Op de totstandkoming van deze wijzigingsverordening is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (openbare voorbereidingsprocedure) toegepast. Daarbij is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het ontwerp van de wijzigingsverordening naar voren te brengen.
(
1) Een ontwerp van deze wijzigingsverordening is in het kader van de openbare voorbereidingsprocedure voor commentaar toegezonden aan een groot aantal betrokkenen, zoals de Centrale Commissie voor de Rijnvaart te Straatsburg, het Bondsministerie voor het Milieu van Duitsland, het ministerie voor Klimaatbescherming en Milieu van Noord-Rijn Westfalen, het Vlaams ministerie van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, het Havenbedrijf van Antwerpen, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de Inspectie Leefomgeving en Transport, Gedeputeerde Staten van de provincies van dit land, het IPO, burgemeester en wethouders van de gemeenten in de provincie Zuid-Holland, het Havenbedrijf Rotterdam, het Havenschap Moerdijk, de DCMR-Milieudienst Rijnmond en de andere omgevingsdiensten in Zuid-Holland, het Functioneel Parket (Openbaar Ministerie), de politie van Rotterdam/Rijnmond en van Zuid-Holland Zuid, VNO-NCW, de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), Deltalinqs, de Ondernemersorganisatie voor logistiek en transport (EVO), de Binnenvaart Logistiek Nederland (BLN)-Koninklijke Schuttevaer, het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (CBRB) en andere organisaties van verladers en de binnenvaart. Door elf partijen zijn zienswijzen ingediend. Het gaat om de Secretaris-Generaal van de Centrale Commissie Rijnvaart, de gedelegeerd bestuurder van het Havenbedrijf Antwerpen, burgemeester en wethouders van de gemeenten Papendrecht, Schiedam en Strijen, de Ondernemersorganisatie voor logistiek en transport (EVO), de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), de BLN(
2)
- Koninklijke Schuttevaer en het Centraal bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (een gezamenlijke zienswijze) en twee particulieren. Ook is de provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren. Deze commissie moet door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten vooraf worden gehoord over maatregelen en plannen die van betekenis zijn voor het provinciale beleid inzake de leefomgevingskwaliteit waaronder het provinciale milieubeheer.
(
3) De commissie heeft op 29 augustus 2014 over het ontwerp advies uitgebracht.
Nogal wat lading wordt vervoerd in vloeibare vorm. Dit geldt bijvoorbeeld voor vluchtige organische stoffen, zoals benzeen. Na het lossen wordt een tankschip, zoals dat in het jargon wordt genoemd, nagelensd. Daarmee wordt het schip zoveel als mogelijk ontdaan van de restlading. Na het nalensen is in de tank vaak nog een substantiële hoeveelheid van de lading in dampvormige toestand aanwezig: d
e restladingdamp. Deze restladingdamp wordt nogal eens , onder meer met het oog op het voorkomen van verontreinigingen van de nieuwe lading, in de atmosfeer geloosd:
ontgassen. Dit vindt doorgaans plaats na afvaart van de plaats van lossing van de lading.
Gevaarseigenschappen van benzeen
Het verbod richt zich, zoals gezegd, specifiek op benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen. Deze stoffen zijn op grond van
het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren, kortweg ADN genaamd, ingedeeld in klasse 3: brandbare vloeistoffen. Deze indeling is primair relevant in verband met het veilig vervoer (kans op brand en explosie). De betreffende stoffen zijn echter ook schadelijk voor de gezondheid na blootstelling. Benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen zijn op grond van
Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 niet alleen ontvlambaar, maar onder andere ook kankerverwekkend (kans op een specifieke vorm van leukemie), mutageen (kans op genetische schade, zoals miskramen) en anderszins schadelijk. De betreffende stoffen mogen alleen in de Europese handel worden gebracht, wanneer zij vergezeld gaan van de nodige informatie over deze gevaarseigenschappen en over de wijze waarop met die stoffen verantwoord kan worden omgesprongen. Deze informatie is aangegeven op informatiedragers als het etiket en het veiligheidsinformatieblad.
(
5)De gezondheidsschadelijke eigenschappen kunnen zich voordoen bij zogenaamde directe blootstelling, die plaatsvindt bij het gebruik. Met de gevaren van deze directe blootstelling hebben vooral werknemers en consumenten te maken. Daarnaast kunnen de voor de gezondheid schadelijke effecten zich voordoen na lozing van de betreffende stoffen in de atmosfeer, zoals bij het ontgassen (de indirecte blootstelling, namelijk via het milieu, met een bedreiging voor de volksgezondheid). Naast deze gevaren voor de menselijke gezondheid kan benzeen, net als andere koolwaterstoffen, in de lucht leiden tot ongewenste ozonvorming en dus tot het gezondheidsschadelijke zomersmog.
De totale jaarlijkse uitstoot aan benzeen van alle bronnen in Nederland bedraagt naar schatting ca. 2.100 ton.
(
7) De belangrijkste bron voor uitstoot van benzeen is verkeer en vervoer. De bijdrage van deze bron aan de totale uitstoot bedraagt bijna 60%. Daarin is de uitstoot van het ontgassen vanaf binnenschepen begrepen. De precieze uitstoot van benzeen door het ontgassen van binnenschepen is niet goed bekend. Het CE-Delft schat de totale uitstoot aan benzeen in ons land vanwege dit ontgassen grofweg op ongeveer 200 ton. In redelijkheid zou mogen worden aangenomen dat circa 25 % daarvan in Zuid-Holland wordt geëmitteerd. Het gaat dus om een emissie van benzeen van circa 50 ton. De emissies van benzeen door ontgassingen vanaf binnenschepen zijn de afgelopen tien jaar enigszins toegenomen. Dit houdt verband met de groei van het transport van benzeenhoudende stoffen. Desalniettemin is deze groei niet gepaard gegaan met een navenant grote groei van de uitstoot van benzeen door het ontgassen. De groei van de emissies is gelukkig een stuk minder. Dit houdt ten eerste verband met een toename van de dedicatievaart. Daarnaast wordt steeds meer met dubbelwandige schepen gevaren. In moderne dubbelwandige schepen blijft na het lossen minder restlading achter dan in de oudere, enkelwandige, schepen.
(
8)
8.3
Normen voor benzeen in het algemeen en in de buitenlucht
9.3 Wijziging van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland
Deze wijzigingsverordening behelst een negende wijziging van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland: de negende tranche. De provinciale milieuverordening strekt ter bescherming van het milieu.
(
16) Onder gevolgen voor het milieu in de zin van de Wet milieubeheer worden in ieder geval verstaan “de gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van onder meer mensen (…), van (..) lucht (…), alsmede van de relaties daartussen”.
(
17) Op grond van de Wet milieubeheer kunnen in de Provinciale milieuverordening, voor zover dit naar het oordeel van Provinciale Staten van meer dan gemeentelijk belang is, verdere (verder dan de regels voor de verplicht te reguleren onderwerpen: grondwaterbeschermings- en stiltegebieden) regels worden gesteld ter bescherming van het milieu. Het ontgassen tijdens de vaart vanuit ladingtanks van binnenschepen op een vaarweg is geen activiteit die binnen een enkele gemeente plaatsvindt. Verder is ook de verontreiniging van de lucht niet louter lokaal van aard. Een aanpak van de problemen van het ontgassen is dan ook van meer dan gemeentelijk belang. De Wet milieubeheer biedt met andere woorden voldoende grondslag voor deze wijzigingsverordening. Deze wijzigingsverordening heeft primair de bescherming van de volksgezondheid ten doel in verband met het ontgassen van het onder meer kankerverwekkende benzeen vanaf binnenschepen. Onder de bescherming van het milieu valt niet de bescherming van werknemers, zoals de bemanning op een binnenschip. De verantwoordelijkheid voor deze bescherming behoort tot het terrein van de arbeidsomstandigheden, waarvoor in ons land de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk is. Omdat de werking van deze wijzigingsverordening (als niet beoogd gevolg) ook positief van invloed is op de gezondheid van de bemanning, is de wijzigingsverordening na vaststelling ook aan die bewindspersoon toegezonden. Uiteraard zal ook de minister van Infrastructuur en Milieu een exemplaar van deze wijzigingsverordening ontvangen.
9.10 Uitvoering en handhaving
Handhaving van deze voorschriften kan – in theorie - zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk plaatsvinden. Wat betreft de bestuursrechtelijke handhaving van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland wordt een onderscheid gemaakt tussen regels die rechtstreeks betrekking hebben op bij die regels aangewezen categorieën van inrichtingen en andere. Voor de eerste groep van regels is of het vergunningverlenend gezag of burgemeester en wethouders (voor niet-omgevingsvergunningplichtige inrichtingen) doorgaans belast met de bestuursrechtelijke handhaving. Voor de regels voor activiteiten buiten inrichtingen zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Bestuursrechtelijke handhaving via een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom is overigens voor de handhaving van het ontgassingsverbod geen geschikt middel. Een dergelijk bestuursrechtelijk handhavingstraject is vaak een langdurige aangelegenheid en bestaat doorgaans uit de volgende stappen: (voor)waarschuwingsbrief – vooraankondiging last onder dwangsom of hoorbrief – last onder dwangsom – (informele) inningsbrief – invorderingsbeschikking. Met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom is gewoonlijk beoogd een eind te maken aan een illegale situatie. De handhaving van het ontgassingsverbod is daarentegen vooral gericht op het voorkomen van een overtreding van dit verbod. Een bestraffende sanctie is met andere woorden bij deze wijzigingsverordening meer op zijn plaats. De inzet van het instrument van een bestuurlijke boete zou voor deze gevallen meer geëigend zijn. Deze bevoegdheid kent de Wet milieubeheer echter niet.
(
26) Tegen deze achtergrond ligt strafrechtelijk optreden bij overtreding van het ontgassingsverbod dan ook voor de hand. Op overtreding van het ontgassingsverbod is met toepassing van artikel 150 van de Provinciewet straf gesteld. Overtreding van het ontgassingsverbod is een economisch delict.
(
27) Met het toezicht op de naleving van deze wijzigingsverordening zijn de door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren belast.(
28)
Het gaat in ieder geval om ambtenaren van de regionale omgevingsdiensten. Deze ambtenaren zijn ook met de opsporing van de strafbaar gestelde feiten belast, indien zij door de minister van Veiligheid en Justitie zijn gewezen (de zogenaamde buitengewone opsporingsambtenaren of te wel boa’s). Verder zijn medewerkers van het landelijke politiekorps belast met de opsporing van de strafbaar gestelde feiten.
(
29) Het vereiste toezicht kan zo nodig op basis van samenwerking tussen de bestuurlijke toezichthouder van de provincie en het landelijk politiekorps worden uitgeoefend. Ook kan samenwerking plaatsvinden met de toezichthouders van andere diensten, zoals van Havendiensten en Rijkswaterstaat. Met het oog op de samenwerking zullen de nodige initiatieven van de zijde van de handhavingsdiensten van de provincie worden ontplooid. Ten behoeve van het toezicht op de naleving zal gebruik worden gemaakt van zogenaamde e-noses (elektrische neuzen). Deze instrumenten houden verband met het zogenaamde E-nose programma Rijnmond dat is ontwikkeld in opdracht van de provincie Zuid-Holland en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond, welke Veiligheidsregio mede opereert namens het ministerie van Veiligheid en Justitie. Met e-noses kunnen veranderingen in de luchtkwaliteit worden gemeten. De e-nose kan een bijdrage leveren aan de signalering van verhoogde benzeenconcentraties op een bepaalde plaats en daarmee de toezichthoudende diensten sneller op het spoor zetten van een eventuele ontgassing. Het is de ambitie om in 2016 een regio dekkend meetnetwerk operationeel te hebben. In het kader van de in 2015 vast te stellen Meetvisie luchtkwaliteit, die de Meetvisie luchtkwaliteit 2011-2015 zal vervangen, zal worden bezien of na 2015 een verdere uitbreiding van dit netwerk wenselijk is. Voor het toezicht op de naleving zal de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2014-2017 van 17 december 2013 uitgangspunt zijn. Het toezicht is risicogericht. Dit toezicht richt zich op het terugdringen van de milieudruk en het handhaven en bevorderen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Toezicht en handhaving vindt plaats conform de beschreven stappen: verzamelen van informatie door preventief en repressief toezicht, toetsen van waarnemingen aan de norm en interventie bij overtreding. Bij het verbod op ontgassen wordt de sanctiestrategie uit de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2014-2017 gehanteerd. In het kader van voornoemde initiatieven van de handhavingsdiensten van de provincie zal onder meer worden gekeken naar de mogelijkheden van vormen van ‘administratieve naleving’. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een registratie van de verwijdering van restladingdampen via een ontgassingsinstallatie. Via zo’n registratie kan gemakkelijk worden aangetoond dat een schip op een milieuverantwoorde wijze van de restladingdampen is ontdaan. Zie hiervoor verder de toelichting op artikel 4.5.4 in relatie tot de voor de handhaving relevante documentatie, het vervoersdocument en de reisregistratie. Het toezicht zal naar verwachting vooral worden uitgeoefend op rijkswateren. Daarop vindt het overgrote deel van het vervoer van benzeen en benzeenhoudende mengsels plaats. Het ontgassen zal zijn verboden voor benzeenhoudende stoffen met een bepaald UN-nummer. Dit nummer is bij het vervoer onder meer op de labels van een tank en in de vervoersdocumenten aangegeven. Dit nummer maakt zowel naleving van de wijzigingsverordening als het toezicht op de naleving door de controlerende instanties relatief eenvoudig.
10.2 Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN)
Het ADN is onder verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties/Europese Commissie van Europa (ECE) in 2000 tot stand gekomen. Het ADN gaat alleen over het grensoverschrijdend vervoer van gevaarlijke goederen. Het ADN heeft drie doelen:
a) de veiligheid van het vervoer over binnenwateren;
b) de bescherming van het milieu in verband met ongevallen en incidenten;
c) de ondersteuning van het (internationaal) transport en de internationale handel.
In de delen bij het ADN zijn de daadwerkelijke voorschriften voor het vervoer opgenomen. Indien aan die voorschriften is voldaan, is vervoer toegestaan.
(
30) Het is de verdragsluitende partijen niet toegestaan inbreuk te maken op dit recht. Inbreuk kan bijvoorbeeld worden gemaakt door het stellen van ten opzichte van het ADN aanvullende of afwijkende voorschriften. Ook de provincie Zuid-Holland mag een dergelijke inbreuk niet maken. Dit uitgangspunt kent echter een aantal uitzonderingen. Ten eerste heeft iedere partij aangesloten bij het ADN het recht de toegang van gevaarlijke goederen tot zijn grondgebied aan regels te onderwerpen of te verbieden
om andere redenen dan de veiligheid tijdens het vervoer.
(
31) Verder is afwijking of aanvulling mogelijk wanneer in het ADN in die mogelijkheid nadrukkelijk is voorzien. De voorschriften van het ADN gaan niet alleen over het vervoer van gevaarlijke stoffen als zodanig, maar ook over het vervoer van tanks met resten van gevaarlijke stoffen, zoals in restladingdampen. Regels zijn bijvoorbeeld gegeven voor het ontgassen. Deze zijn met name gericht op het voorkomen van ongevallen en van gezondheidsschade voor bijvoorbeeld bemanningsleden. De voorschriften gaan echter niet over de door het ontgassen veroorzaakte verontreiniging van het milieu en de daarbij horende gevaren voor de volksgezondheid. Regulering daarvan staat het ADN echter niet in de weg. In het ADN is immers aangegeven dat het ontgassen onder voornoemde voorwaarden is toegestaan, tenzij dit ontgassen is verboden op grond van internationale of nationale voorschriften.
(
32)
De provincie Noord-Brabant zal een ontgassingsverbod in haar provinciale milieuverordening invoeren. Het Noord-Brabantse verbod zal alleen betrekking hebben op een deel van de in deze provincie gelegen binnenwateren. Op dat deel van Noord-Brabant speelt de problematiek van het ontgassen. Daarnaast zal de Brabantse milieuverordening een zogenaamde grijze lijst van stoffen bevatten. Van deze stoffen zal worden onderzocht of zij in aanmerking komen voor het ontgassingsverbod. Deze stoffen zijn geselecteerd op basis van de zogenaamde minimalisatieplicht van de NeR (Nederlandse emissierichtlijn lucht). Het gaat om stoffen waarvan blijvend gestreefd moet worden naar een zo laag mogelijke emissie (nulemissie). Het betreft de volgende stoffen: oxiraan, chloormethyl-(epichloorhydrine) (UN 2013), 1,2-dibroom-ethaan (UN 1605), 1,3-butadieen (UN 1010), ethaan, 1,2 dichloor (UN 1184), 2-propeennitril (acrylonitril (UN 1093), nikkel tetracarbonyl (UN 1259), hydrazine (2029), diethyl sulfaat ester (1594), chlooretheen (vinylchloride) (UN 1086), oxiraan (ethyleen oxide) (UN 1040), methyloxiraan, (propyleenoxide) (UN 1280), dimethylsulfaat (UN 1595) en 2-nitropropaan (UN 2608). De ontwikkelingen met betrekking tot deze zogenaamde grijze lijst van stoffen in relatie tot het ontgassen in Noord-Brabant zullen door Gedeputeerde Staten nauwlettend in de gaten worden gehouden. De grijze lijst van stoffen is, anders dan in het ontwerp van Noord-Brabant, niet in deze wijzigingsverordening opgenomen. Deze grijze lijst maakt geen deel uit van de overeenkomst van 12 mei 2014.
Dit artikel sluit aan bij een dienovereenkomstige uit de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks. Dit artikel bevat een aantal gevallen waarin het ontgassingsverbod niet van toepassing is. Ten eerste is dit het geval wanneer kan worden aangetoond dat de drie voorafgaande ladingen niet bestonden uit benzeenhoudende restladingdampen. Van belang daarbij is onder meer het vervoerdocument, zoals omschreven in het ADN.
(
42) In dit document moet onder meer het UN-nummer van de vervoerde stof zijn aangegeven.
(
43) Dergelijke informatie moet het vervoersdocument ook bevatten voor lege, ongereinigde, ladingtanks.
(
44) Zowel de afzender als de vervoerder moeten gedurende een periode van ten minste drie maanden een kopie bewaren van het vervoersdocument en de bijkomende documentatie. Daarnaast is ook de zogenaamde reisregistratie van belang. De reisregistratie is verplicht voor tankschepen die “voor het vervoer van benzine (UN 1203) zijn aanvaard”.
(
45) Voor benzinevervoer mogen, net als voor de met deze wijzigingsverordening gereguleerde stoffen, zogenaamde type C-schepen worden gebruikt. De reisregistratie is dus ook van toepassing op het vervoer van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen. De reisregistratie bevat informatie over de plaats en het tijdstip van het laden en lossen en het UN-nummer van de beladen en geloste stof. Verder moet voor benzine (UN 1203) ook de plaats van de ontgassingsinstallatie en het tijdstip van het gebruik daarvan worden aangegeven.
(
46) Deze laatste verplichting geldt (nog) niet voor benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen. Desalniettemin kan de reisregistratie op basis van bijvoorbeeld een afspraak tussen partijen als de schipper, de vervoerder, de verlader en/of de ontvanger, alsmede de exploitant van de ontgassingsinstallatie, wel informatie over het verwijderen van benzeen of benzeenhoudende koolwaterstoffen uit een ladingtank via zo’n ontgassingsinstallatie, bevatten. Met deze informatie kan gemakkelijk worden aangetoond dat is voldaan aan deze wijzigingsverordening. Uiteraard moet wel kunnen worden aangetoond dat deze informatie in de reisregistratie in redelijkheid op waarheid berust. Naar de mogelijkheden van een zogenaamde ‘vrijwillige’ reisregistratie voor het verwijderen van restladingdampen benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen zal door Gedeputeerde Staten nader onderzoek worden gedaan. Ook wanneer kan worden aangetoond dat de tank van het schip bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan vermeld in artikel 4.5.1 is het ontgassingsverbod niet van toepassing. De vullingsgraad van een tank kan worden aangetoond met behulp van de tanktabel en de ladingpapieren die op elk schip aanwezig zijn. De vullingsgraad wordt bepaald door per tank het volume van de lading conform de ladingspapieren te delen door het volume van de tank.
[1] Op grond van artikel 3.1, eerste lid, onder d, en tweede lid, van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.
[2] Binnenvaart Logistiek Nederland.
[3] Op grond van artikel 1, tweede lid, van het Instellingsbesluit Provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit.
[4] TK 2013-2014, Aanhangselnummer 1474 (gepubliceerd 24 maart 2014).
[5] Zo moet het etiket van benzeen (EINECS-nr. 200-753-7) in de handel de volgende gevarenaanduidingen bevatten: H225 (licht ontvlambare vloeistof en damp), H350 (kan kanker veroorzaken), H340 (kan genetische schade veroorzaken), H372 (veroorzaakt schade aan de organen), H304 (kan dodelijk zijn bij inslikking in de luchtwegen), H319 (veroorzaakt ernstige oogirritatie) en H315 (veroorzaakt huidirritatie).
[7] Emissieregistratie 2012.
[8] Zie Update estimate emissions degassing inland tank vessels, CE Delft van november 2013.
[11] Μ=10
-6 of te wel 1/100.000.
[12] Bijlage XI van de luchtkwaliteitsrichtlijn.
[13] Artikel 12 luchtkwaliteitsrichtlijn.
[14] Bijvoorbeeld op grond van het Activiteitenbesluit.
[15] TK 2013-2014, 28663 nr. 55.
[16] Artikel 1.2, eerste lid, Wet milieubeheer.
[17] Artikel 1.1, tweede lid, Wet milieubeheer.
[18] Zie 7.2.3.7.3 van deel 7 ADN.
[19] 8.1.5.1, hoofdstuk 3.2, tabel C, van deel 8 ADN.
[20] Paragraaf 7.2.3.7 van deel 7 ADN.
[21] Zie bijlage 4 van de Regeling vervoer over binnenwateren van gevaarlijke stoffen.
[22] Stcrt. 2014, nr. 135.
[23] Bij een landelijke benzeenemissie van 2130 ton in 2012 (emissieregistratie) en een schatting dat 1-10% hiervan uit schepen als damp uit schepen afkomstig is; ca. een kwart daarvan zou worden geëmitteerd in Zuid-Holland.
[24] Artikel 15.21 jo. 15.20 Wet milieubeheer.
[26] Dit zal naar verwachting veranderen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
[27] Artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
[28] Artikel 18.1a, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer jo. 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
[29] Artikel 141 Wetboek van Strafvordering.
[30] Artikel 4, tweede lid, ADN.
[32] Rn. 7.2.3.7.0 van deel 7 ADN
[33] Artikel 3 van richtlijn 2008/68/EG.
[34] TK 1994-1995, 23250, nr. 8, p. 21.
[35] Bijlage 2, Deel B, 6.0.1 van het CDNI.
[36] 7.2.3.7.3 van deel 7 ADN en bijvoorbeeld artikel 10.2b van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010.
[37] Artikel 10, derde lid, van richtlijn 2008/68/EG.
[38 Artikel 10, tweede lid, van de benzinedistributierichtlijn.
[39] Overweging 11 van richtlijn 2008/68/EG. Artikel 10, derde lid, van richtlijn 2008/68/EG.
[39] Artikel 10, tweede lid, van de benzinedistributierichtlijn.
[39] Overweging 11 van richtlijn 2008/68/EG.
[40] PbEU 2006, L 376/36.
[41] Artikel 15, zevende lid, respectievelijk 39, vijfde lid, DR.
[42] 5.4.4.1 van deel 5 ADN.
[43] 5.4.1.1.2 van deel 5 ADN.
[44] 5.4. 1.1.6.5 van deel 5 ADN.
[45] 8.1.11 van deel 8 ADN.
[46] 7.2.4.12 van deel 7 ADN.