Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 17 december 2013, pzh-2013-451059199, houdende in deel 3, bijlage 3 van de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2014-2017 een beleidsregel over de invulling van de groepsrisicoverantwoording in de omgevingsvergunning (Beleidsregel externe veiligheid groepsrisicoverantwoording in de provinciale omgevingsvergunning, behorende bij deel 2 paragraaf 2.8)
Algemeen
Deze beleidsregel, als bedoeld in artikel 4:81 juncto artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft betrekking op de wijze waarop de provincie de belangen afweegt in de verantwoording van het groepsrisico zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi).
Deze beleidsregel geeft invulling aan de beleidsvrijheid ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een risicovolle inrichting.
Op basis van artikel 12 van het Bevi, moet in besluiten op grond van artikelen 2.1, eerste lid, onder e, onder 1°, en artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2°, en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het groepsrisico verantwoord worden. Daarnaast is deze beleidsregel van toepassing op situaties waarbij het plaatsgebonden risico afneemt en het groepsrisico toeneemt of wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt (1).
Het doel van het beleid is om Zuid-Holland veiliger te maken. Dit willen we bereiken door bij aanpassing van bestaande vergunningen deze te verlenen met een zo laag mogelijk groepsrisico. Bij een vergunning voor een nieuwe inrichting ligt dit risico onder de oriëntatiewaarde.
Vooroverleg
  • 1.
    Ten behoeve van het vaststellen van het beoordelingskader zorgt het bevoegd gezag WABO ervoor dat in het vooroverleg het volgende plaatsvindt:
    • a.
      Inventariseren van de belangen van alle partijen ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling van het groepsrisico en de aanvaardbaarheid van de hoogte van het groepsrisico.
    • b.
      Ter beoordeling van de gewenste activiteiten van de inrichting in relatie tot de omgeving geeft het bevoegd gezag ruimtelijke ordening inzicht in de invulling van het gebied rond de inrichting op basis van bestemmingsplannen. Dit betreft vigerende bestemmingsplannen en ontwerpbestemmingsplannen die reeds ter inzage gelegd zijn. Met gebruik van deze informatie maakt de aanvrager de risico’s van de gewenste activiteit(en) inzichtelijk.
    • c.
      Inventariseren welke alternatieven in de activiteiten en de ruimtelijke ordening er mogelijk zijn om het (groeps)risico verder te beperken.
  • 2.
    Het alternatief met het laagste groepsrisico wordt onderwerp van de vergunningaanvraag, tenzij er dringende redenen zijn (anders dan EV) om hiervan af te wijken. De keuze voor het gekozen alternatief moet in de aanvraag worden gemotiveerd.
Ontvankelijkheid /aanvraag aanvullende informatie
Wanneer uit de berekening, conform de voorgeschreven rekenmethodiek, blijkt dat de oriëntatiewaarde wordt overschreden, wordt een nieuwe berekening toegevoegd. In deze nieuwe berekening worden de bronmaatregelen verwerkt die niet opgenomen zijn in de voorgeschreven rekenmethodiek, maar die om het groepsrisico verantwoord te achten noodzakelijk zijn. Deze berekening wordt in overleg met de provincie uitgevoerd. Input voor deze berekening staat in Verantwoording van het groepsrisico bij de omgevingsvergunningonder punt 3, a t/m g.
Rol veiligheidsregio als adviseur
Naast de wettelijke taak van de veiligheidsregio wordt de veiligheidsregio ook in de volgende gevallen om advies gevraagd
  • 1.
    in de situaties waarbij het plaatsgebonden risico afneemt en het groepsrisico toeneemt of wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt, en
  • 2.
    ten aanzien van maatregelen ten behoeve van de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied (2) van de inrichting die nodig zijn voor de verantwoording van het groepsrisico.
Uitgangspunten
De verantwoording van het groepsrisico wordt opgenomen in de considerans. De QRA (3) maakt onderdeel uit van de vergunning.
Verantwoording van het groepsrisico bij de omgevingsvergunning
  • 1.
    Ongeacht de hoogte en ontwikkeling van het groepsrisico vereist de groepsrisicoverantwoording tenminste:
    • a.
      dat wordt voldaan aan de verplichtingen van de groepsrisicoverantwoording zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen,
    • b.
      dat de uitvoering van de door de veiligheidsregio geadviseerde redelijkerwijs te nemen maatregelen op het gebied van bestrijdbaarheid van en alarmering bij incidenten is gewaarborgd, en
    • c.
      dat maatregelen die voortkomen uit aannames in de QRA zijn uitgevoerd en gewaarborgd in de vergunning.
      2. Wanneer de groepsrisicoberekening, conform de voorgeschreven rekenmethodiek, lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is het groepsrisico verantwoord.
  • 3.
    Wanneer de groepsrisicoberekening, conform de voorgeschreven rekenmethodiek lager is dan de oriëntatiewaarde, maar hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, is het groepsrisico verantwoord indien:
    • a.
      de ontwerpvariant (van insluitsystemen) met het laagste groepsrisico is overwogen,
    • b.
      aanvullende bronmaatregelen zijn overwogen om het groepsrisico te verlagen,
    • c.
      in overleg met het bevoegd gezag ruimtelijke ordening is bezien of er een verwachting is dat in de nabije toekomst (ontwerpbestemmingsplannen die reeds ter inzage gelegd zijn) de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, en
    • d.
      in overleg met de veiligheidsregio is bezien of aanvullende maatregelen op het gebied van bestrijdbaarheid nodig zijn en de nodige maatregelen zijn gewaarborgd.
      4. Wanneer de groepsrisicoberekening, conform de voorgeschreven rekenmethodiek, hoger is dan de oriëntatiewaarde is het groepsrisico verantwoord indien:
    • a.
      Het alternatief (zoals insluitsystemen, terreinindeling, werkwijze bij op-en overslag, venstertijden etc.) met het laagste groepsrisico in de aanvraag is opgenomen,
    • b.
      Bij afwijking van a, dit afdoende gemotiveerd is,
    • c.
      aanvullende bronmaatregelen zijn overwogen en geborgd om het groepsrisico te verlagen. Verder wordt gemotvieerd waarom deze maatregelen wel/niet gerealiseerd worden,
    • d.
      in overleg met het bevoegd gezag ruimtelijke ordening is bezien of er een verwachting is dat in de nabije toekomst (ontwerpbestemmingsplannen is gepubliceerd) de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, danwel omlaag wordt gebracht,
    • e.
      in overleg met de veiligheidsregio bezien is of aanvullende maatregelen op het gebied van bestrijdbaarheid nodig zijn,
    • f.
      zo kwantitatief mogelijk voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat met de uitvoering en borging van de hierboven bedoelde bronmaatregelen wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde,
    • g.
      zo kwantitatief mogelijk voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat op termijn met de uitvoering en borging van de maatregelen in de ruimtelijke ordening en maatregelen ten behoeve van de hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde, en
    • h.
      wanneer uit de tweede berekening blijkt dat de oriëntatiewaarde nog steeds wordt overschreden, wordt er een derde berekening gedaan waarbij werknemers van Bevi bedrijven in deze berekening van het groepsrisico buiten beschouwing blijven. Voor sommige bedrijventerreinen kan dit ook gelden voor werknemers van niet-Bevi bedrijven, als mede op basis van een advies van de veiligheidsregio aannemelijk is dat de zelfredzaamheid van deze werknemers vergelijkbaar is met werknemers van de Bevi bedrijven. Voor aanwezigen binnen een veiligheidscontour ex. artikel 14 Bevi wordt de zelfredzaamheid vergelijkbaar verondersteld vanwege de maatregelen die genomen zijn bij de vaststelling van de bestemmingen binnen deze contour.
Eindnoten
1 ABRvS van 3 september 2008, zaaknummer 200706782/1
2 Artikel 1, eerste lid, onder k, van het Bevi
3 Quantative Risk Analysis
Naar boven