Provincie Zeeland - Vaststelling van de Regeling Nadeelcompensatie kabels en leidingen (NKL) Zeeland 2014
 
Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 2 december 2014, kenmerk 14017709, tot vaststelling van de Regeling Nadeelcompensatie kabels en leidingen (NKL) Zeeland 2014.
 
Gedeputeerde staten van Zeeland
  • -
    overwegende dat het gewenst is een regeling vast te stellen inzake het toekennen van nadeelcompensatie in situaties waarin kabels en leidingen, die aanwezig zijn in of nabij bestaande of nieuw aan te leggen provinciale wegen of vaarwegen en die ten gevolge van werkzaamheden aan provinciale wegen en vaarwegen moeten worden verwijderd of verlegd;
  • -
    gelet op de Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wegenverordening Zeeland 2010 en de Waterverordening Zeeland;
besluiten vast te stellen de navolgende
Regeling Nadeelcompensatie kabels en leidingen (NKL) Zeeland 2014
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Afdeling 1.1. Definities
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
  • a.
    aanvrager: de indiener van een aanvraag als bedoeld in artikel 3 of 8;
  • b.
    kabel: een sterke, buigzame, verbinding, bestaande uit een of meer geleiders die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie of elektrische signalen of optische signalen;
  • c.
    leiding: een buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal zoals staal, beton of kunststof en geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;
  • d.
    vergunning: een vergunning of ontheffing als bedoeld in de Wegenverordening Zeeland 2010 of een ontheffing als bedoeld in de Waterverordening Zeeland;
  • e.
    droge infrastructuur: weg als bedoeld in de Wegenverordening Zeeland 2010;
  • f.
    natte infrastructuur: provinciale waterwegen en dijken met de functie waterkering;
  • g.
    langsleiding: een leiding of kabel die, krachtens vergunning, parallel is gelegd aan, boven, onder, op of in provinciale infrastructuur;
  • h.
    kruisende leiding: een leiding of kabel die, krachtens vergunning, kruisend door, op, boven, onder of in provinciale infrastructuur is gelegd;
  • i.
    buitenleiding: een leiding of kabel die buiten het beheergebied van de provincie is gelegd en valt onder één van de categorieën openbare werken als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht.
Artikel 2
De bijlagen 1 tot en met 4 maken onlosmakelijk deel uit van deze regeling en dienen bij de artikelen waarop zij betrekking hebben als ingelezen te worden beschouwd.
 
Afdeling 1.2. Recht op vergoeding voor het verleggen van kruisende- of langsleidingen en de omvang daarvan
Artikel 3
Gedeputeerde staten kennen de aanvrager die als gevolg van een besluit van gedeputeerde staten, inhoudende de wijziging of intrekking van een vergunning, schade lijdt of zal lijden in verband met de verlegging van kruisende- of langsleidingen in verband met door gedeputeerde staten uit te voeren werkzaamheden aan droge of natte infrastructuur, op aanvraag een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Artikel 4
De omvang van de schade wordt overeenkomstig de voorschriften zoals opgenomen in bijlage 1 berekend, tenzij gedeputeerde staten, ten aanzien van het besluit, bedoeld in artikel 3, besluiten dan wel hebben besloten een specifiek daarvoor geldende regeling vast te stellen.
Artikel 5
  • 1.
    De vergoeding bij een langsleiding bestaat uit een percentage van de berekende schade, welk percentage lineair gerelateerd is aan de tijdsduur die is verstreken vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit tot verlening van de vergunning tot en met de dag van de inwerkingtreding van het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning, overeenkomstig hetgeen ter zake is weergegeven ten behoeve van respectievelijk de droge en natte infrastructuur in de schema's zoals opgenomen in bijlage 2.
  • 2.
    De vergoeding bij een kruisende leiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingkosten zoals opgenomen in bijlage 3.
Artikel 6
Geen vergoeding vindt plaats als in het besluit tot verlening van de vergunning een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning, een wijziging of intrekking van die vergunning te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van de desbetreffende infrastructuur en binnen de genoemde periode van vijf jaar daadwerkelijk een besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning wordt toegezonden.
Artikel 7
Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van de schade ten laste van de aanvrager dient te blijven dan uit de toepassing van de artikelen 4 tot en met 6 voortvloeit, kan van die artikelen worden afgeweken.
 
Afdeling 1.3. Recht op vergoeding voor het verleggen van buitenleidingen en de omvang daarvan
Artikel 8
Gedeputeerde staten kennen de aanvrager die als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak schade lijdt of zal lijden in verband met de verlegging van buitenleidingen in verband met door gedeputeerde staten uit te voeren werkzaamheden aan droge of natte infrastructuur, op aanvraag een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Artikel 9
De omvang van de schade wordt overeenkomstig de voorschriften zoals opgenomen in bijlage 1 berekend, tenzij gedeputeerde staten, ten aanzien van de rechtmatige uitoefening van de aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, bedoeld in artikel 8, besluiten dan wel hebben besloten een specifiek daarvoor geldende regeling vast te stellen.
Artikel 10
De vergoeding bij een buitenleiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingkosten zoals opgenomen in bijlage 4.
Artikel 11
Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van de schade ten laste van de aanvrager dient te blijven dan uit de toepassing van de artikelen 9 en 10 voortvloeit, kan van die artikelen worden afgeweken.
Hoofdstuk 2. Bepalingen van procedurele aard
Afdeling 2.1. De behandeling van de aanvraag
Artikel 12
Een aanvraag om vergoeding wordt zo spoedig mogelijk bij gedeputeerde staten ingediend, doch in ieder geval binnen een termijn van vijf jaar na het van kracht worden van het besluit waarbij de vergunning wordt gewijzigd of ingetrokken, of binnen een periode van vijf jaar na het rechtmatig uitoefenen door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak leidende tot de verlegging van een buitenleiding.
Artikel 13
De aanvraag bevat onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht ten minste:
  • a.
    een aanduiding van het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning of van het rechtmatig uitoefenen door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid leidende tot de verlegging van een buitenleiding;
  • b.
    een aanduiding van de aard en omvang van de schade, alsmede een specificatie van het bedrag van de schade berekend conform de artikelen 4 en 5 of de artikelen 9 en 10;
  • c.
    een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van de aanvrager vergoed dient te worden;
  • d.
    een accountantsverklaring.
Artikel 14
Gedeputeerde staten bevestigen de ontvangst van de aanvraag om vergoeding zo spoedig mogelijk en stellen de aanvrager op de hoogte van de te volgen procedure.
Artikel 15
  • 1.
    Gedeputeerde staten beslissen binnen acht weken of – indien overeenkomstig artikel 16 besloten wordt de aanvraag voor advies voor te leggen aan een adviseur – binnen zes maanden na de ontvangst van de aanvraag.
  • 2.
    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken of – indien een adviseur is ingeschakeld – zes maanden verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
  • 3.
    Indien de schade mede is veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, kunnen gedeputeerde staten de beslissing aanhouden totdat het besluit onherroepelijk is geworden
     
Afdeling 2.2. Advisering
Artikel 16
Gedeputeerde staten kunnen een aanvraag om vergoeding voor advies voorleggen aan een adviseur, die niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de provincie. De adviseur heeft tot taak aan gedeputeerde staten een zorgvuldig voorbereid en goed gemotiveerd advies uit te brengen over het te nemen besluit op de aanvraag om vergoeding.
Artikel 17
Alvorens een adviseur aan te wijzen, geven gedeputeerde staten van hun voornemen daartoe kennis aan de aanvrager. De kennisgeving bevat, naast de redengeving voor het inschakelen van een adviseur, ten minste de naam van de adviseur, zijn beroep en de plaats waar hij zijn werkzaamheden pleegt te verrichten. De aanvrager kan binnen twee weken na de verzending van de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen aanwijzing wegens vermeende partijdigheid, in welk geval gedeputeerde staten eenmalig tot een andere aanwijzing kunnen overgaan.
Artikel 18
Het door de adviseur uit te brengen advies bevat ten minste een antwoord op de vraag of de schade een gevolg is van de activiteiten van gedeputeerde staten zoals omschreven in de artikelen 3 en 8. Bij bevestigende beantwoording van die vraag wordt in het advies tevens aangegeven:
  • a.
    of de vergoeding van de schade niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd;
  • b.
    wat de omvang van de schade is;
  • c.
    welk gedeelte van de schade voor vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking behoort te komen;
  • d.
    of er gronden zijn om toepassing te geven aan artikel 7 of artikel 11 van deze regeling en zo ja, welk bedrag dan voor vergoeding in aanmerking komt;
  • e.
    of er aanleiding bestaat om op verzoek een bijdrage in de door de aanvrager gemaakte deskundigenkosten toe te kennen voor zover het inroepen van deskundigenbijstand door de aanvrager en de kosten daarvan redelijk zijn te achten.
Artikel 19
Gedeputeerde staten stellen aan de adviseur de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van diens adviestaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20
De aanvrager verschaft de adviseur, naast de van de aanvrager afkomstige informatie waarover de adviseur op grond van artikel 19 reeds beschikt, desgevraagd nadere gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn.
Artikel 21
De adviseur kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden, daaronder begrepen ambtenaren, in dienst bij een dienst, bedrijf of instelling, werkzaam onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. Indien met het verstrekken van inlichtingen of adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviseur deze bevoegdheid eerst uit na toestemming van gedeputeerde staten.
Artikel 22
De adviseur kan desgewenst een plaatsopneming houden.
Artikel 23
Ter voorbereiding van zijn advies stelt de adviseur de aanvrager en gedeputeerde staten in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. Meegebrachte deskundigen kunnen in de gelegenheid worden gesteld een nadere toelichting te geven.
Artikel 24
De adviseur stelt van zijn werkzaamheden een verslag op. Dit verslag bevat mede een weergave van hetgeen op grond van artikel 23 ten overstaan van de adviseur naar voren is gebracht.
Artikel 25
Gedeputeerde staten geven aan binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn dat de adviseur gelet op de in de artikelen 26 en 27 genoemde termijnen binnen een dermate beperkt tijdsbestek een conceptadvies dient op te stellen dat hij zijn taak niet naar behoren kan vervullen.
Artikel 26
Alvorens de adviseur zijn definitieve advies opstelt, stelt hij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt aan de aanvrager en gedeputeerde staten toegezonden, met het verzoek om binnen een termijn van uiterlijk vier weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van het conceptadvies, schriftelijk eventuele bedenkingen hiertegen naar voren te brengen.
Artikel 27
De adviseur stelt zijn definitieve advies op binnen vier weken na ontvangst van de eventuele bedenkingen van de aanvrager en gedeputeerde staten, dan wel na afloop van de in artikel 26 gestelde termijn.
Artikel 28
Zodra het definitieve advies is opgesteld, zendt de adviseur dit, vergezeld van het in artikel 24 bedoelde verslag, aan gedeputeerde staten en aan de aanvrager toe.
 
Afdeling 2.3. De vaststelling van de vergoeding
Artikel 29
Indien toepassing is gegeven aan artikel 16, besluiten gedeputeerde staten binnen vier weken na de dag van ontvangst van het definitieve advies op de aanvraag om vergoeding.
Artikel 30
Indien het in artikel 29 bedoelde besluit afwijkt van het ter zake uitgebrachte advies, bevat de motivering van dat besluit de redenen van deze afwijking.
Artikel 31
Indien gedeputeerde staten besluiten een vergoeding toe te kennen, vergoeden zij tevens de wettelijke rente vanaf de ontvangst van de aanvraag, of indien de schade op een later tijdstip ontstaat, vanaf dat tijdstip.
Hoofdstuk 3. Voorschotten
Artikel 32
Indien de aanvrager naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding, kunnen gedeputeerde staten, in afwachting van de beslissing ter zake die vergoeding, op aanvraag dan wel ambtshalve aan de aanvrager een voorschot verlenen.
Artikel 33
Indien gedeputeerde staten besluiten tot het verlenen van één of meer voorschotten wordt daarmee geen aanspraak op vergoeding als bedoeld in artikel 3 of artikel 8 erkend.
Artikel 34
Een voorschot wordt eerst verleend nadat de aanvrager schriftelijk de verplichting heeft aanvaard tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Gedeputeerde staten kunnen daarvoor zekerheidsstelling verlangen.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Artikel 35
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 36
Deze regeling wordt aangehaald als: NKL Zeeland 2014.
 
Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 2 december 2014.
 
Drs. J.M.M. Polman, voorzitter
A.W. Smit, secretaris.
 
Uitgegeven, 12 december 2014
De secretaris, A.W. Smit
Bijlagen behorend bij en onderdeel uitmakend van de NKL Zeeland 2014
Bijlage 1, bedoeld in artikel 4 en artikel 9 van de NKL Zeeland 2014
Wijze van schadeberekening
Inleiding
In de NKL Zeeland 2014 worden de volgende soorten kabels en leidingen onderscheiden:
  • 1.
    langsleidingen; de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 2,
  • 2.
    kruisende leidingen; de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 3,
  • 3.
    buitenleidingen; de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 4.
Voor de kabels en leidingen genoemd onder 1, 2 en 3 geldt dat allereerst de kosten van een verlegging worden bepaald. Van deze kosten worden voordelen afgetrokken die voortvloeien uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is de schade die een kabel- of leidingbeheerder lijdt door een verlegging. De wijze van schadeberekening is in deze bijlage bepaald.
  • 1.
    Wijze waarop de omvang van de schade wordt bepaald
    Bij het vaststellen van de omvang van de schade als gevolg van het verleggen van een kabel of leiding worden de volgende uitgangspunten en berekeningsmethoden gehanteerd.
    • Schade wordt gedefinieerd als: de kosten die noodzakelijkerwijs worden gemaakt om de verlegging uit te voeren. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.
    • Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van de schade bij een verlegging zijn de werkelijke verleggingkosten. Deze omvatten alle directe kosten die de aanvrager moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Concreet gaat het om de volgende kostencomponenten:
      • -
        materiaalkosten;
      • -
        kosten van het uit en in bedrijf stellen;
      • -
        kosten van ontwerp en begeleiding;
      • -
        uitvoeringskosten.
    • Aan de berekeningswijze van de kosten van een verlegging liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
      • -
        bij het bepalen van de schade bij een verlegging wordt aansluiting gezocht bij het onteigeningsrecht;
      • -
        verleggingen worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden.
    • Bij de berekening tot vaststelling van de hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding worden de componenten vermogensschade en inkomensschade niet als uitgangspunt genomen.
  • 2.
    Schadeberekening
Artikel 1
  • 1.
    De hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke verleggingkosten, deze bestaan uit: materiaalkosten;
    • -
      kosten van het uit en in bedrijf stellen;
    • -
      kosten van ontwerp en begeleiding;
    • -
      uitvoeringskosten.
  • 2.
    De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.
Artikel 2
Onder materiaalkosten worden onder meer kosten van bedrijfseigen materialen verstaan die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan: kosten van kabel- en of leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, kosten van bouwmaterialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht.
Ook de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats vallen onder het begrip materiaalkosten.
Artikel 3
Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:
  • -
    kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding,
  • -
    kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard nodig om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.
Artikel 4
Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding kunnen de volgende werkzaamheden worden onderscheiden:
  • -
    onderzoek;
  • -
    voorontwerp;
  • -
    definitief ontwerp;
  • -
    bestek;
  • -
    aanbesteding en gunning;
  • -
    detaillering ten behoeve van de uitvoering;
  • -
    directievoering;
  • -
    oplevering;
  • -
    onderhoud- en garantietermijn.
Voor de hoogte van de hier opgesomde kosten zijn de werkelijke kosten het uitgangspunt. Deze kosten zijn inzichtelijk en narekenbaar. Zonodig kan een beroep op de hardheidsclausule (artikelen 7 en 11) worden gedaan.
Artikel 5
Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan:
  • -
    kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen);
  • -
    kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels of leidingen, waarbij de ter plaatse vrijgekomen materialen het eigendom worden van de leidingbeheerder;
  • -
    kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen);
  • -
    kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard: alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in het kader van de door gedeputeerde staten gevraagde verlegging;
  • -
    de kosten van een CAR-verzekering;
  • -
    de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten.
Artikel 6
Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn.
Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waarde-berekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel.
De technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat hierna volgt. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald.
 
Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn: voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van dergelijke leidingen geldt geen aftrek nieuw voor oud.
De hoogte van de kosten van een verlegging wordt voorts gecorrigeerd als zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet doordat de capaciteit van de leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voor zover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaand met een significante verkorting van de technische levensduur of er sprake is van een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.
Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de Onteigeningswet, waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.
Overzicht technische levensduur
Het onderstaande overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.
Waterleidingen
Materiaal
Diameterrange [mm]
Verwachte technische
levensduur [jaar]
Transportleidingen
Staal
>300
> 100
Beton
>300
> 100
Asbestcement
>300
70
Nodulair GIJ
>300
> 100
Laminair GIJ
>300
> 100
PVC vóór 1975
>315
40
PVC van en na 1975
>315
70
PE
>300
70
GVK
>300
> 100
Distributieleidingen
Asbestcement
50-300
70
Nodulair GIJ
80-300
> 100
Laminair GIJ
80-300
80
PVC vóór 1975
32-315
40
PVC van en na 1975
32-315
70
PE
60-300
70
Staal
60-300
80
Aansluitleidingen
Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.
Gasleidingen
Materiaal
Verwachte technische levensduur [jaar]
Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)
Staal
> 100
Nodulair GIJ
> 100
PE 1e en 2e generatie
70
PE 3e generatie
> 100
Distributieleidingen (100 en 30 mbar)
Asbestcement
70
Staal
80
Nodulair GIJ
> 100
Laminair GIJ
> 100
PE 1e en 2e generatie
70
PE 3e generatie
> 100
Slv PVC
> 100
HPVC
70
Elektriciteitskabels
Materiaal
Verwachte technische levensduur [jaar]
Hoogspanningsmasten
Stalen masten
> 100
Transportkabels (>30 kV)
Oliedruk kabel
55
Oliedruk kabel >1970
70
Gasdrukpijpkabel
70
Gepantserd papier lood kabel (GPLK)
60
(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie
20
(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie
40
(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie
70
Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)
Gepantserd papier lood kabel (GPLK)
60
(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie
20
(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie
40
(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie
70
Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)
GPLK
100
PVC
100
Aardgas. Kl, K2 EN K3 transportleidingen ( > 8 bar)
Materiaal
Diameter [mm]
Verwachte technische levensduur [jaar]
Staal
>100
> 100
Bijlage 2, bedoeld in artikel 5, eerste lid, (langsleidingen) van de NKL Zeeland 2014
 
De schade bij een verlegging van een langsleiding wordt bepaald op basis van bijlage 1 waarna, afhankelijk van de ouderdom van de ingetrokken vergunning, aan de hand van onderstaande percentages de vergoeding bepaald wordt.
De percentages concretiseren een aftrek “maatschappelijk risico”: bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog of nat infrastructuurwerk is de vergoeding bij een in te trekken vergunning die ouder is dan 10 respectievelijk 20 jaar nihil.
Vergoedingspercentage droge infrastructuur.
Gedurende de eerste vijf jaar bedraagt het vergoedingspercentage 100. Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 10e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0.
Vergoedingspercentage natte infrastructuur
Gedurende de eerste vijf jaar bedraagt het vergoedingspercentage 100. Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 20e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0.
Bijlage 3, bedoeld in artikel 5, tweede lid, (kruisende leidingen) van de NKL Zeeland 2014
 
De schade bij een verlegging van een kruisende leiding wordt bepaald op basis van bijlage 1
De vergoeding voor een verlegging van een kruisende leiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten.
Materiaalkosten en de kosten van het uit en in bedrijf stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Bijlage 4, bedoeld in artikel 10 (buitenleidingen) van de NKL Zeeland 2014
 
Ten aanzien van de vergoeding voor de verlegging van buitenleidingen is in de eerste plaats de juridische grondslag van de aanwezigheid van de leidingen van belang:
  • -
    Ligt een leiding op basis van het eigendoms- of een ander zakelijk recht, dan wel op grond van een gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is, dan wordt de vergoeding van de verlegging op basis van de Onteigeningswet bepaald.
  • -
    Is in een wettelijke schadevergoedingsregeling niet voorzien omdat de leiding ligt op basis van een vergunning van een ander bestuursorgaan dan gedeputeerde staten, dan wel op basis van een overeenkomst of een andere vorm van toestemming van de grondeigenaar, dan wordt de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde manier bepaald als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding, zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regeling. Daarvoor is wel vereist dat de te verleggen leiding valt onder het begrip “openbaar werk” zoals bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Naar boven