Artikel 6.7.1 Doel van de regeling
De financieringsregeling huurprojecten heeft als doel het stimuleren van woningbouwprojecten in de huursector die als gevolg van de moeizame toegang tot de kapitaalmarkt niet van de grond komen door het ontbreken van een deel van de financiering. Het gaat dan om op zichzelf rendabele projecten binnen de huursector.
In dit kader zijn op 13 mei 2014 tevens afspraken gemaakt met de Friese woningcorporaties voor die situatie waarin sprake is van realisatie van projecten door middel van overname van bestaande huurwoningen van de woningcorporaties, al dan niet in combinatie met renovatie.
Deze afspraken betreffen de bereidheid van de corporaties om 25% van het overnamebedrag als participatie of financiering ter beschikking te stellen. De vorm waarin dit gebeurt, is in overleg tussen de aanvrager en de betreffende corporatie.
Ook zijn de woningcorporaties bereid na overdracht de verhuuradministratie en het verhuurbeheer van de overgedragen huurwoningen ten behoeve van de overnemende partij uit te voeren.
Het staat de aanvrager vrij om al dan niet gebruik van te maken van het hiervoor genoemde aanbod van de corporaties.
Artikel 6.7.2 Subsidiabele activiteiten
De subsidiabele activiteiten betreffen het realiseren van projecten in de huursector. In het kader van de regeling kan het daarbij gaan om nieuwbouw van woningen in de huursector, maar ook om de herbestemming van panden met een andere functie tot huurwoningen. Tevens wordt in dit verband onder “ realisatie” de overname van bestaande huurwoningen van woningcorporaties in dit segment verstaan, al dan niet in combinatie met renovatie.
De overige financiering dient te worden verstrekt door derden danwel te worden voldaan uit eigen vermogen.
Voor de verdeling van de beschikbare gelden wordt onderscheid gemaakt op basis van de hoogte van de aanvangshuur, grootte van projecten en of het al dan geen zelfstandige woonruimten betreft. De huurliberalisatie-grens kent een peildatum per 1 januari van het betreffende jaar. Deze regeling volgt de periodieke rijks aanpassingen van deze grens. De aanpassingen worden via rijks circulaire bekend gemaakt.
De regeling richt zich op investeerders/beleggers in huurwoningen in de huursector.
Indien sprake is van een samenwerkingsverband tussen meerdere partijen anders dan in de vorm van een juridische entiteit dient een penvoerder door de aanvragers te worden benoemd als contactpersoon.
Dat staat los van het feit dat alle samenwerkingspartners altijd hoofdelijk aansprakelijk blijven voor de met de provincie aan te gane verplichtingen.
Artikel 6.7.4 Aanvraagperiode
Aanvragen voor subsidie in het kader van de grootschalige huurprojecten met 10 of meer eenheden (onderdelen b, c en d uit artikel 6.7.2) kunnen worden ingediend in de periode tussen 15 november 2015 en 1 december 2015.
Na 1 december 2015 vindt beoordeling van de aanvragen plaats en wordt er zonodig gerangschikt zoals vermeldt in artikel 6.7.10.
Voor kleinschalige projecten met 3 tot en met 9 eenheden (onderdeel a uit artikel 6.7.2) kunnen aanvragen voor subsidie worden ingediend in de periode tussen 16 maart 2016 en 31 maart 2016.
Na 31 maart 2016 vindt beoordeling van de aanvragen plaats en wordt er zonodig gerangschikt zoals vermeldt in artikel 6.7.10. Eerder ingediende aanvragen worden niet in behandeling genomen.
Artikel 6.7.6 Weigeringsgronden
In verband met de efficiëntie van de regeling worden alleen aanvragen voor een bijdrage meer dan € 125.000 in behandeling genomen.
Het is mogelijk om voor meerdere projecten in het kader van de financieringsregeling huurprojecten een financiering aan te vragen. Het is echter niet mogelijk om een project in delen op te knippen om voor hetzelfde project twee keer in aanmerking te komen voor subsidie, behoudens het onderscheid in de onderscheid voor woningen boven of onder de liberalisatiegrens. Een voorbeeld hiervan is als volgt: Stel u heeft een project voor het realiseren van 16 zelfstandige woonheden in de huursector met een aanvangsuur onder de liberalisatiegrens. Dit is één project en wordt dan als zodanig behandeld. Indien u twee aanvragen indient, waarvan één voor kleinschalige projecten voor 5 woningen en de ander voor grootschalige projecten voor 11 woningen, wordt alleen maar subsidie verstrekt voor één van deze projecten.
Alleen in de gevallen dat bijvoorbeeld het grootschalige project betrekking heeft op woningen met een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens worden allebei uw aanvragen in behandeling genomen.
Kortom, het knippen van projecten, anders dan op grond van de aanvangshuur (boven of onder de liberalisatiegrens) of zelfstandigheid van de wooneenheden is niet toegestaan.
Het totaal aan ontvangen provinciale financiering op grond van de financieringsregeling mag echter niet meer dan € 2.500.000 bedragen per aanvrager. Daarbij worden tevens eventuele leningen betrokken die zijn ontvangen uit hoofde van andere maatregelen die zijn voortgekomen uit het aanvalsplan Woningmarkt zoals vastgesteld door provinciale Staten van de provincie Fryslân op 6 november 2013.
Bij het bepalen van de maximale financiering per aanvrager wordt ook rekening gehouden met aan de aanvrager gelieerde partijen en bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden waarin de aanvrager deelneemt. Als grondslag wordt daarvoor gekeken naar het aandeel van de aanvrager in deze samenwerkingsverbanden.
Dit kan het beste worden geïllustreerd aan de hand van een tweetal voorbeelden.
Voorbeeld 1: samenwerking
Partij A neemt voor 30% deel in een samenwerking welke een aanvraag voor een lening heeft ingediend voor project X ter hoogte van € 2,5 miljoen. Partij A dient ook een aanvraag in voor een eigen project Y en vraagt daarvoor een financiering van € 1 miljoen.
Met project Y komt A nog niet aan het maximum, dus kan deze aanvraag in behandeling worden genomen. Aangezien A voor 30% deelneemt in project X, telt deze aanvraag voor 30% mee, derhalve voor € 750.000. Daarmee zou in totaal aan A met de projecten X en Y een bedrag van € 1.750.000 toegerekend en is het plafond voor A na toekenning van de aanvragen voor X en Y nog niet overschreden.
Voorbeeld 2: gelieerde partijen
A is voor 50% aandeelhouder in B die een aanvraag indient voor project X voor een lening van € 1.000.000. Daarnaast is A eveneens voor 50% aandeelhouder in project C, die een leningsaanvraag doet van € 2,5 miljoen voor project Y. Tot slot besluit A om voor 60% deel te nemen in D die op haar beurt een aanvraag indient voor project Z van € 1.000.000.
Bij het bepalen van de verleende steun gaat het in dit geval om A, die daarmee in totaal voor € 0,5 (50% x 1.0 miljoen) 1,25 (50% van 2,5 miljoen) 0,6 (60% van 1.0 miljoen) = € 2,35 miljoen aanvragen heeft gedaan. Dit ligt nog steeds onder de grens van € 2,5 miljoen. Zou A met nog een project willen komen voor eigen rekening, dan zou hiervoor maximaal € 150.000 lening kunnen worden verstrekt.
Het bovenstaande laat onverlet dat de aanvrager die een onderneming drijft, ongeacht het percentage van deelname aan het project, nimmer meer subsidie kan ontvangen dan het maximum dat op grond van de- minimissteun is toegestaan, wanneer sprake zou zijn rentepercentages onder hetgeen kan worden aangemerkt als marktconforme rente. Als onderneming wordt in dit verband aangemerkt het uitoefenen van een economische activiteit, ongeacht de entiteit waarin dit gebeurt. Het kan dus ook om een natuurlijk persoon gaan die bijvoorbeeld panden verhuurt.
Artikel 6.7.7 Toetsingscriteria
Naast de eisen ten aanzien van de doelgroep en de aard van de projecten, is een aantal voorwaarden aan de steunverlening verbonden:
- •
Bijzondere doelgroepen (artikel 6.7.2 categorie c) worden in dit verband opgevat als woningen met een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens of woningen voor de bijzondere huur zoals studentenwoningen en zorgwoningen. Ten aanzien van zorgwoningen geldt als uitgangspunt dat daadwerkelijk in zorgfaciliteiten dient te zijn voorzien op de betreffende locatie en deze zorg deel uitmaakt van de huurovereenkomst. Dit dient door de aanvrager te worden aangetoond.
- •
Voor zover sprake is van 50 of meer eenheden (artikel 6.7.2 categorie d) is de regeling ook van toepassing indiensprake is van wooneenheden waar sprake is van gemeenschappelijk sanitair en/of keuken. Voorbeelden zijn studentenhuisvesting en intramurale zorgeenheden.
- •
Ten aanzien van de minimum omvang van projecten worden projecten afzonderlijk beoordeeld. Het bij elkaar voegen van (kleinere) projecten op verschillende locaties om aan de minimumomvang te voldoen is niet toegestaan. In de praktijk betekent dat sprake dient te zijn van een aaneengesloten projectlocatie ten hoogste gescheiden door bijvoorbeeld een openbare weg o.i.d. Daarbij is eveneens van belang dat er een geografische en/of organisatorische samenhang bestaat tussen de verschillende projectonderdelen om als een project te worden beschouwd. Dit ook in relatie tot de weigeringgrond onder 6.7.6, eerste lid onderdeel b.
Een samenhangend project (geografisch en locatie verbonden) telt 22 wooneenheden met allen een aanvangshuur onder de liberalisatiegrens. De aanvrager besluit om 2 aanvragen in te dienen, te weten 1 aanvraag voor een financiering van 25% voor 13 wooneenheden in de categorie b en 1 aanvraag voor een financiering van 50% voor 9 wooneenheden in de categorie a. Dit is niet toegestaan. Het project wordt opgevat als 1 project met 22 eenheden en kent dus een maximale financiering van 25% van de subsidiabele projectkosten. Indien sprake zou zijn van 22 eenheden, waarvan 9 met een aanvangshuur onder de liberalisatiegrens en13 boven de liberalisatie is wel sprake van twee aanvragen.
•Er dient sprake te zijn van een haalbaar project met voldoende ruimte voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen ten aanzien van het voldoen van rente en aflossing. Dit dient te worden onderbouwd door het overleggen van een onderbouwde business-case met onderliggende exploitatie- en balansprognoses, waaruit deze ruimte blijkt.
Artikel 6.7.8 Niet subsidiabele kosten
Voor het bepalen van de subsidiabele kosten als grondslag voor de provinciale financiering wordt onderscheid gemaakt in grootschalige en kleinschalige projecten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat met name wordt gekeken naar de projectkosten die leiden tot directe werkzaamheden in de realisatie en de bijbehorende voorbereiding. In het geval van kleinschalige projecten tot 9 eenheden (artikel 6.7.2, onderdeel a) mogen de verwervings- en grondkosten tot de subsidiabele kosten worden gerekend. Voor grootschalige projecten met 10 of meer eenheden (artikel 6.7.2. onderdelen b, c en d) worden verwervings- en grondkosten niet tot de subsidiabele kosten gerekend.
Kosten welke zijn gemaakt voor de indiening van de aanvraag worden niet meegenomen.
Subsidies en bijdragen die zijn verkregen op de opgevoerde kosten, bijvoorbeeld op grond van paragraaf 6.2 of 6.6 Herbestemmingsregeling bestaande panden, of monumentenregelingen (provinciaal, gemeentelijk of Rijksregelingen), worden in mindering gebracht op de projectkosten die meetellen voor het bepalen van maximale leningbedrag.
Artikel 6.7.9 Subsidiehoogte
Binnen de financieringsregeling huurprojecten wordt steun verleend door het verstrekken van een lening. Daarbij gaat het om een lening tot een hoogte van maximaal 50% van de subsidiabele projectkosten voor kleinschalige projecten als bedoeld in artikel 6.7.2. onderdeel a, en een lening van maximaal 25% van de subsidiabele projectkosten voor de overige projecten.
Voor kleinschalige projecten geldt een maximum leningsbedrag van €500.000 miljoen per project, met een maximum leningsbedrag van € 2,5 miljoen per aanvrager in het geval van meerdere projecten. In het geval van projecten met 10 of meer eenheden geldt een maximum leningsbedrag per project van € 2.5 miljoen en eveneens een maximum van € 2,5 miljoen per aanvrager.
Artikel 6.7.10 Verdeelsystematiek
Voor het geval dat het totaal aan ingediende aanvragen meer is dan het beschikbare budget zal een keuze worden gemaakt voor de volgorde van de te honoreren projecten. Daarvoor wordt de relatieve hoogte van de gevraagde financiering als criterium gehanteerd.
Ten aanzien van de hoogte van de financiering volgt de regeling de doelstelling van Wurkje foar Fryslân om zoveel mogelijk investeringen in de provincie los te trekken. Dit betekent dat naarmate het aandeel van de provinciale financiering in het project lager is, het project hoger zal scoren.
Artikel 6.7.11 Condities voor een lening
Voor de vaststelling van leningcondities wordt aangesloten bij de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (2008/C/14/02) ter voorkoming van staatssteun. Daarbij wordt op basis van de door de aanvrager te stellen zekerheid en de kredietwaardigheid een marktconforme rente bepaald overeenkomstig de regels van de mededeling.
Opslagen voor leningen in basispunten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Slecht/Financiele moeilijkheden (CCC en lager)*
|
|
|
|
* Normaal: tussen 69% en 41%
Indien sprake is van een andere partij als hoofdfinancier zal de te hanteren rente echter nooit onder de door de hoofdfinancier te hanteren rente liggen. Het betreft de rente die de hoofdfinancier voor het project gaat hanteren, met dien verstande dat deze referentie rente een vergelijkbare rentevast periode dient te hebben als de rentevastperiode van de Provincie, zijnde de looptijd van de geldlening. Onder hoofdfinancier wordt in dit verband de financier verstaan met de zekerheden welke voorgaan op de zekerheden van de provincie, bijvoorbeeld in de vorm van een eerste hypothecaire inschrijving op het betreffende onroerend goed dat binnen het project gerealiseerd gaat worden, dan wel het onroerend goed waar het project betrekking op heeft.
Eventuele afwijkingen worden getoetst op de regels ten aanzien van de-minimissteun.
Als zekerheid worden in dit kader opgevat hypotheekstellingen en borgstellingen.
Voor de aflossing geldt een looptijd van maximaal 15 respectievelijk 20 jaar en wordt uitgegaan van een lineaire aflossing beginnend in de maand volgend op de datum van oplevering van het project.
Artikel 6.7.14 Staatssteun
De condities voor leningen worden in eerste instantie vastgesteld op basis van marktconformiteit volgens de Europese mededeling. Indien wordt afgeweken in het voordeel van de begunstigde van de aldus bepaalde condities wordt deze afwijking beschouwd als staatssteun. Daaraan zijn grenzen gesteld op basis van Europese regelgeving. In dit verband worden alle entiteiten die een economische activiteit uitoefenen aangemerkt als onderneming.
De waarde van deze steun wordt bepaald op basis van de looptijd van de betreffende lening in het jaarlijks verschil tussen de marktconforme voorwaarden en de daadwerkelijk gehanteerde voorwaarden.
Zou bijvoorbeeld bij een lening van € 1.0 miljoen een marktconforme rente van 7,06% gelden (normale zekerheid, geen creditrating) en wordt er in werkelijkheid een rente van 4,5% gehanteerd, dan is bij een looptijd van 15 jaar de steun te berekenen als de netto contante waarde van het jaarlijks renteverschil gedurende 15 jaar, in dit geval € 187.895,-
De regeling zal worden opengesteld voor aanvragen van projecten welke kunnen worden ingediend tussen 15 november 2015 en 1 december 2015. Voor projecten tussen de 3 en 9 eenheden met een aanvangshuur onder de liberalisatiegrens geldt dat de aanvragen ingediend kunnen worden van 15 maart 2016 tot en met 31 maart 2016. Op de aanvraag volgt in eerste instantie een besluit van GS over het al dan niet beschikbaar stellen van een lening onder opschortende voorwaarden van het sluiten van een overeenkomst
Op basis van het betreffende besluit vindt vervolgens het opstellen van de leningsovereenkomst plaats, waarin opgenomen de resulterende condities, invulling van de zekerheden en de wijze van beschikbaarstelling van de middelen.