De beheerder kan aanvragen op projectniveau indienen of, wanneer de provincie die mogelijkheid biedt, op programmaniveau. Indien de gecertificeerde beheerder van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, dienen de onderstaande punten in het kwaliteitshandboek te worden uitgewerkt. Indien de gecertificeerde beheerder op andere wijze met de provincie afspraken maakt over projecten, bijvoorbeeld in de vorm van een meerjarenovereenkomst of op projectniveau, gelden ten aanzien van deze projecten de bepalingen in de overeenkomst of subsidieverordening en is uitwerking in het kwaliteitshandboek niet nodig.
Toelichting bij het PVE natuurbeheer
Het subsidiestelsel voor Natuur- en Landschapsbeheer gaat uit van meer vertrouwen in de beheerder en een vermindering van uitvoeringslasten. De kwaliteit van het beheer van natuur en landschap is bovenal afhankelijk van de deskundigheid, professionaliteit, toewijding en inzet van de beheerders. De provincies willen de borging van de kwaliteit van het beheer dan ook allereerst vormgeven door gebruik te maken van deze kwaliteiten van de beheerders. Daarom hebben de provincies samen met de beheerders een kwaliteitsborgingsysteem ontwikkeld, dat wordt aangeduid met de term „certificering‟. Deze certificering geeft de overheid de zekerheid dat de kwaliteit van het natuurbeheer voldoende geborgd is bij een beheerder. De bedoeling van de provincies is uitdrukkelijk om tot een simpele eigen vorm van certificering te komen, die nauw aansluit bij de huidige werkwijze en systemen van de beheerders en niet bureaucratisch is. Het gaat in feite om een „erkenningseis‟ van professioneel handelen voor natuurbeheer.
De beheerder legt in een kwaliteitshandboek vast hoe hij invulling geeft aan de eisen uit het PVE. De certificerende organisatie hanteert, in opdracht van de provincies, het PVE als toetsingskader bij de certificering van een beheerder.
Het aantal eisen is zo beperkt mogelijk gehouden, om te voorkomen dat de lastendruk voor beheerder en overheid te hoog wordt. De beheerder heeft de ruimte om vorm en inhoud van het kwaliteitshandboek aan te laten sluiten op de eigen werkwijze. Het PVE is de leidraad voor de beheerder voor het opzetten en uitwerken van zijn kwaliteitshandboek. Binnen de identieke inhoudsopgave bestaat ruimte voor elke beheerder om zijn eigen werkprocessen te beschrijven. De wijze waarop de certificeringscommissie het kwaliteitshandboek toetst, zal verder worden uitgewerkt in een toetsingsprotocol.
Niet alle onderdelen uit het PVE zijn voor alle beheerders even relevant. Alle te certificeren beheerders en samenwerkingsverbanden van beheerders dienen onderdeel 1, 2, 4 en 5 uit te werken in het kwaliteitshandboek. Aanvullend wordt onderdeel 3 uitgewerkt door beheerders die zelf basismonitoring wensen uit te voeren. Onderdeel 6 is alleen relevant voor beoogde houders van een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer. Om het certificaat ook van toepassing te laten zijn op projecten, dienen beheerders onderdeel 7 invullen.
Aansluiting op eigen werkwijze
Bij de certificering in het Subsidiestelsel Natuur en Landschap wordt zoveel mogelijk aangesloten op de werkwijze en bedrijfsvoering van de natuurbeheerder/organisatie op het terrein van de kwaliteitsborging. Het eigen werkproces van de beheerder is de maat voor de kwaliteitsborging, waarbinnen de beheerder de ruimte krijgt om zelf de eisen uit het programma te implementeren in zijn bedrijfsvoering op die wijze die daarin het beste past. De beheerder is er daarbij wel verantwoordelijk voor dat hij voldoet aan de eisen zoals opgesteld in het programma, maar de manier van invullen is vrij. Om een voor alle beheerders vergelijkbare inhoudsopgave te realiseren, volgt de beheerder daarbij de volgorde van het PVE.
Voor de kwaliteitseisen uit dit programma die al via andere certificaten zoals FSC, CBF of Milieukeur zijn geborgd, hoeft de beheerder binnen deze certificering geen aanvullende maatregelen te nemen. De kwaliteitseisen van het andere certificaat kunnen dan worden overgenomen met een verwijzing en uitleg in het kwaliteitshandboek.
Toelichting bij het PVE agrarisch natuurbeheer 2016
Vanaf 1 januari 2016 is een agrarisch collectief eindbegunstigde voor de subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer, en niet meer de individuele agrariër.
Een collectief is een samenwerkingsverband in een begrensd gebied dat bestaat uit agrariërs en andere gebruikers van landbouwgrond. Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet het agrarisch collectief zijn gecertificeerd. Voor de certificering is het nodig dat de overheid (IPO/EZ) een PVE opstelt, waaraan een collectief moet voldoen. Dat zijn vooral eisen die te maken hebben met de EU-conformiteit van de vernieuwde regeling. Op basis van het PVE heeft de SCAN (Stichting Collectief Agrarisch Natuurbeheer) een model-kwaliteitshandboek opgesteld. Vervolgens kan elk collectief op basis van dat model een -op de eigen organisatie en werkwijze toegesneden- kwaliteitshandboek maken. Dat handboek wordt vervolgens aan de certificeringscommissie voorgelegd en die verleent, na een positieve beoordeling, het collectief een certificaat.
Algemene eisen aan een doeltreffend en doelmatig collectief
Er zit een groot verschil in taak en rol van de huidige agrarische natuurverenigingen in vergelijking met die van het agrarisch collectief per 1 januari 2016 op grond van het Vernieuwde stelsel Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer 2016. Daarom hebben de twaalf provincies, de koepels van agrarische natuurverenigingen en IPO/EZ in september 2013 gezamenlijk uitgangspunten vastgesteld voor de vorming van collectieven in de provincies.
De kern van het vernieuwde stelsel is een collectieve benadering voor een ecologisch meer effectief agrarisch natuur- en landschapsbeheer in die gebieden waar dit het meest kansrijk is qua verbetermogelijkheden van de habitat van de doelsoorten. Daarbij spelen ook de intensiteit van de landbouw in het landschap waarin de maatregelen worden uitgevoerd en de structuur en diversiteit van datzelfde landschap een rol. Waar beheer niet effectief kan zijn, is in het kader van dit stelsel geen collectief nodig. In potentieel kansrijke gebieden zijn vervolgens het aantal participerende boeren c.q. het aantal hectares onder beheer en de ruimtelijke verspreiding daarvan belangrijke factoren waar een collectief op in zet om een positief effect op de biodiversiteit ook daadwerkelijk te bereiken. Het beheer, gericht op groepen van soorten in hun leefgebieden, wordt zo uitgevoerd dat de maatregelen die voor één belangrijke doelsoort worden genomen, ook ten goede komen aan de andere soorten. Om de maatregelen op leefgebiedenniveau effectief uit te kunnen voeren, is een zekere gebiedsomvang nodig. Die gebiedsomvang wordt bepaald door de eisen die de doelsoorten aan hun leefgebied stellen en waarvoor leefgebieden optimaal worden ingericht en beheerd.
Verder moeten de uitvoeringskosten en de administratieve lasten drastisch worden beperkt door een efficiënte inzet van de beperkte middelen. Binnen het beschikbare budget wordt gestreefd naar relatief lage kosten en meer geld voor beheer door de deelnemende boeren.
Het collectief hanteert als richtlijn een omvang van 15% van de subsidie als dekking voor de transactiekosten.
Eisen, gesteld voor doeltreffendheid en doelmatigheid, leiden tot een structuur met een beperkt aantal robuuste collectieven per provincie, die voldoende schaalgrootte voor kritieke massa aan deskundigheid, routine en “omzet” hebben (bijvoorbeeld 1,5 tot 2 miljoen euro per jaar) voor een efficiënte organisatie met beperkte overhead om een kwalitatief goede uitvoering te organiseren van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer in het gebied.
Eisen vanuit nieuwe taken als collectief
De nieuwe taken van een agrarisch collectief (in vergelijking met de werkzaamheden bij een huidige agrarische natuurvereniging) stellen hoge eisen aan de organisatie en werkwijze van het collectief, maar ook aan de kwaliteit en competenties van bestuursleden en medewerkers van het collectief en de deelnemende boeren.
Het gaat hierbij om de volgende nieuwe taken:
- •
Sturen op aansluiting van maatregelen bij doelen, op samenhang en flexibiliteit in maatregelen en locaties in de tijd, en op continuïteit van maatregelen in de jaren;
- •
Sturen op het daadwerkelijk leveren van de afgesproken prestaties
[4] door het mobiliseren en ondersteunen van deelnemende boeren en andere grondgebruikers;
- •
Professioneel gesprekspartner zijn voor andere beheerders en overheden in gebiedsprocessen onder regie van de provincie;
- •
- •
Een kwalitatief goede gebiedsaanvraag opstellen, die is afgestemd met gebiedspartijen en heldere na te streven doelen bevat;
- •
Als eindbegunstigde voldoen aan de hoge (Europese) eisen van accountability; dit is het verantwoorden van de wijze van handelen bij de uitvoering van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
- •
Contractpartner zijn van provincie/Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) aan de voordeur met verantwoordelijkheid voor de zakelijke verplichtingen en de reputatie en legitimatie als gebiedsverantwoordelijke;
- •
Contractpartner van deelnemende agrariërs zijn aan de achterdeur met verantwoordelijkheid voor de betreffende zakelijke verplichtingen;
- •
Beschikken over administratieve en financiële systemen die effectief corresponderen met die van de RVO.nl;
- •
Uitvoeren van veldcontroles en daarbij -zo nodig- optreden tegen in gebreke blijvende deelnemende boeren/ grondgebruikers;
- •
Organiseren van kwaliteitsborging via certificering en voortgaande kwaliteitsverbetering door te leren van experimenteren en van andere collectieven en kennispartners door het uitwisselen van kennis.
Certificeren: vertrouwen in de beheerder
Het vernieuwde stelsel gaat uit van vertrouwen in het collectief als natuur- en landschapsbeheerder in een agrarisch cultuurgebied. Dat vertrouwen is gericht op het vergroten van de effectiviteit én van de efficiency in transactie- en uitvoeringskosten. De kwaliteit van het beheer van natuur en landschap is in sterke mate afhankelijk van de deskundigheid van alle betrokkenen bij een collectief. De kwaliteit van het beheer wordt zodanig geborgd, dat rijk en provincies daaraan het vertrouwen ontlenen dat de risico’s die bij het beheer via de subsidieregeling spelen, beheerst worden. Belangrijk is ook de efficiëntie in kosten binnen het collectief die bereikt wordt door het zo efficiënt mogelijk organiseren van de werkzaamheden, waardoor er zo veel mogelijk geld beschikbaar is voor de uitvoering.
De kwaliteitsborging vindt plaats via certificering. In het PVE geeft de subsidiegever (de provincie) aan, aan welke eisen een collectief moet voldoen om voor certificering in aanmerking te komen. De stichting Certificering SNL hanteert, conform de provinciale Uitvoeringsregeling Stichting Certificering SNL, het PVE als toetsingskader bij de certificering van het collectief.
Het collectief werkt in een eigen kwaliteitssysteem uit hoe zij deze eisen invult en legt dit vervolgens vast in een kwaliteitshandboek. De met de EU conformiteit gerelateerde financiële risico’s worden zo via het kwaliteitssysteem beheerst. Het kwaliteitssysteem in het handboek wordt beoordeeld door de Certificeringscommissie SNL. Bij een positief oordeel wordt het certificaat verleend. Het certificaat is het bewijs dat het collectief haar eigen werkwijze heeft geprofessionaliseerd en de kwaliteit ervan borgt. Zo geeft het certificaat de overheid het vertrouwen dat de kwaliteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer procedureel voldoende geborgd is bij het collectief. En met het verlenen van het certificaat erkent de provincie ook het agrarische collectief als uitvoerende beheerorganisatie.
Bij een audit van de Certificeringscommissie SNL, na het verstrekken van het certificaat, wordt de naleving van werkwijze en afspraken conform het kwaliteitshandboek van het collectief in de werkpraktijk beoordeeld.
Aansluiting op eigen werkwijze
Een collectief kiest haar eigen wijze van werken en de organisatie die bij het collectief past. Wel dient de kwaliteit van de eigen werkwijze geborgd te worden. Dit is vooral ook bedoeld om de wijze van werken waar nodig te kunnen verbeteren. Het collectief heeft de ruimte om zelf de eisen uit het PVE in te vullen op de wijze die het best binnen de bedrijfsvoering past. Het collectief is dus verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen zoals opgesteld in dit PVE, maar de manier van invullen is vrij.
Bij de kwaliteitsborging staan de werkprocessen, de systemen, protocollen en werkwijzen van de organisatie van het collectief centraal. En dit geldt ook voor de competenties (kennis en vaardigheden) van de medewerkers en agrarische beheerders die deze werkprocessen uitvoeren c.q. daar verantwoordelijk voor zijn. De inhoud van het kwaliteitssysteem, beschreven in het kwaliteitshandboek, is afhankelijk van de werkwijze en de organisatie van het collectief. De ervaring vanuit de GLB pilots leert dat het eigen kwaliteitssysteem vaak verder is uitgewerkt dan dit PVE vraagt.
De Certificeringcommissie SNL wil graag het kwaliteitssysteem van een collectief op uniforme wijze toetsen. Daarom is het nodig dat alle collectieven een vergelijkbare volgorde hanteren in hun kwaliteitshandboek in lijn met de volgorde van de eisen in dit Programma. Het model-kwaliteitshandboek, dat is ontwikkeld door de SCAN, kan daarbij helpen. De vergelijkbare opzet is ook handig voor informatie-uitwisseling tussen collectieven en beperkt bovendien de uitvoeringskosten van de commissie. Dit laat onverlet dat binnen die vergelijkbare volgorde elk collectief zijn eigen werkprocessen beschrijft en hoe daarin de eisen zijn verwerkt. Uitgangspunt is steeds dat de kwaliteit van de eigen wijze van werken van alle uitvoerenden in het collectief wordt geborgd.
De vernieuwde Subsidieverdeling Natuur- en Landschapsbeheer 2016
De Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer 2016 wordt per provincie vastgelegd op basis van een modelverordening voor alle provincies. In de verordening worden onder meer de eisen beschreven waaraan een gebiedsaanvraag en een verantwoording
en/of betalingsverzoek moeten voldoen om de beoordelingsprocedure en de uitbetaling bij provincie c.q. de RVO.nl zo effectief en efficiënt mogelijk te laten verlopen. Bij de eisen aan de gebiedsaanvraag gaat het over de wijze van samenwerking en afstemming van het collectief binnen haar werkgebied met gebiedspartners (waaronder natuur- en landschapsorganisaties, waterschap en gemeenten) en de samenwerking en afstemming met aangrenzende collectieven ten behoeve van gebiedsgrenzen overschrijdende optimale uitvoering van het beheer.
Dit PVE benoemt de eisen waaraan een collectief moet voldoen om voor certificering in aanmerking te komen. Als onderdelen van het kwaliteitssysteem al worden geborgd via een andere door de subsidiegever erkende certificaatvorm (bijv. CBF of Milieukeur), dan gelden deze certificaten en kan daar in het kwaliteitshandboek naar worden verwezen.
[1] b.v. loonbedrijf, aannemer of groenbedrijf, maar ook opdrachtnemers voor veldinventarisatie
[2] In een deelnemerscontract is minimaal opgenomen:
- -
Naam, adres, BRS-nummer en KVK of BIN/BSN nummer van de deelnemer;
- -
Te leveren prestatie, inclusief de duur, het aantal eenheden en locatie op kaart;
- -
Het naleven van alle aan de prestatie verbonden voorwaarden/ beheermaatregelen, inclusief voorwaarden over voor het (niet) gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen;
- -
De meldingsplicht van de deelnemer om het collectief vooraf op de hoogte te stellen van:
- °
de afgesproken prestatie niet geleverd kan worden met opgave van reden;
- °
wijzigingen in de bedrijfssituatie die van invloed zijn op de naleving van de contractverplichtingen.
- -
Instemming met het uitvoeren van controles, meewerken aan voor het gebiedsbeheer relevante wetenschappelijke onderzoeken en deelnemen aan kennisactiviteiten die de kwaliteit van het beheer kunnen verbeteren;
- -
Instemming met de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de deelnemers voor de realisatie van de afgesproken prestaties van het collectief zoals vastgelegd in de beschikking (lusten en lasten);
- -
Instemmen met de individuele borgstelling voor maximaal het te ontvangen bedrag opgehoogd met een omslag voor de transactiekosten van het collectief.
[3] ter illustratie: wanneer een agrarisch collectief in het jaar 2017 € 100 aan een beheerder betaalt en € 50 aan een aannemer, voor het onderhoud van bijvoorbeeld een landschapselement, dan wordt bij een sanctie bij de beheerder vanwege een cross compliance -overtreding van 5%, het agrarisch collectief een sanctie opgelegd van € 5.
[4] Een
prestatie is het volbrengen van een gesteld doel of verplichting. De prestatie wordt gemeten of vastgesteld.