Bekendmaking subsidieplafond en Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland
 
Subsidieplafond behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland
 
Provinciale Staten,
 
Gelet op:
Artikel 4:25 en 4:26 van de Awb; Artikel 5, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
 
Besluiten:
Vastgesteld een subsidieplafond van € 7 mln. voor de subsidieregeling MKB Innovatie Topsectoren Zuid-Holland voor 2015, onder voorbehoud van de bijdrage van € 3,5 mln. van het ministerie van Economische Zaken.
 
Den Haag, 4 maart 2015
 
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
drs. R.H. van Luijk, griffier
drs. J. Smit, voorzitter
 
 
Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland
 
Gedeputeerde Staten,
 
Gelet op:
Artikel 4:25 en 4:26 van de Awb; Artikel 5, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013; Alsmede gelet op de in artikelen 2.5, 3.6, 4.5 en 5.5 opgenomen verdelingsregels van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland;
 
Besluiten:
 
Vastgesteld de volgende deelplafonds in 2015 voor de subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland:
  • a.
    € 2,1 mln. bedoeld voor de instrumenten innovatieadviesprojecten en haalbaarheidsprojecten zoals opgenomen in paragraaf 2 en paragraaf 3 van de subsidieregeling.
  • b.
    € 4,9 mln. bedoeld voor de instrumenten R&D samenwerkingsprojecten klein en groot zoals opgenomen in paragraaf 4 en 5 van de subsidieregeling.
Vastgesteld het volgende tijdvak voor indiening van aanvragen voor de subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland: 19 mei 2015 tot en met 1 september 2015.
 
Den Haag, 7 april 2015
 
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
drs. J.H. de Baas, waarnemend secretaris
drs. J. SMIT, voorzitter
 
Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (7 april 2015, PZH-2015-511490852) tot vaststelling van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland.
 
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;
 
gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
 
overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan de Samenwerkingsagenda “Een gezamenlijke aanpak in MKB innovatieondersteuning” dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 december 2014 hebben ondertekend met de minister van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de nationale topsectoren en MKB-Nederland, waarin onder andere is afgesproken om te komen tot stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie in het MKB te stimuleren;
 
overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar stelt voor een aantal gestandaardiseerde MKB- instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;
 
overwegende dat de te subsidiëren activiteiten dienen te voldoen aan artikel 25 van de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L187), of aan Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352);
 
BESLUITEN:
 
Vast te stellen de “Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland”
 
1 Algemene bepalingen
 
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
  • a.
    adviesorganisatie: organisatie, anders dan een kennisinstelling, die deskundigheid heeft op het gebied van de in deze regeling te subsidiëren activiteit en die als bedrijfsactiviteit adviesopdrachten uitvoert;
  • b.
    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L187);
  • c.
    Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
  • d.
    De-minimis verordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352);
  • e.
    haalbaarheidsproject: project dat bestaat uit haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder respectievelijk 87, 85 en 86 van de algemene groepsvrijstellingverordening;
  • f.
    innovatieadviesproject: door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een MKB-onderneming, uitgaande van voor de onderneming nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het adviseren van een onderneming over en het begeleiden van de marktintroductie van een nieuw product of een nieuwe dienst;
  • g.
    innovatieprogramma’s topsectoren: thema’s zoals omschreven in de innovatieprogramma’s voor de topsectoren water, agri&food, tuinbouw & uitgangsmaterialen, hightech systemen & materialen (incl. ICT), chemie (waaronder bio based economy), life science & health, energie, logistiek en creatieve industrie zoals opgenomen in de bijlage behorende bij deze regeling (en op www.rvo.nl);
  • h.
    kennisinstelling:
  • a.
    onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;
  • b.
    andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;
  • c.
    geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:
    • 1.
      openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder a,
    • 2.
      onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;
  • d.
    rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:
    • 1.
      meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,
    • 2.
      volledig aansprakelijk vennoot is, of
    • 3.
      overwegende zeggenschap heeft;
  • e.
    onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met d;
  • i.
    MKB-onderneming: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, onder 2, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • j.
    penvoerder: MKB-onderneming met een vestiging in Zuid-Holland die deelneemt aan het R&D-samenwerkingsverband, en door het samenwerkingsverband aangewezen is als penvoerder;
  • k.
    provinciaal beleid: 1. Beleidsvisie en uitvoeringsstrategie regionale economie en energie 2012-2015 van de provincie Zuid-Holland; 2.Slimme specialisatiestrategie (Regionale innovatiestrategie RIS3) West Nederland 14 januari 2014;
  • l.
    R&D-samenwerkingsproject: Research and Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking en voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;
  • m.
    R&D-samenwerkingsverband: Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemingen, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject;
  • n.
    subsidiepercentage: steunintensiteit als bedoeld in artikel 2, onder 26, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • o.
    vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j van de Handelsregisterwet 2007.
Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze regeling kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die passen:
  • a.
    binnen het vigerende, toepasselijke provinciaal beleid; en
  • b.
    innovatieprogramma’s van de topsectoren.
Artikel 1.3 Aanvraagperiode
In afwijking van artikel 26 van de Asv kunnen subsidieaanvragen worden ingediend gedurende de periode die bij de publicatie van het subsidieplafond bekend wordt gemaakt.
Artikel 1.4 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:
  • a.
    aan de aanvrager in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze regeling;
  • b.
    de onderneming de subsidie wil aanwenden voor een activiteit waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt of dat deel uitmaakt van een dergelijk project;
  • c.
    tegen de aanvrager van een subsidie op grond van paragraaf 3, 4 en 5 een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij aan aanvrager verstrekte steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.
Artikel 1.5 Verantwoording
  • 1.
    In aanvulling op artikel 23 van de Asv, toont de subsidieontvanger bij een subsidie op grond van paragraaf 2 desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.
  • 2.
    In afwijking van artikel 23 Asv, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling bij een subsidie op grond van paragraaf 3, 4 of 5 vergezeld van een activiteitenverslag, beeldmateriaal en een financieel verslag.
  • 3.
    In aanvulling op het tweede lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling, indien de subsidieverleningsbeschikking € 125.000,- of meer bedraagt, tevens vergezeld van een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag, of een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek mits de gesubsidieerde activiteiten daarin zijn verantwoord en die jaarrekening vergezeld gaat van een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid.
Artikel 1.6 Bevoorschotting
  • 1.
    Subsidies lager dan € 25.000,- worden binnen 30 dagen na de verleningsbeschikking voor 100% bevoorschot.
  • 2.
    Subsidies hoger dan € 25.000,-worden ambtshalve bevoorschot op de volgende wijze:
    • a.
      het eerste voorschot wordt verstrekt binnen 30 dagen na aanvang van de activiteiten;
    • b.
      de volgende voorschotten worden verstrekt binnen 30 dagen na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober;
    • c.
      als datum van aanvang van de activiteiten geldt de dag na de verzending van de beschikking tot subsidieverlening of, indien deze later is, de datum die in het plan is opgenomen voor de start van de activiteiten;
    • d.
      het voorschot bedraagt 90% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt;
    • e.
      het geheel van voorschotten bedraagt niet meer dan het voorschotpercentage maal de maximale hoogte van de subsidie;
    • f.
      in afwijking van artikel 22 derde lid van de Asv wordt het bedrag van het voorschot berekend door het maximale subsidiebedrag te delen door het aantal voorschotmomenten tijdens de gehele subsidieperiode.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten kunnen in afwijking van het tweede lid, bij de verleningsbeschikking een andere berekeningswijze vaststellen.
2 Innovatieadviesproject
Artikel 2.1 Doelgroep
Subsidie voor een innovatieadviesproject wordt verstrekt aan een MKB-onderneming met een vestiging in de provincie Zuid-Holland.
Artikel 2.2 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het innovatieadviesproject geweigerd indien:
  • a.
    de subsidieontvanger en de kennisinstelling of onafhankelijke adviesorganisatie reeds voor de subsidieaanvraag verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het innovatieadviesproject; of
  • b.
    de kennisvraag kennelijk niet, of onvoldoende, aansluit bij het in het beknopte plan beschreven innovatietraject.
Artikel 2.3 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten, waaronder loonkosten, van het verstrekken van advies en procesbegeleiding door kennisinstellingen en door onafhankelijke adviesorganisaties.
Artikel 2.4 Subsidiehoogte
  • 1.
    Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 10.000,-.
  • 2.
    De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
Artikel 2.5 Rangschikking
  • 1.
    Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verdeeld op volgorde van datum van ontvangst van de subsidieaanvragen.
  • 2.
    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van ontvangst.
  • 3.
    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door voorrang te geven aan de aanvraag met het laagst aangevraagde subsidiebedrag.
Artikel 2.6 Subsidieverplichtingen
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
  • a.
    met de uitvoering van het innovatieadviesproject wordt gestart binnen vier maanden na de subsidieverlening;
  • b.
    een innovatieadviesproject wordt binnen 1 jaar na de start van het innovatieadviesproject afgerond.
Artikel 2.7 Beslissen aanvraag
  • 1.
    In afwijking van artikel 28 van de Asv beslissen Gedeputeerde Staten op een volledige aanvraag voor een subsidie 8 weken na ontvangst van de aanvraag.
  • 2.
    In afwijking van artikel 29, eerste lid van de Asv wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.
     
3 Haalbaarheidsprojecten
Artikel 3.1 Doelgroep
Subsidie voor een haalbaarheidsproject wordt verstrekt aan een MKB-onderneming met een vestiging in de provincie Zuid-Holland.
Artikel 3.2 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het haalbaarheidsproject geweigerd indien:
  • a.
    de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om het haalbaarheidsproject te rechtvaardigen;
  • b.
    het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft.
Artikel 3.3 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking te komen bestaat een haalbaarheidsproject voor ten minste 60% uit een haalbaarheidsstudie en voor ten hoogste 40% uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.
Artikel 3.4 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten als bedoeld in artikel 25, derde en vierde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.5 Subsidiehoogte
  • 1.
    Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 50.000,-.
  • 2.
    Het subsidiepercentage bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.
Artikel 3.6 Rangschikking
  • 1.
    Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verdeeld op volgorde van datum van ontvangst van de subsidieaanvragen.
  • 2.
    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van ontvangst.
  • 3.
    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door voorrang te geven aan de aanvraag met het laagst aangevraagde subsidiebedrag.
Artikel 3.7 Subsidieverplichtingen
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
  • a.
    met de uitvoering van het haalbaarheidsproject wordt gestart binnen vier maanden na de subsidieverlening;
  • b.
    het haalbaarheidsproject wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van het haalbaarheidsproject.
Artikel 3.8 Beslissen aanvraag
In afwijking van artikel 28 van de Asv beslissen Gedeputeerde Staten op een volledige aanvraag voor een haalbaarheidsproject 8 weken na ontvangst van de aanvraag.
 
4 R&D Samenwerkingsprojecten klein
Artikel 4.1 Doelgroep
  • 1.
    Subsidie wordt verstrekt aan een deelnemer in een R&D-samenwerkingsverband dat een R&D-samenwerkingsproject uitvoert.
  • 2.
    De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder.
  • 3.
    Minimaal 40% van de projectkosten van het R&D-samenwerkingsproject komt voor rekening van de penvoerder en de andere deelnemers met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.
Artikel 4.2 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het samenwerkingsproject geweigerd indien:
  • a.
    het niet voldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;
  • b.
    het niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband, de topsectoren, of de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie;
  • c.
    de kwaliteit van het R&D-samenwerkingsverband ontoereikend is om het R&D-samenwerkingsproject uit te voeren; of
  • d.
    de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is.
Artikel 4.3 Subsidiabele kosten
  • 1.
    De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
  • 2.
    Elke deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.
Artikel 4.4 Subsidiehoogte
  • 1.
    De hoogte van de subsidie bedraagt per R&D-samenwerkingsproject ten hoogste € 200.000,-.
  • 2.
    De hoogte van de subsidie bedraagt per MKB-deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband ten minste € 25.000,- en ten hoogste € 100.000,-.
  • 3.
    Het subsidiepercentage voor een R&D-samenwerkingsproject bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.
Artikel 4.5 Rangschikking
  • 1.
    Indien de binnen de aanvraagperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een afweging tussen de verschillende aanvragen op basis van de volgende criteria, waarbij een project meer punten wordt toegekend naarmate:
    • a.
      er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;
    • b.
      er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie;
    • c.
      de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie;
    • d.
      er meer sprake is van sectoroverstijgende combinaties en van combinaties van topsectoren die niet conventioneel zijn.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kennen voor de rangschikking bedoeld in het eerste lid de volgende punten toe:
    • a.
      criteria lid 1 onder a, b en c elk ten hoogste dertig punten;
    • b.
      criterium lid 1 onder d ten hoogste tien punten.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten rangschikken de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.
  • 4.
    Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, dan wordt de rangschikking bepaald door voorrang te geven aan de aanvraag met het laagst aangevraagde subsidiebedrag.
Artikel 4.6 Subsidieverplichtingen
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
  • a.
    Met de uitvoering wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening;
  • b.
    Het R&D-samenwerkingsproject wordt uitgevoerd binnen vierentwintig maanden na de start van de activiteiten.
5 R&D Samenwerkingsprojecten groot
Artikel 5.1 Doelgroep
  • 1.
    Subsidie wordt verstrekt aan een deelnemer in een R&D-samenwerkingsverband dat een R&D-samenwerkingsproject uitvoert.
  • 2.
    De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder.
  • 3.
    Minimaal 40% van de projectkosten van het R&D-samenwerkingsproject komt voor rekening van de penvoerder en de andere deelnemers met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.
Artikel 5.2 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het samenwerkingsproject geweigerd indien:
  • a.
    het niet voldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;
  • b.
    het niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband, de topsectoren, of de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie;
  • c.
    de kwaliteit van het R&D-samenwerkingsverband ontoereikend is om het R&D-samenwerkingsproject uit te voeren;
  • d.
    de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is.
Artikel 5.3 Subsidiabele kosten
  • 1.
    De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
  • 2.
    Elke individuele deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.
Artikel 5.4 Subsidiehoogte
  • 1.
    De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 200.000,- en ten hoogste € 350.000,- per R&D-samenwerkingsproject.
  • 2.
    De hoogte van de subsidie bedraagt per MKB-deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband ten minste € 50.000,- en ten hoogste € 175.000,-.
  • 3.
    Het subsidiepercentage voor een R&D-samenwerkingsproject bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.
Artikel 5.5 Rangschikking
  • 1.
    Indien de binnen de aanvraagperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een afweging tussen de verschillende aanvragen op basis van de volgende criteria, waarbij een project meer punten wordt toegekend naarmate:
    • a.
      er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;
    • b.
      er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie;
    • c.
      de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie;
    • d.
      er meer sprake is van sectoroverstijgende combinaties en van combinaties van topsectoren die niet conventioneel zijn.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kennen voor de rangschikking bedoeld in het eerste lid de volgende punten toe:
    • a.
      criteria lid 1 onder a, b en c elk ten hoogste dertig punten;
    • b.
      criterium lid 1 onder d ten hoogste tien punten.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten rangschikken de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.
  • 4.
    Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, dan wordt de rangschikking bepaald door voorrang te geven aan de aanvraag met het laagst aangevraagde subsidiebedrag.
Artikel 5.6 Subsidieverplichtingen
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
  • a.
    met de uitvoering wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening;
  • b.
    het R&D-samenwerkingsproject wordt uitgevoerd binnen vierentwintig maanden na de start van de activiteiten.
6 Slotbepalingen
Artikel 6.1 Evaluatie
De evaluatie van de risicoanalyse als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Asv vindt een jaar na de inwerkingtreding van deze regeling plaats.
Artikel 6.2 Staatssteun
  • 1.
    Subsidie verstrekt op grond van paragraaf 2 voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in de de-minimisverordening.
  • 2.
    Subsidie verstrekt op grond van paragraaf 3, 4 of 5 voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in Hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstelling verordening.
Artikel 6.3 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 6.4 Ter inzagelegging
Deze regeling zal in het provinciaal blad worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd op het provinciehuis Zuid-Holland.
Artikel 6.5 Werkingsduur en overgangsrecht
Deze regeling vervalt op 31 juli 2020, met dien verstande dat de regeling van kracht blijft voor subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.
Artikel 6.6 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als:
Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid Holland.
 
Den Haag, 7 april 2015
 
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
drs. J.H. de Baas, waarnemend secretaris
drs. J. SMIT, voorzitter
 
Toelichting bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid Holland
Algemeen
De afspraken zijn gemaakt in het kader van de samenwerkingsagenda tussen het ministerie van EZ, provincies, topsectoren en MKB Nederland. De samenwerkingsagenda ‘Gezamenlijke MKB innovatie ondersteuning’ is door deze partijen op 11 december 2014 ondertekend. Voor het instrument MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) is in de samenwerkingsagenda afgesproken om voor 1 februari 2015 te komen tot een uitwerking van een gezamenlijk MKB Innovatiepakket Regio & Topsectoren. De subsidieregeling MKB innovatie stimulering topsectoren Zuid-Holland is voortgekomen uit deze afspraak in de samenwerkingsagenda.
 
Juridisch kader
De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (Asv) zijn op de subsidieverstrekking van toepassing. De Asv is een kaderverordening. De verordening beschrijft op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevat verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geeft de Asv algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. Deze procedureregels worden niet in deze sectorale regeling herhaald. Waar deze sectorale regeling afwijkt van de Asv, wordt dat vermeld.
 
Inhoudelijk komen de instrumenten die in deze subsidieregeling worden beschreven, grotendeels overeen met de instrumenten in de Regeling nationale EZ-subsidies (titel 3.4 MKB innovatiestimulering topsectoren), omdat het doel is te komen tot een gezamenlijk MKB Innovatiepakket Regio & Topsectoren. De regeling is verdeeld in een algemeen deel dat voor alle aanvragen geldt en specifieke paragrafen met bepalingen voor de instrumenten.
 
Staatssteun
Subsidie die op grond van art 107 Verdrag EU onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard kan gerechtvaardigd worden indien de steun voldoet aan de eisen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Agvv). Om die reden sluit deze subsidieregeling wat betreft begrippen, doelgroep, steunintensiteit en subsidiabele activiteiten en kosten aan bij de Agvv en wordt de regeling ook kennisgegeven. Het instrument “innovatieadviesproject” is onder de-minimis gebracht. De aanvrager moet dan wel een de-minimis verklaring kunnen overleggen, maar dan is ook een eenvoudiger afhandeling mogelijk, dat wil zeggen, kort na de subsidieverlening 100% bevoorschotting en ambtshalve vaststelling. De aanvrager hoeft dan niet meer een vaststellingsaanvraag in te dienen en een activiteitenverslag aan te leveren. Echter, bij een steekproefsgewijze controle kan een activiteitenverslag alsnog gevraagd worden. Dan is de begunstigde verplicht dat te leveren.
 
Artikelgewijs
 
1 Algemene bepalingen
 
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
De begrippen die de inhoud van de instrumenten van § 3, 4 en 5 weergeven komen overeen met de begrippen als verwoord in hoofdstuk I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor het overige zijn de begrippen ontleend aan de landelijke regeling of de Asv.
Sub a. Adviesorganisatie: de adviesorganisatie is in deze regeling toegevoegd, om de onderneming een ruimere keuze te geven dan enkel onderzoek door kennisinstellingen. Als aanvullende eis wordt gesteld dat de adviesorganisatie onafhankelijk is ten opzichte van de aanvrager. Bij de aanvraag wordt een verklaring overlegd die die onafhankelijkheid bevestigd. De adviesorganisatie is ten opzichte van de aanvrager een zelfstandige onderneming als bedoeld in bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
 
Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten
Alle activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd dienen te passen binnen de genoemde kaders. Het provinciaal beleid kan op de provinciale website gevonden worden, de innovatieprogramma’s topsectoren zijn te vinden op de website voor de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (rvo.nl) en liggen ter inzage op het provinciehuis. Passen de activiteiten binnen deze algemene kaders, dan worden ze getoetst aan de doelgroep en vereisten die zijn opgenomen in één van de specifieke paragrafen waarin de diverse instrumenten zijn opgenomen. De topsector “Creatieve Industrie” valt niet onder het provinciaal beleid en activiteiten in dat kader komen daarom niet voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking, tenzij het gaat om sector overstijgende combinatie in een R&D samenwerkingsverband als bedoeld in artikelen 4.5 lid 1 sub d en 5.5 lid1 sub d.
 
Artikel 1.3 Aanvraagperiode
In artikel 26 van de Asv staat vermeld dat subsidieaanvragen gedurende het hele jaar kunnen worden ingediend. In deze regeling wordt dat anders gedaan: aanvragen moeten binnen de periode die is bekendgemaakt bij de bekendmaking van het subsidieplafond.
 
Aanvraagvereisten en aanvraagformulier
Volgens artikel 9 van de Asv, wordt een aanvraag om subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier hebben vastgesteld, ingediend met gebruikmaking van dat formulier. De aanvraag gaat overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.
 
Artikel 1.4 Weigeringsgronden
In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv. De weigeringsgronden in artikel 1.4 gelden voor alle aanvragen, omdat ze in het algemene gedeelte staan. In de specifieke paragrafen zijn weigeringsgronden opgenomen die alleen gelden voor aanvragen voor het instrument in die betreffende paragraaf. De weigeringsgrond in artikel 1.4 lid 1 is opgenomen om te voorkomen dat een ondernemer binnen een kalenderjaar op meerdere instrumenten een beroep doet. Zo komt de stimulering van innovatie voor zoveel mogelijk ondernemingen beschikbaar. De weigeringsgrond in artikel 1.4 lid 2 beoogt stapeling van subsidies te voorkomen.
 
Artikel 1.5 Verantwoording
Omdat de Asv en de-minimisverordening op innovatieadviesprojecten en de Algemene groepsvrijstellingsverordening op de overige instrumenten van toepassing zijn, zijn er ook twee systematieken van verantwoording. De verantwoording op grond van de Asv is een prestatieverantwoording en geldt als de subsidie wordt verstrekt voor innovatieadviesprojecten. De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld, en controle van de prestaties wordt steekproefsgewijs gedaan. Daarom moet de aanvrager een activiteitenverslag leveren als daarom wordt gevraagd (artikel 1.5 lid 1). Begunstigden van een subsidie waarop de Algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, verantwoorden op een andere manier, namelijk op werkelijk gemaakte kosten. Zij moeten een aanvraag tot vaststelling doen en een activiteitenverslag, beeldmateriaal en een financieel verslag bijvoegen. Bij een subsidieverlening van meer dan €125.000,- moet de aanvrager ook aan de eisen van artikel 1.5 lid 3 voldoen. Deze verantwoording op werkelijk gemaakte kosten wordt ingegeven door de verplichting voor het bestuursorgaan om gegevens bij te houden omtrent steun op grond van de Algemene Groepsvrijstelling (HII art 11 en 12).
 
Artikel 1.6 Bevoorschotting
De hoogte en wijze van bevoorschotten wordt niet geregeld in de Asv. Gezien de samenwerking op landelijk niveau, is aangesloten bij de wijze van bevoorschotten bepaald in de Kaderbesluit EZ Subsidies hoofdstuk 12. Subsidies tot €25.000,- worden kort na de verleningsbeschikking ambtshalve voor 100% bevoorschot. Overige subsidies worden gespreid en in delen bevoorschot, in de eerste plaats omdat het om hogere subsidiebedragen gaat en er een groter risico is bij direct bevoorschotten. In de tweede plaats moeten de aanvragers nog een aanvraag tot vaststelling doen en aan verantwoordingverplichtingen voldoen. Soms sluit de frequentie van bevoorschotting niet aan bij de liquiditeitsbehoefte van een aanvrager. In artikel 1.6 lid 3 is voor dat geval de mogelijkheid opgenomen om in de verleningsbeschikking een andere wijze van bevoorschotten op te nemen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 38 van de ASV.
 
2 Innovatieadviesproject
 
Artikel 2.1 Doelgroep
De subsidieverstrekking voor innovatieadviesprojecten is onder de de-minimisverordening gebracht. Dit brengt met zich mee dat er geen subsidie zal worden verstrekt als een MKB-ondernemer het de-minimis plafond bereikt heeft. Om dit te kunnen controleren is een de-minimisverklaring vereist.
 
Artikel 2.2 Weigeringsgronden
In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv. Artikel 2.2 Sub a: De subsidie mag niet aangewend worden voor een reeds bestaande opdrachtverlening. Die werd kennelijk ook zonder subsidie door beide partijen rendabel geacht. Sub b: De kennisvraag en de doelstelling het innovatietraject moeten worden beschreven in een beknopt plan dat bij de subsidieaanvraag ingediend moet worden. In de subsidie aanvraag geeft de aanvrager ook aan of hij de kennisvraag bij een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie wil neerleggen. In beide gevallen moet een offerte overlegd worden. Bij de keuze voor een onafhankelijke adviesorganisatie moet de onafhankelijkheid blijken uit een verklaring waar de onafhankelijkheid tussen MKB-onderneming en adviesorganisatie wordt bevestigd. Deze verplichtingen volgen uit het aanvraagformulier.
 
Artikel 2.5 Rangschikking
Lid 3: De keuze voor voorrang voor het laagst aangevraagde subsidiebedrag geeft de meeste kans dat de activiteit nog volledig kan worden uitgevoerd.
 
Artikel 2.7 Beslissen aanvraag
Lid 1: In artikel 28 van de Asv wordt bepaald dat de beslistermijn aanvangt na afloop van het tijdvak. In afwijking van de Asv is hier bepaald dat de aanvraag die binnen een tijdvak wordt ingediend, meteen in behandeling wordt genomen, en niet na afloop van het tijdvak. De beslistermijn vangt daarmee ook aan na ontvangst van de volledige aanvraag. De termijn is met 8 weken korter dan de beslistermijn in de Asv, omdat de toetsing niet zeer complex is.
Lid 2: De subsidieontvanger behoeft geen vaststellingsaanvraag in te dienen zoals bepaald in artikel 29 van de Asv. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie ambtshalve vast.
 
3 Haalbaarheidsprojecten
 
Artikel 3.2 Weigeringsgronden
Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat aanvragen voor haalbaarheidsprojecten waarvan de noodzakelijkheid onvoldoende is aangetoond, of die niet zullen leiden tot een onderbouwd besluit over het wel of niet starten met een voorgenomen innovatieproject, kunnen worden afgewezen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het beoogde vervolgtraject onvoldoende technische risico’s kent of als de voorziene kosten van dit vervolgtraject en de kosten van het haalbaarheidsproject niet in verhouding zijn.
 
Artikel 3.3 Subsidievereisten
Deze bepaling beoogt de verhouding te regelen tussen de onderdelen in een haalbaarheidsproject. Met deze verhouding wordt aangegeven dat het altijd wenselijk is een industrieel onderzoek of een experimentele ontwikkeling te combineren met een concrete haalbaarheidsstudie. Een haalbaarheidsproject kan ook alleen bestaan uit een haalbaarheidsstudie. Het is niet verplicht een industrieel onderzoek of een experimentele ontwikkeling er aan toe te voegen of voor die kosten subsidie aan te vragen.
 
Artikel 3.6 Rangschikking
Lid 3: De keuze voor voorrang voor het laagst aangevraagde subsidiebedrag geeft de meeste kans dat de activiteit nog volledig kan worden uitgevoerd.
 
Artikel 3.8 Beslissen aanvraag
Lid 1: In artikel 28 van de Asv wordt bepaald dat de beslistermijn aanvangt na afloop van het tijdvak. In afwijking van de Asv is hier bepaald dat de aanvraag die binnen een tijdvak wordt ingediend, meteen in behandeling wordt genomen, en niet na afloop van het tijdvak. De beslistermijn vangt daarmee ook aan na ontvangst van de volledige aanvraag. De termijn is met 8 weken korter dan de beslistermijn in de Asv, omdat de toetsing niet zeer complex is.
 
4 R&D Samenwerkingsprojecten klein
 
Artikel 4.1 Doelgroep
Subsidie kan alleen verstrekt worden aan deelnemers van het R&D-samenwerkingsverband. Het R&D-samenwerkingsverband bestaat uit twee of meer MKB-ondernemers. Dit betekent niet dat grote ondernemingen of onderzoeksorganisaties niet deel mogen nemen aan onderzoeken die het R&D-samenwerkingsverband uitvoert, maar zij komen niet in aanmerking voor subsidie. De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder met een vestiging in Zuid-Holland van het R&D-samenwerkingsverband. Dit houdt in dat de ondernemingen binnen het samenwerkingsverband één deelnemer uit hun midden machtigen om de subsidies namens hen aan te vragen en voorschotten en betaling conform de verleningsbeschikking uit te voeren. Dit is voor risico van de afzonderlijke ondernemingen die dit onderling schriftelijk goed moeten regelen. Met de eis in lid 3 wordt beoogd dat de Zuid-Hollandse deelnemers een aanzienlijk belang bij het samenwerkingsproject hebben. Het is de bedoeling dat de aanvrager afzonderlijk of samen met andere deelnemers uit dezelfde provincie gezamenlijk minimaal 40 % van de projectkosten dragen. Zo komt de steun voor het project ook weer ten goede aan de provincie Zuid-Holland.
 
Artikel 4.2 Weigeringsgronden
In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv.
 
Artikel 4.5 Rangschikking
De wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag bij het subsidieplafond voor de kleine R&D samenwerkingsprojecten (§4) en de grote R&D samenwerkingsprojecten (§ 5 ) is volgens een tendersysteem met kwaliteitscriteria. De keuze voor voorrang voor het laagst aangevraagde subsidiebedrag geeft de meeste kans dat de activiteit nog volledig kan worden uitgevoerd.
 
Aanvragen worden getoetst op basis van de in artikel 4.5 genoemde criteria. Bij de beoordeling van die criteria en het toekennen van punten binnen die criteria, kunnen onder meer onderstaande onderwerpen en vragen van belang zijn;
 
Bij het criterium dat er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht:
 
• hoe vernieuwend is het resultaat van het project, het beoogde product, proces of de dienst?
• wat is de aard van de innovatie: een nieuw product, proces, of dienst of een nieuwe toepassing van bestaande producten, processen, of diensten?
• hoe vernieuwend is de gekozen aanpak of de onderzoeksmethoden?
• hoe haalbaar is de innovatie en wat is het technologisch risico?
• hoe verhoudt dit project zich tot ontwikkelingen in de topsector en tot internationale ontwikkelingen?
 
Bij het criterium dat er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie:
 
 
• hoe sluit het project aan bij de strategische doelstelling van de betrokken bedrijven?
• hoe sluit het project aan bij de strategische doelstellingen van de betreffende topsector?
• wat is de economische waarde van de projectresultaten voor de betrokken bedrijven of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie?
• is deze waarde cijfermatig voldoende onderbouwd (marktgrootte, marktaandeel, omzet, winst, terugverdientijd) en hoe realistisch is deze onderbouwing?
• wat is de concurrentiepositie en hoe ziet de aanvrager het project in dat licht?
 
Bij het criterium dat de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie:
 
• hebben de partners gezamenlijk voldoende expertise om het project uit te kunnen voeren en vullen ze elkaar aan?
• of de capaciteiten van de deelnemers toereikend zijn.
• de kwaliteit van de projectorganisatie. Is er bijvoorbeeld een projectleider aangesteld, is er een stuurgroep?
• in welke mate heeft het project een directe relatie met andere projecten in de topsector of wordt er samengewerkt met andere partijen uit de topsector?
• in welke mate is er een evenwichtige verdeling van de resultaten van het project. Bijvoorbeeld, hoe concreet zijn de afspraken over intellectueel eigendom vastgelegd?
 
Bij het criterium dat er meer sprake is van sectoroverstijgende combinaties en van combinaties van topsectoren, die niet conventioneel zijn:
 
• de mate waarin thema’s uit verschillende topsectoren worden gecombineerd. De combinatie van meer dan twee thema’s is niet per se waardevoller; intensiteit en verwevenheid van de thema’s tellen zwaarder.
• naarmate een combinatie minder voor de hand ligt, maar wel een waardevol project oplevert, zal het project hoger scoren.
 
Artikel 4.6 Subsidieverplichtingen
Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat gesubsidieerde R&D-samenwerkingsprojecten binnen korte termijn van positieve invloed kunnen zijn op innovatie binnen de desbetreffende topsector.
 
5 R&D Samenwerkingsprojecten groot
 
Artikel 5.1 Doelgroep
Zie toelichting art 4.1 Doelgroep
 
Artikel 5.2 Weigeringsgronden
Zie toelichting art 4.2 Weigeringsgronden
 
Artikel 5.5 Rangschikking
Zie toelichting art 4.5 Rangschikking
 
Artikel 5.6 Subsidieverplichtingen
Zie toelichting art 4.6 Subsidieverplichtingen
 
6 Slotbepalingen
 
Artikel 6.2 Staatssteun
De subsidie voor innovatieadviesprojecten valt onder de-minimissteun. In het aanvraagformulier worden gegevens gevraagd om hieraan te kunnen voldoen. De overige subsidies dienen aan de voorwaarden van de Algemene groepsvrijstellingsverordening te voldoen.
Naar boven