeten worden. Om snel in te kunnen spelen op de actualiteit en dynamiek wordt voorgesteld om de bevoegdheid tot wijziging van de contouren van het glastuinbouwgebied bij GS neer te leggen zodat dit proces geen vertraging oploopt. Alvorens wordt besloten tot een aanpassing in de begrenzing horen GS eerst de betreffende Statencommissie.
I en J
In artikel 29 Primaire waterkeringen zijn enkele onderwerpen geregeld die grotendeels overlappen met landelijke regelgeving. Omdat de PRV op die punten niets toevoegt, vervalt dit artikel.
Het onderdeel over buitendijks bouwen en buitendijkse functies (adaptief inrichten) uit artikel 29 is wel nog steeds van belang omdat het niet landelijk wordt geregeld. Dit onderwerp blijft in de PRV en wordt ten opzichte van artikel 29, eerste lid, onder c, van de PRV gewijzigd en nader uitgewerkt in het nieuwe artikel 29a met het opschrift ‘Buitendijkse gebieden’.
Dit artikel bepaalt dat in de buitendijkse gebieden rekening moet worden gehouden met actuele peilfluctuaties en voorzienbare peilveranderingen.
Voor de kusten van het IJsselmeer, Markermeer, Gooimeer en Eemmeer dienen bestemmingsplannen uit te gaan van het adaptief inrichten van buitendijkse gebieden, zodat rekening wordt gehouden met actuele peilfluctuaties en toekomstige peilveranderingen, zoals deze zijn afgesproken in het kader van het Deltaprogramma.
Gemeenten dienen initiatiefnemers in buitendijkse gebieden erop te wijzen dat zij zelf verantwoordelijk blijven voor eventuele schade als gevolg van peilfluctuaties of peilveranderingen.
Buitendijkse gebieden zijn gebieden die niet door een waterkering beschermd worden en geen hoge grond zijn. Hoge grond is grond die zo hoog is gelegen dat deze niet door overstromingen wordt bedreigd.
Het moet gaan om de actuele peilfluctuaties en voorzienbare peilveranderingen. Voorzienbaar zijn in ieder geval de peilveranderingen die zijn vastgelegd in het vigerende Deltaprogramma en de vigerende Deltabeslissing IJselmeergebied. Zo staat in de Deltabeslissing IJsselmeergebied die in 2014 aan de Tweede Kamer is aangeboden (onderdeel van Deltaprogramma 2015):
Belangrijk onderdeel van de voorgestelde deltabeslissing is dat het gemiddelde winterpeil in het IJsselmeer tot 2050 gelijk blijft. (…) Voor de periode na 2050 blijft de optie open om het winterpeil beperkt mee te laten stijgen met de zeespiegel (maximaal 10-30 cm), maar alleen als dat noodzakelijk en kosteneffectief is.” en “De voorgestelde deltabeslissing voorziet ook in flexibeler beheer van de streefpeilen. (…) Met de eerste stap van flexibel peilbeheer neemt de voorraad in het zomerseizoen toe met 20 cm in het IJsselmeer, Markermeer en de Zuidelijke Randmeren. Als de vraag naar zoetwater toeneemt, is de buffer verder te vergroten tot een waterschijf van 40-50 cm. Om flexibel peilbeheer mogelijk te maken, krijgen de oevergebieden een flexibele inrichting.
Artikel II
A
Bij de vorige wijziging van de PRV zijn de voormalige nationale landschappen onder het Bufferzone regime gebracht, omdat deze gebieden geen bescherming meer kenden nadat het Rijk dat had losgelaten. Het regime van de bufferzones is het strengste regime dat de PRV kent. Hierdoor kunnen diverse kleinschalige plannen in de voormalige nationale landschappen plotseling niet meer doorgaan. Daarbij blijkt dat de voormalige nationale landschappen al voor 93% een andere vorm van bescherming tegen grootschalige ontwikkelingen hebben. En ook artikel 15 beschermt kleinschalige gebieden tegen te grote ontwikkelingen die de kwaliteit van het landschap zouden kunnen aantasten. Daarom wordt de begrenzing (kaart 5B) weer teruggebracht naar de situatie voor vaststelling van de PRV op 3 februari 2014.
B
GS hebben op 1 oktober 2013 het kustversterkingsplan Zwakke Schakels (Hondsbossche- en Pettemer Zeewering) goedgekeurd (162293/246634) en tegelijkertijd een provinciale omgevingsvergunning verleend. Voor deze omgevingsvergunning is een ‘Verklaring van geen bedenkingen’ op 23-09-2013 afgegeven door PS. In de Ruimtelijke Onderbouwing horend bij de omgevingsvergunning is aangegeven dat een aantal strandpaviljoens verplaatst dienden te worden door de kustversterking. Voor de bestaande Hondsbossche- en Pettemer zeewering wordt een nieuw duingebied met een breed strand aangelegd. Voorheen was hier geen strand.
Omdat artikel 29 wordt geschrapt, is verbeelding van de primaire waterkeringen en het kustfundament op kaart 8 in de PRV niet meer nodig. Daarom worden de kaartlagen ‘kustfundament’ en ‘primaire waterkering’ geschrapt.
 
Naar boven