Gedeputeerde Staten van Zeeland;
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gedeputeerde Staten van Limburg;
Gelet op artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013;
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Gelet op artikel 5 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg;
Overwegende dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 december 2014 een Samenwerkingsagenda hebben ondertekend met de minister van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de nationale topsectoren en MKB-Nederland, waarin onder andere is afgesproken om te komen tot stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie bij het MKB te stimuleren;
Overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar heeft gesteld voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;
Overwegende dat beoogd wordt om op kwaliteit sturen en hiertoe subsidieverstrekking op landsdelig niveau voor de drie Zuidelijke provincies samen noodzakelijk is;
Overwegende dat ter rechtvaardiging van deze subsidie daar waar sprake is van staatssteun, in het kader van rechtvaardiging van staatssteun, de volgende steunmaatregelen van toepassing worden geacht:
- a.
de artikelen 25 en 28 van verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014 (algemene groepsvrijstellingsverordening);
- b.
Verordening (EG) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352/1 van 24 december 2013 (de-minimisverordening);
Besluiten, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft, vast te stellen de volgende regeling:
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a.
adviesorganisatie: organisatie, niet zijnde een kennisinstelling, die deskundigheid heeft op het gebied van de op grond van deze regeling te subsidiëren activiteiten en die als bedrijfsactiviteit adviesopdrachten uitvoert;
- b.
algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;
- c.
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
- d.
crossover: samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld;
- e.
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de de-minimisverordening;
- f.
de-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013;
- g.
experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- h.
Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;
- i.
haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- j.
industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- k.
innovatieprogramma’s Topsectoren: thema’s zoals omschreven in de innovatieprogramma’s als bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies voor de topsectoren;
- l.
innovatieadviesdienst: innovatieadviesdienst als bedoeld in artikel 2, onder 94 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- m.
internationale topclusters: drie in het RIS3 voor Zuid-Nederland aangewezen technologiedomeinen waarin bedrijfsleven en kennisinstellingen de potentie hebben om internationaal uit te blinken, te weten:
- 1.
High Tech System & Materialen;
- 2.
- 3.
Agrofood en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen;
- n.
- 1.
onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;
- 2.
andere dan onder 1 bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;
- 3.
een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:
- a.
openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1,
- b.
onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;
- 4.
een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder 1, 2 of 3 direct of indirect:
- a.
meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;
- b.
volledig aansprakelijk vennoot is; of,
- c.
overwegende zeggenschap heeft;
- 5.
een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder 1 tot en met 4;
- o.
MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 1, onder 28 van Verordening 1303/2013 en bijlage I van Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (2003/361/EG);
- p.
nationale topclusters: vier in het RIS3 voor Zuid-Nederland aangewezen technologiedomeinen die sterk zijn op bovenregionaal niveau en specifieke potenties op internationaal niveau hebben, te weten:
- q.
project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;
- r.
projectsubsidie: subsidie voor een project in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen;
- s.
Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg
- t.
regionale ontwikkelingsmaatschappij: organisatie opgericht met als doel de economische achterstand van de regio weg te werken en het versterken van de economie van de regio in het algemeen;
- u.
RIS3: Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisaties, vastgesteld op 24 september 2013 door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogd managementautoriteit van het OPZuid;
- v.
topsectoren: sectoren uit het landelijke Topsectorenbeleid waar Zuid-Nederland op wil excelleren, te weten:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
Hightech Systemen & Materialen inclusief ICT;
- 6.
- 7.
Tuinbouw & Uitgangsmaterialen;
- w.
Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
Subsidie op grond van deze regeling kan worden verstrekt aan MKB-ondernemingen.
1. Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling projectsubsidies.
2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.
Artikel 1.4 Weigeringsgronden algemeen
Subsidie op grond van deze regeling wordt geweigerd indien:
- a.
het aangevraagde bedrag minder bedraagt dan € 2.500;
- b.
gegronde reden bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of openbare orde;
- c.
de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd niet een stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingverordening, heeft;
- d.
ten aanzien van aanvrager een bevel tot terugvordering als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, uitstaat;
- e.
de aanvrager een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is.
Artikel 1.5 Vereisten algemeen
- 1.
Om voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
- a.
aanvrager is gevestigd in Zuid-Nederland dan wel de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;
- b.
aanvrager, de uitvoerder van het project dan wel het te ontwikkelen innovatief product, productieproces of dienst maakt onderdeel uit van dan wel is gericht op:
- 1.
internationale topclusters;
- 2.
nationale topclusters; of,
- 3.
crossovers van een of meerdere topclusters als bedoeld onder 1 of 2;
- c.
het project past binnen een of meerdere thema’s uit de innovatieprogramma’s Topsectoren;
- d.
de aanvraag betreft een eenmalig project;
- e.
de aanvraag betreft niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager.
- 2.
Aan de aanvraag ligt ten grondslag:
- a.
een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit deze regeling;
- b.
een begroting en sluitend financieringsplan;
- c.
een samenvatting van het project ten behoeve van een voor eenieder toegankelijke publicatie.
Artikel 1.6 Berekeningswijze subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.2. van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 zijn ten aanzien van de berekening van de subsidiabele kosten de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzenuurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.7 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 14 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
- a.
kosten gemaakt voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, behoudens voorbereidingskosten;
- b.
kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.
Artikel 1.8 Vereisten subsidieaanvraag
Een subsidieaanvraag voldoet in ieder geval aan de volgende vereisten:
- a.
subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier;
- b.
een subsidieaanvraag bevat ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen.
Artikel 1.9 Beslistermijnen subsidieverlening
- a.
In afwijking van artikel 1.5.2 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 beslissen Gedeputeerde Staten op een aanvraag voor subsidie binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag of na afloop van de tenderperiode.
- b.
Overeenkomstig artikel 11 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg kan de termijn worden verdaagd.
Artikel 1.10 Verplichtingen algemeen
- 1.
De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:
- a.
bij subsidies van € 25.000 en hoger overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;
- b.
bij subsidies van € 25.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.
- 2.
Artikel 1.6.6, derde lid en artikel 1.10.1, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijven buiten toepassing.
- 3.
Artikel 18 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en artikel 22 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg zijn van overeenkomstige toepassing op subsidies verleend voor de provincie Zeeland.
Artikel 1.11 Verantwoording
- 1.
Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
- 2.
In afwijking van paragraaf 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 en in afwijking van de artikelen 13, 20 en 21 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en de artikelen 28 en 29 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg, worden subsidies tot €50.000 respectievelijk tot €125.000 vastgesteld op basis van prestaties, werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten.
- 3.
Op de subsidies, bedoeld in het tweede lid, zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing:
- a.
artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Noord- Brabant met uitzondering van het tweede lid, onder b, en het vijfde lid, onderdeel a, onder 2 en onder b;
- b.
artikel 30 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg met uitzondering van het eerste lid, onder c;
- c.
artikel 1.9.5 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 met uitzondering van de accountantsverklaring genoemd in het eerste lid, onder c.
Artikel 1.12 Bevoorschotting en betaling
- 1.
In afwijking van artikel 1.8.3 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 worden subsidies tot € 25.000 100% bevoorschot.
- 2.
Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies van € 25.000 en hoger een voorschot van ten hoogste 75 % op het verleende subsidiebedrag.
- 3.
Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot, bedoeld in het tweede lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.
- 4.
Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte van de termijnen en de tijdstippen van betaling in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.
- 5.
De bevoorschotting, bedoeld in voorgaande leden, geschiedt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.
Paragraaf 2 Innovatieadviesproject en haalbaarheidsproject
Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op:
- a.
het verkrijgen van een innovatieadviesdienst;
- b.
het uitvoeren van een haalbaarheidsproject.
Artikel 2.2 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.4, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder a, geweigerd indien:
- a.
de aanvrager voorafgaand aan het indienen van de volledige subsidieaanvraag, reeds verplichtingen is aangegaan jegens de verstrekker van het innovatieadvies;
- b.
aan aanvrager reeds in hetzelfde kalenderjaar op grond van deze paragraaf subsidie is verstrekt.
Artikel 2.3 Vereisten innovatieadviesproject
- 1.
Onverminderd artikel 1.5, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder a, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
- a.
het project wordt uitgevoerd door een kennisinstelling of onafhankelijke adviesorganisatie;
- b.
de aanvrager en uitvoerder zijn organisatorisch en financieel onafhankelijk van elkaar;
- c.
de kennisinstelling of onafhankelijke adviesorganisatie is voldoende toegerust voor het uitvoeren van het project;
- d.
het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product;
- e.
het project sluit voldoende aan bij het te ontwikkelen innovatief product, als bedoeld onder d;
- f.
het project betreft advies over:
- 1.
een toepassingsgerichte kennisvraag met betrekking tot voor de aanvrager nieuwe kennis over een innovatief product; of,
- 2.
het begeleiden van de marktintroductie van een innovatief product;
- g.
het project wordt niet geleverd in de vorm van:
- 1.
het leveren van goederen;
- 2.
het geven van cursussen; of,
- 3.
het verrichten van activiteiten op het gebied van verkoop van producten of diensten;
- h.
het proces om te komen tot het innovatief product bestaat uit:
- 1.
experimentele ontwikkeling; of,
- 2.
- i.
het project voldoet aan de vereisten uit artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- j.
aan het project ligt ten grondslag:
- 1.
een concrete offerte van de kennisinstelling of onafhankelijke adviesorganisatie;
- 2.
een positief advies voor het projectplan van de regionale ontwikkelingsmaatschappij van de provincie waarin de activiteit wordt uitgevoerd of waaraan de activiteit ten goede komt.
- 2.
Onverminderd het eerste lid, wordt indien sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan het eerste lid, onder i, slechts subsidie verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de de-minimisverordening.
- 3.
Onder innovatief product, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan innovatief productieproces of innovatieve dienst.
Artikel 2.4 Vereisten haalbaarheidsproject
- 1.
Onverminderd artikel 1.5, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder b, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
- a.
het project bestaat voor:
- 1.
tenminste 60 % uit haalbaarheidsstudie;
- 2.
ten hoogste 40 % uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;
- b.
het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product;
- c.
het te ontwikkelen innovatief product waarop het project betrekking heeft, is in technische of financiële zin voldoende risicovol om het project te rechtvaardigen;
- d.
het project geeft voldoende inzicht in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product;
- e.
het project voldoet aan de vereisten uit artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- f.
aan het project ligt een positief advies ten grondslag voor het projectplan van de regionale ontwikkelingsmaatschappij van de provincie waarin de activiteit wordt uitgevoerd of waaraan de activiteit ten goede komt.
- 2.
Onder innovatief product, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan innovatief productieproces of innovatieve dienst.
Artikel 2.5 Subsidiabele kosten
- 1.
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder a, in aanmerking de werkelijk gemaakte kosten van derden voor het leveren van externe kennis, onderzoeks- of ontwikkelcapaciteit.
- 2.
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder b, de kosten in aanmerking genoemd in artikel 25, derde en vierde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.6 Vereisten subsidieaanvraag
Onverminderd artikel 1.8 en in afwijking van artikel 1.4.1 van het Algemeen subsidiebesluit 2013 Zeeland worden subsidieaanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1 ingediend binnen de periode van 19 mei 2015 tot en met 1 september 2015.
Artikel 2.7 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1 voor de periode, genoemd in artikel 2.6, vast op € 2.700.000.
Artikel 2.8 Subsidiehoogte
- 1.
De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, onder a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 10.000.
- 2.
De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, onder b, bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.
- 3.
Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien sprake is van staatssteun en niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 25 of artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat over een periode van drie belastingjaren het plafond voor de-minimissteun niet wordt overschreden.
Artikel 2.9 Verdeelcriteria
- 1.
Het subsidieplafond als bedoeld in artikel 2.7, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.
- 2.
Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.
- 3.
Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.
Artikel 2.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger
- 1.
Onverminderd artikel 1.10 heeft de subsidieontvanger ten aanzien van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, onder a, in ieder geval de verplichting om het project waarvoor de subsidie is verleend, binnen 12 maanden na de start van het project te realiseren.
- 2.
Onverminderd artikel 1.10 heeft de subsidieontvanger ten aanzien van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, onder b, in ieder geval de volgende verplichtingen:
- a.
het project wordt uiterlijk vier maanden na de beschikking tot subsidieverlening gestart;
- b.
het project wordt uiterlijk 12 maanden na de start van het project gerealiseerd.
Paragraaf 3 R&D samenwerkingsproject
Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een R&D-samenwerkingsproject.
Onverminderd artikel 1.5, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
- a.
aanvrager neemt deel aan een samenwerkingsverband van ten minste twee MKB-ondernemingen;
- b.
het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, is opgericht ten behoeve van de uitvoering van het project;
- c.
het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, heeft geen rechtspersoonlijkheid;
- d.
het project draagt de instemming van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband;
- e.
deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn niet anderszins met elkaar verbonden dan in het samenwerkingsverband;
- f.
geen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening;
- g.
het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, is voldoende toegerust voor het uitvoeren van het project blijkens:
- 1.
complementariteit van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;
- 2.
capaciteiten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;
- 3.
de kwaliteit van de projectorganisatie;
- h.
ten minste 40% van de subsidiabele kosten van het project worden gedragen door MKB-ondernemers die zijn gevestigd in Zuid-Nederland;
- i.
het project is gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;
- j.
het project draagt bij aan:
- 1.
vernieuwing van producten, processen of diensten; of,
- 2.
wezenlijke nieuwe toepassing van bestaande producten, processen of diensten;
- k.
het project draagt bij aan het creëren van economische waarde voor:
- 1.
de deelnemers in het samenwerkingsverband; of,
- 2.
de topclusters en topsectoren; of,
- 3.
de Zuid-Nederlandse economie.
Artikel 3.3 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 de kosten in aanmerking genoemd in artikel 25, derde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.4 Vereisten subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 worden ingediend binnen de tenderperiode van 19 mei 2015 tot en met 1 september 2015.
Artikel 3.5 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.1 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 3.4 vast op € 6.300.000.
Artikel 3.6 Subsidiehoogte
- 1.
De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.1 bedraagt 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000 per aanvraag.
- 2.
Onverminderd het eerste lid, wordt maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat per deelnemer aan het samenwerkingsverband ten minste € 25.000 en ten hoogste € 100.000 aan subsidie wordt verstrekt.
Artikel 3.7 Verdeelcriteria
- 1.
Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 3.5 te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:
- a.
de mate waarin technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, productieproces of dienst wordt verwacht, te waarderen met 30 punten;
- b.
de mate waarin economische waarde wordt gecreëerd, te waarderen met 30 punten, voor:
- 1.
de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a,
- 2.
de topclusters en topsectoren; of,
- 3.
de Zuid-Nederlandse economie;
c. de mate van kwaliteit van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a, te waarderen met 30 punten, gezien de:
- 1.
complementariteit van de deelnemers;
- 2.
capaciteiten van de deelnemers;
- 3.
kwaliteit van de projectorganisatie;
d.de mate waarin een vernieuwende crossover wordt gerealiseerd te waarderen met 10 punten.
- 2.
Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.
Artikel 3.8 Externe adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 3.1. voor advies over artikel 3.2, onder g, j en k en artikel 3.7 voor aan een externe adviescommissie.
Artikel 3.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Onverminderd artikel 1.10 heeft de subsidieontvanger ten aanzien van de subsidie, bedoeld in artikel 3.1, in ieder geval de volgende verplichtingen:
- a.
het project wordt uiterlijk zes maanden na het indienen van de volledige aanvraag gestart;
- b.
het project wordt uiterlijk 24 maanden na de start van het project gerealiseerd.
Paragraaf 4 Slotbepalingen
Gedeputeerde Staten zenden in 2016 aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.
Artikel 4.2 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 mei 2015 en vervalt met ingang van 30 april 2016.
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015.
Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 21 april 2015
de voorzitter de secretaris
Drs. J.M.M. Polman A.W. Smit
’s-Hertogenbosch, 21 april 2015
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Limburg, gehouden op 21 april 2015
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter de secretaris
dhr. drs. Th. J.F.M. Bovens dhr. mr. A.C.J.M. de Kroon
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015.
Op 11 december 2014 is de Samenwerkingsagenda ondertekend, waarin de gezamenlijke provincies (op landsdelig niveau), het ministerie van EZ, de topsectoren en MKB-Nederland afspraken hebben gemaakt over afstemming van het brede innovatiebeleid t.a.v. het MKB. Onderdeel daarvan is een traject om te komen tot een samenhangende set financiële instrumenten voor het stimuleren van de eerste fases van innovatie, voor het MKB in het gehele land. Als eerste stap wordt daarbij gekeken naar de MKB-instrumenten in de OP-programma’s en de MKB-instrumenten in de nationale zogeheten MIT-regeling. Tussen EZ en landsdelen is afgesproken de uitvoering van die MIT-regeling zoveel mogelijk te decentraliseren. EZ is daartoe bereid, mits uitvoering plaatsvindt op landsdelig niveau. Dit om te voorkomen dat de middelen over 12 provincies worden versnipperd, met het risico op onderbenutting, respectievelijk om er voor te zorgen dat binnen de tender voor Samenwerking-sprojecten op landsdelig niveau de beste projecten worden gehonoreerd.
Voor 2015, dat geldt als pilotjaar, worden daartoe in Zuid-Nederland de instrumenten uit het OP-Zuid en de gedecentraliseerde MIT-instrumenten op elkaar afgestemd, maar nog los van elkaar in twee aparte regelingen uitgevoerd. Het streven is om vanaf 2016 te komen tot verdere integratie van de uitvoering, door 1 of meer van de MIT-instrumenten te integreren in het OP.
Deze toelichting bevat meer dan alleen de uitleg voor de aanvrager over de uitleg van de regeling. Tevens is verantwoord hoe is omgegaan met de regelgeving van de drie provincies.
Europese regelgeving in het kader van staatssteun
Bij subsidieverstrekking op grond van deze regeling kan sprake zijn van staatssteun, uitgaande van het volgende:
- -
aanvrager is een MKB-onderneming is en valt onder de definitie van onderneming in de zin van het Europees recht;
- -
het voordeel dat met de subsidie wordt verkregen, zou niet op de markt zijn verkregen, anders was de stimulans immers niet nodig geweest;
De subsidie geldt voor een specifieke sector en voor een specifieke regio;
De maatregel vervalt in potentie de mededinging of concurrentiepositie (dit vereist individuele beoordeling).
Staatssteun is in beginsel verboden maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in deze regeling gebruik gemaakt van de volgende bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordenining:
- -
voor het innovatieadviesproject uit paragraaf 2, artikel 28, innovatiesteun voor KMO’s;
- -
voor het haalbaalheidsproject uit paragraaf 2 en voor het R&D- samenwerkingsproject uit paragraaf 3, artikel 25, steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Indien sprake is van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minimisdrempel blijft, dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening.
In Europese regelgeving wordt een aantal specifieke eisen voorgeschreven ingeval de subsidie als staatssteun wordt aangemerkt. Deze regelgeving is pas van toepassing zodra sprake is van het subsidiëren van ondernemende activiteiten. Als toepassing van de Asv’s in strijd is met EU-regelgeving op dit vlak, gaat laatstgenoemde regelgeving voor. Veelal betreft dit verantwoordingsbepalingen omdat dergelijke subsidies veelal op basis van werkelijke kosten moeten worden afgerekend opdat aangetoond kan worden dat binnen de toegestane steunpercentages wordt gesubsidieerd en geen sprake is van overcompensatie. Deze bepalingen blijven buiten werking, overigens is dit in artikel 2, vierde lid, van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg ook bepaald. Vanwege de eisen die de algemene groepsvrijstellingsverordening stelt aan subsidieregelingen die onder de algemene groepsvrijstelling vallen, wordt in de regeling wel opgenomen welke bepalingen uit de Asv’s buiten werking blijven.
De regeling is vastgesteld door de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft. Dit betekent dat de regeling moet passen binnen de kaders die bij de verschillende provincies zijn gesteld. Iedere provincie heeft hiertoe een eigen algemene subsidieverordening vastgesteld: Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv 2013), Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013(Asb 2013), Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv), Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg (ASV2012). De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de genoemde Asv’s liggen ten grondslag aan de regeling.
De Asv’s zijn kaderverordeningen. Deze beschrijven op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevatten verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geven de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. In Zeeland is dit geregeld in het Asb 2013. De Asv’s verplichten de colleges van Gedeputeerde Staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van het subsidiebeleid nader uit te werken in subsidieregelingen. Voor Zeeland is hiertoe het Asb 2013 aangewezen. Om die reden wordt deze regeling in Zeeland vastgesteld als supplement bij het Asb 2013.
Voor zover mogelijk worden onderwerpen die worden geregeld in de afzonderlijke Asv’s niet herhaald in de regeling, behoudens die onderwerpen die niet in alle drie de Asv’s op dezelfde wijze zijn geregeld.
De provincies Limburg en Noord-Brabant volgen het rijkssubsidiekader voor het systeem van verantwoording en financieel beheer van de subsidies. Beide Asv’s hanteren dezelfde standaardarrangementen voor wat betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen. Ook aan de Asv van Zeeland heeft het gedachtegoed van het rijkssubsidiekader ten grondslag gelegen, met een andere verdeling van arrangementen. In bijlage 1 bij deze toelichting zijn de verschillende arrangementen in schema gezet.
Om te verzekeren dat overcompensatie wordt uitgesloten is het bij subsidies waar sprake is van gerechtvaardigde staatssteun gebruikelijk af te rekenen op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten. Dit betekent dat ongeacht de hoogte van de arrangementen, in alle gevallen een vaststelling plaatsvindt en wordt afgerekend op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten. Hiertoe is niet in alle gevallen een accountsverklaring vereist maar kan ook volstaan worden met een financieel verslag.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Een crossover kan een innovatie die nieuw is voor elk van de innovatiegebieden betreffen, of een bestaand product, dienst of lopende innovatie in een innovatiegebied die innovatie oplevert in een ander innovatiegebied. Dit vraagt samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld.
Onder j. innovatieprogramma’s Topsectoren
De innovatieprogramma’s topsectoren liggen volgens artikel 3.4.2. van de Regeling nationale EZ-subsidies ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken. Voorts zijn deze digitaal beschikbaar bij de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en op www.rvo.nl.
De Regeling nationale EZ-subsidies is een rijksregeling en te vinden op www.overheid.nl.
Onder n. kennisinstelling
De definitie van kennisinstelling is overgenomen uit de Subsidieregeling sterktes in innovatie. Dit is een rijksregeling, te vinden op www.overheid.nl
Onder p. nationale topclusters
In de RIS3 zijn de doelstellingen van Europa vertaald naar regionale, maatschappelijke uitdagingen en is focus aangebracht naar vier sterke nationale clusters. Deze clusters hebben een bredere reikwijdte dan de topsectoren.
Het begrip projectsubsidie is gedefinieerd in de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg.
De definitie van Limburg is een subsidie anders dan een waarderings- of exploitatiesubsidie. Omdat deze beide subsidies niet in de regeling voorkomen, is gekozen om aan te sluiten bij de definitie van Noord-Brabant.
Onder t. regionale ontwikkelingsmaatschappij
Zuid-Nederland heeft de volgende ROM’s: Economische Impuls Zeeland, BOM NV (Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij) en NV Industriebank LIOF (Limburgse ontwikkelings- en investeringsmaatschappij).
De afkorting staat voor Research & Innovation Strategy for smart specialisation Zuid-Nederland. In de begripsomschrijving is de Nederlandse vertaling gegeven.
De RIS3 is op 24 september 2013 door de beoogde Managementautoriteit Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020 (Managementautoriteit) voor heel Zuid-Nederland vastgesteld. Hiertoe is deze behalve door de Managementautoriteit ook in de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de drie provincies behandeld. In de RIS3 is de innnovatiestrategie voor Zuid-Nederland voor de periode 2014-202 uiteengezet. De RIS3 maakt integraal onderdeel uit van het OPZuid en is daarnaast gebaseerd op een aantal onderleggers, zoals de provinciale economische agenda’s en de agenda’s van de Triple Helix organisaties en het nationale topsectorenbeleid.
Artikel 1.5 Vereisten algemeen
Deze algemene vereisten gelden voor alle aanvragen op grond van deze regeling en onverminderd de algemene vereisten die in de drie Asv’s zijn opgenomen. Daarnaast zijn de in de bijzondere paragrafen aanvullende vereisten opgenomen die specifiek voor de betreffende subsidiabele activiteit gelden.
In bijlage 3 zijn de algemene vereisten die reeds in de drie Asv’s zijn bepaald, opgenomen:
Overigens staan deze inhoudelijke vereisten los van de vereisten aan de aanvraag (indieningsvereisten), stukken ten grondslag aan de aanvraag zijn in bovenstaande gevallen tevens inhoudelijke toetsingsgronden. Deze komen verder in de regeling aan de orde voor de specifieke subsidiabele activiteit.
d. eenmalig project & e. reguliere bedrijfsvoering
Dit vereiste hangt nauw samen met het kenmerk van de subsidie: een projectsubsidie, een subsidie voor producten, activiteiten of een samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd. De in het kader van het project uitgevoerde activiteiten behoren op het moment van de subsidieaanvraag niet tot de alledaagse bedrijfsvoering, het gaat om eenmalige en specifiek projecten die zonder subsidie niet tot stand zouden komen.
Een aanvraag dient volledig te zijn om in behandeling te worden genomen. Dit betekent dat een aantal bijlagen dient te worden aangeleverd. In het aanvraagformulier staat duidelijk beschreven welke bijlagen dienen te worden aangeleverd, gebaseerd op inhoudelijke vereisten die in deze regeling zijn gesteld. De bijlagen die niet blijken uit de vereisten of anderszins, zijn, voor zover geldend voor de hele regeling, opgesomd in het tweede lid. Als een van deze bijlagen ontbreekt, is de aanvraag niet volledig.
In het projectplan bevat een beschrijving van het project en een beschrijving of het project voldoet aan de vereisten uit de regeling. De omvang van het projectplan is afhankelijk van de grootte van het project. In het aanvraagformulier wordt een concept of format van het projectplan gegeven. Als het projectplan onvoldoende is, dan kan de subsidie geweigerd worden, omdat aan de hand van het projectplan wordt getoetst of aan de vereisten is voldaan en een project haalbaar is te achten. Weigering vindt in dat geval plaats op grond van de bepalingen in de Awb.
Onder b. begroting en sluitend financieringsplan
Een sluitend financieringsplan wordt gevraagd om inzicht te hebben in de subsidiabele kosten en alle kosten, opbrengsten en financiering van het project. Het omvat onder andere dan ook een overzicht van alle kosten en opbrengsten die direct gerelateerd zijn aan het project, de subsidies, bijdragen, sponsorgelden van andere instanties, de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag. De omvang van het financieringsplan en begroting is afhankelijk van de omvang van het project.
Onder c. Voor een ieder toegankelijke publicatie
Deze samenvatting wordt gevraagd opdat Gedeputeerde Staten de mogelijkheid heeft te publiceren over de projecten waarvoor subsidie wordt verstrekt. Deze eis staat los van de verplichting, die in alle drie de Asv’s is opgenomen, voor de subsidieontvanger om in eigen publicaties te vermelden dat het project is gerealiseerd met subsidie van een van de provincies.