Beleidsregel vaststelling één- en driejaarsvoorschriften NB-wetvergunningen
 
Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 18 november 2014, kenmerk 3.1/2014006590, team Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de formulering van de één- en driejaarsvoorschriften voor vergunningen op basis van de Natuurbeschermingswet 1998
Inleiding
Door Gedeputeerde Staten van Drenthe is per 2 juli 2014 het Beleidskader Stikstof 2.0 ingetrokken. Dat besluit is gepubliceerd op 10 juli 2014 in Provinciaal Blad nummer 1248 van 2014. In het Beleidskader Stikstof 2.0 waren soortgelijke voorschriften opgenomen als die welke hieronder zijn geformuleerd in artikel 1. In artikel 4 is overgangsrecht geformuleerd.
B esluit
Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben met betrekking tot de vergunningverlening ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 het volgende besloten.
Artikel 1
Aan de vergunningverlening zijn de volgende één- en driejaarsvoorschriften verbonden:
  • 1.
    De houder van de vergunning dient binnen één jaar na de datum van verzending van dit besluit bij Gedeputeerde Staten van Drenthe een plan met tijdpad en acties in, waaruit eenduidig blijkt dat de voor de vergunning benodigde bouwkundige voorzieningen binnen drie jaar na de verzending van dit besluit zijn gerealiseerd.
  • 2.
    De houder van de vergunning dient binnen drie jaar na verzending van dit besluit de voor de vergunning benodigde bouwkundige voorzieningen te hebben gerealiseerd en dient binnen drie jaar na de datum van verzending van dit besluit handelingen te hebben verricht met gebruikmaking van de vergunning.
Artikel 2
Deze voorschriften zijn onverkort van toepassing op alle omgevingsvergunningen, voor zover daar sprake is van een daarvoor benodigde en door ons te verstrekken ‘verklaring van geen bedenkingen’ in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking ervan.
Overgangsrechtelijke bepalingen
Artikel 4
  • a.
    Bij iedere indiener van een aanvraag die aantoonbaar ammoniakrechten heeft aangekocht in de periode vanaf 2 juli 2014 tot de inwerkingtreding van dit besluit, met als doel een vergunning dan wel een "verklaring van geen bedenkingen" te verkrijgen op basis van de Natuurbeschermingswet 1998, en daartoe een schriftelijk verzoek indient bij Gedeputeerde Staten van Drenthe worden bovengenoemde voorschriften niet aan de nog te verlenen vergunning dan wel aan de "verklaring van geen bedenkingen" verbonden.
  • b.
    Bij iedere houder van een vergunning waarin voorschriften als bedoeld in artikel 1 zijn opgenomen in de periode vanaf 2 juli 2014 tot de inwerkingtreding van dit besluit, wordt wanneer hij daartoe een verzoek indient bij Gedeputeerde Staten van Drenthe, de verleende vergunning ambtshalve aangepast door verwijdering van de desbetreffende voorschriften.
  • c.
    De verzoeken als bedoeld in artikel 4 sub a en b moeten worden ingediend binnen één maand na inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel 5
Dit besluit kan worden aangehaald als: Beleidsregel vaststelling één- en driejaarsvoorschriften NB-wetvergunningen.
T oelichting
Het doel van het opnemen van deze twee voorschriften in NB-wetvergunningen is het tegengaan van niet-realistische vergunningen.
Op basis van de belangenafweging van artikel 19e van de Natuurbeschermingswet 1998 mogen beperkende voorschriften aan NB-wetvergunningen worden verbonden.
Met het éénjaarsvoorschrift wordt beoogd dat de vergunninghouder aantoont dat het traject is ingezet om alle benodigde vergunningen/toestemmingen te verkrijgen voor de te realiseren bouw, conform de wet- en regelgeving. Met dit voorschrift wordt niet beoogd dat de vergunning voor "bestaand gebruik" kan worden ingetrokken. Als bijvoorbeeld de vergunning een bestaande stal en de bouw van een nieuwe stal omvat, is dit éénjaarsvoorschrift alleen van toepassing op de realisatie van de nieuwbouw.
Het in te dienen plan moet voldoende concreet zijn, maar het is niet per se noodzakelijk dat men al ontvankelijke aanvragen heeft ingediend. Vooral de tijdigheid is van belang; het te laat indienen van het plan kan leiden tot het intrekken van de vergunning, maar ook het indienen van een te marginaal plan, dat in redelijkheid niet gekwalificeerd kan worden als het daadwerkelijk starten van het realisatietraject, kan leiden tot het intrekken van de vergunning, al dan niet gedeeltelijk.
Het driejaarsvoorschrift heeft betrekking op het oprichten van de benodigde bouwkundige voorzieningen (bijvoorbeeld het bouwen van een nieuwe stal) conform de wet- en regelgeving.
De zinsnede "dient binnen drie jaar na de datum van verzending van dit besluit handelingen te hebben verricht met gebruikmaking van de vergunning" vindt zijn grondslag in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. In theorie zou een houder van een NB-wetvergunning bouwkundige voorzieningen kunnen oprichten of kunnen hebben opgericht zonder gebruik te maken van die NB-wetvergunning.
Bij overtreding van genoemde voorschriften is in alle gevallen een apart besluit nodig tot (al dan niet gedeeltelijke) intrekking van de NB-wetvergunning.
Dat intrekkingsbesluit van Gedeputeerde Staten is op zichzelf vatbaar voor bezwaar en beroep.
Aangezien het om hetzelfde toetsingskader gaat, worden genoemde voorschriften niet enkel opgenomen in een vergunning, maar ook in een daarvoor benodigde en door Gedeputeerde Staten te verstrekken "verklaring van geen bedenkingen" in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning is verplicht de "verklaring van geen bedenkingen" integraal op te nemen in de desbetreffende omgevingsvergunning.
Het overgangsrecht, zoals geformuleerd in artikel 4, schept de mogelijkheid om de één- en driejaars-voorschriften op verzoek niet op te nemen in nog te verlenen vergunningen en te verwijderen uit reeds verleende vergunningen.
Het overgangsrecht geldt bij artikel 4, onder a, voor aanvragen waarop nog niet is beslist en waarvoor aantoonbaar ammoniakrechten zijn aangekocht zonder wetenschap te hebben van de verplichting om te voldoen aan genoemde voorschriften. Bij artikel 4, onder b, geldt het overgangsrecht voor vergunninghouders die zijn geconfronteerd met genoemde voorschriften zonder dat zij daar tevoren wetenschap van hadden. Voor beide groepen wordt de periode vanaf 2 juli 2014 benoemd, zijnde de datum dat het Beleidskader Stikstof 2.0 is ingetrokken, tot de dag van inwerkingtreding van het besluit.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
J. Tichelaar, voorzitter
mevrouw mr. A.M. van Schreven, secretaris
 
Uitgegeven 24 november 2014
Naar boven