BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN 11 NOVEMBER 2014, PZH-2014-493458040, TOT WIJZIGING VAN DE INDEX NATUUR EN LANDSCHAP BIJ SUBSIDIEREGELING NATUUR- EN LANDSCHAPSBEHEER ZUID-HOLLAND 2013
 
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
Gelet op artikel 105, eerste lid, juncto artikel 143, eerste lid, van de Provinciewet;
Gelet op artikel 1.1a van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2013;
BESLUITEN:
Artikel I
De Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2013 wordt als volgt gewijzigd:
Bijlage 9, Index natuur en landschap, onderdelen Index Landschap en Index Agrarisch wordt vervangen door de bij dit besluit gevoegde bijlage 9, onderdelen Index Landschap (versie 2015) en Index Agrarisch (versie 2015).
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal blad waarin deze regeling wordt geplaatst.
 
Den Haag, 11 november 2014
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
 
Secretaris
J.A.M. Hilgersom
 
Voorzitter
J.Smit
Bijlage 1 behorende bij het besluit van Gedeputeerde staten van 11 november 2014, PZH-2014-493458040, tot wijziging van de Index Natuur en Landschap, onderdelen Index Agrarisch en Index Landschap, bijlage bij Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2013.
Index Agrarisch (versie 2015)
Leeswijzer
Systematiek
A = agrarisch
A01 = agrarische natuurtypen
A01.01 = agrarische beheertypen
A01.01.01 = pakketgroep
A01.01.01a = pakket
A01.01.01a1 = pakketvariant
Binnen het onderdeel Agrarisch zijn er 5 beheertypen vastgesteld met daaronder 17 pakketgroepen. De pakketgroepen zijn vervolgens verder uitgesplitst in verschillende pakketten en pakketvarianten.
Uitgangspunten van de typologie zijn:
• Beheertypen zijn bruikbaar om afspraken op het gebied van agrarisch natuurbeheer, ruimtelijke ontwikkeling en milieu op elkaar af te stemmen zodat de nagestreefde natuurkwaliteit gerealiseerd kan worden.
• Beheertypen zijn bruikbaar voor het typeren van een doelstelling van grote, aaneengesloten gebieden.
• De indeling in natuurtypen is met name gebaseerd op abiotische condities (landgebruik, grondsoort, openheid gebied).
• Pakketgroepen zijn bedoeld voor de classificering en indeling van het beheer.
• Pakketgroepen kunnen (op regionaal niveau) beschouwd worden als eenheden met een kleine variatie in natuurwaarde en abiotische randvoorwaarden.
• Pakketgroepen zijn geschikt om zowel actuele situatie als doelen mee te beschrijven.
• Binnen een Pakketgroep is sprake van een vergelijkbaar beheer en vergelijkbare kosten (koppeling doelen en middelen).
• Pakketten en -varianten zijn bedoeld voor de aansturing van het beheer.
• Pakketten en -varianten zijn bruikbaar voor het typeren van de doelstelling op perceelsniveau.
• De indeling in pakketten en -varianten is met name gebaseerd op een spreiding in tijd, specifieke beheereisen en/of plaatsing in het ruimtelijk kader (als rand of vollevelds)
Van alle beheertypen is een algemene beschrijving opgenomen. De algemene beschrijving geeft een indruk van het voorkomen en geografische verspreiding van de pakketgroepen, de kenmerkende natuurwaarden en belangrijkste abiotische en ruimtelijke condities. Daarnaast wordt een aantal voorbeeldgebieden genoemd, waar het beheertype goed ontwikkeld voorkomt.
Ook van alle pakketgroepen is een algemene beschrijving opgenomen die samen met de afbakening en de algemene beheereisen de basis vormen van het beheer. Hier staat ook aangegeven dat vanwege de cofinanciering aan bepaalde eisen voldaan moet worden wil men in aanmerking komen voor een vergoeding voor het beheer.
De afbakeningen zijn met name gebaseerd op het voorgeschreven perceelsgebruik (grasland of bouwland), minimale oppervlakte en/of afmeting in het kader van ecologische en financiële haalbaarheid van vergoedingen en de eventuele mogelijkheid om te cumuleren met andere pakketten.
A01 Agrarische faunagebieden
A01.01 Weidevogelgebied
Algemene informatie
Belangrijke aantallen weidevogels komen voor in agrarisch beheerde graslanden. Hierbij gaat het zowel om de minder als de meer kritische soorten. Nederland is hierbij vooral van belang voor de grutto. In tegenstelling tot graslanden die in beheer zin bij terreinbeherende organisaties, hebben de agrarisch beheerde graslanden veelal in eerste instantie een productiefunctie.
In een natuurbeheerplan zijn gebieden aangewezen waar weidevogelbeheer mogelijk is. Om voor vergoeding voor weidevogelbeheer in aanmerking te komen is deelname aan een collectief beheerplan vereist. In dit collectief beheerplan is een gezamenlijke aanpak tussen agrariërs, evt. tezamen met terreinbeheerders, ten aanzien van het weidevogelbeheer vastgelegd. Door deze gezamenlijke aanpak op planmatige wijze uit te voeren vindt een uitgekiend beheer plaats en wordt de effectiviteit van beheersmaatregelen verhoogd. Dit beheer moet leiden tot een aantrekkelijk vestigingsbiotoop, een rustperiode om te broeden en voldoende kuikenland om de kuikens op te laten groeien.
Binnen het agrarisch weidevogelbeheer is daarom een stelsel van pakketgroepen ontwikkeld:
  • 1.
    Pakketgroep met een rustperiode in de nestfase waarin agrarische werkzaamheden niet toegestaan zijn. Deze rustperiode loopt minimaal van 1 april tot 1 juni, maar kan evt. tot diep in de zomer doorlopen voor bv. soorten als de kwartelkoning (A01.01.01)
  • 2.
    Pakketgroep met mogelijkheid tot voorweiden ten behoeve van later vestigende soorten of opgroeimogelijkheden voor kuikens. Dit beheertype kent een rustperiode die op zijn vroegst op 1 mei start en tot in juni doorloopt. In deze rustperiode zijn agrarische activiteiten niet toegestaan (A01.01.02)
  • 3.
    Pakketgroep om percelen in het voorjaar plasdras te zetten om daarmee weidevogels aan te trekken (A01.01.03)
  • 4.
    Pakketgroep legselbeheer om legsels te beschermen in percelen waar geen aangepast weidevogelbeheer plaatsvindt. Om de uitgekomen jonge weidevogels een goede overlevingskans te bieden, kunnen de pakketten die onder dit beheertype vallen gecombineerd worden met een toeslag voor kuikenstroken. Via deze stroken kunnen de jonge weidevogels percelen bereiken die voor langere tijd als foerageergebied kunnen dienen (A01.01.04)
  • 5.
    Pakketgroep kruidenrijk grasland. Dit beheertype dient om een voedselrijke situatie te creëren voor weidevogelkuikens in de vorm van bloemrijke graslanden die een grote aantrekkingskracht hebben op insecten. Deze percelen kennen een lage bemestingsgraad en een rustperiode (A01.01.05)
  • 6.
    Pakketgroep met extensieve beweiding waarin weidevogels zowel kunnen broeden als foerageren (A01.01.06)
Het collectief beheerplan bestaat uit een samenstelling van bovengenoemde beheertypen en onderliggende pakketten. Het uitkienen van een goed weidevogelmozaïek is hierbij van vitaal belang. Door het situeren van percelen met een rustperiode in de gebieden met de meeste legsels, het creëren van voedselgebied na afloop van de rustperiode, het beschermen van legsels op normaal beheerde percelen en het wegleiden van de jonge weidevogels naar gebieden met een goed voedselaanbod, kan een goede bijdrage aan verbetering van de weidevogelstand opgeleverd worden. Een collectief beheerplan wordt opgesteld en beheerd door een gebiedscoördinator. Op basis van monitoring en evaluatie kan de samenstelling en locatie van de pakketten wijzigen om de effectiviteit te verhogen.
Voorbeeldgebieden
• Polder Arkemheem
• Polder Zeevang
• Polder De Ronde Hoep
• De Greidhoeke
• Skriezekrite Idzegae
A01.01.01 Weidevogelgrasland met rustperiode
Algemene beschrijving
Weidevogelgrasland met rustperiode bestaat uit grasland. Het heeft als doel om rust te bieden aan weidevogels in het broedseizoen om daarmee de kans op verstoring van de legsels te minimaliseren. Het functioneert daarmee als broedgebied en als opgroeigebied voor jonge weidevogels. In goede weidevogelgebieden is er op de percelen veel ruimte voor kruiden die insecten aantrekken. Deze insecten dienen op hun beurt als voedsel voor weidevogels en hun kuikens.
In de rustperiode zijn landbouwkundige werkzaamheden niet toegestaan. Aan het eind van deze periode staat er een vrij hoge vegetatie op het perceel. Naarmate de rustperiode langer wordt, neemt de intensiteit van het beheer af. Voorkomen moet worden dat het gewas te laat afgevoerd wordt, om verruiging van de percelen te voorkomen. Cumulatie met toeslagen weidevogelbeheer; toeslag ruige mest, toeslag kuikenvelden en verlengen rustperiode, is toegestaan.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
  • -
    Er wordt een rustperiode in acht genomen. De lengte van de rustperioden staat hieronder gedefinieerd.
  • -
    In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan. Voor de eilanden Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog geldt dat in de rustperiode een kunstmestgift gegeven mag worden. In het collectief beheerplan wordt geregeld hoe hierbij met de aanwezige legsels wordt omgegaan.
Beheerpakketten
A01.01.01a De rustperiode loopt van 1 april tot 1 juni;
A01.01.01b De rustperiode loopt van 1 april tot 8 juni;
A01.01.01c De rustperiode loopt van 1 april tot 15 juni;
A01.01.01d De rustperiode loopt van 1 april tot 22 juni;
A01.01.01e De rustperiode loopt van 1 april tot 1 juli;
A01.01.01f De rustperiode loopt van 1 april tot 15 juli;
A01.01.01g De rustperiode loopt van 1 april tot 1 augustus.
A01.01.02 Weidevogelgrasland met voorweiden
Algemene beschrijving
Weidevogelgrasland met voorweiden bestaat uit grasland. Het is vooral bedoeld als broedgebied en als opgroeigebied voor jonge weidevogels voor wat later in het seizoen broedende soorten. Het pakket kent een verplichte rustperiode waarin alle landbouwwerkzaamheden verboden zijn. Deze rustperiode dient om ervoor te zorgen dat aanwezige legsels een zo groot mogelijke kans op uitkomen hebben. De rustperiode begint relatief laat in vergelijking met het pakket weidevogelgrasland met rustperiode. Door het voorweiden is er meer ruimte gekomen op het perceel voor kruiden, die een bron zijn voor insecten. Vooral jonge weidevogelkuikens hebben veel baat bij deze insecten, die als voedselbron dienen in de eerste weken.
Door eerst voor te weiden wordt voorkomen dat er een te zware grasmat op het perceel staat. Bovendien zorgt begrazing voor meer structuur in de grasmat. Dit wordt niet bereikt met maaien. Vandaar dat maaien vóór de rustperiode niet is toegestaan. Het is raadzaam om lichter te bemesten om legering van het gras te voorkomen. Cumulatie met toeslagen weidevogelbeheer; toeslag ruige mest, toeslag kuikenvelden en verlengen rustperiode, is toegestaan.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Er wordt een rustperiode in acht genomen. De lengte van de rustperiode staat hieronder gedefinieerd.
• In de rustperiode is de beheerseenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.
• Het grasland wordt vóór de rustperiode niet gemaaid.
Beheerpakketten
A01.01.02a De rustperiode loopt van 1 mei tot 15 juni;
A01.01.02b De rustperiode loopt van 8 mei tot 22 juni.
A01.01.03 Plas-dras en Greppel plas-dras
Algemene beschrijving
Plas-dras biedt een aantrekkelijke biotoop voor weidevogels om te rusten en te foerageren. Op plas-draspercelen kunnen soms honderden weidevogels worden aangetroffen. De aantrekkingskracht is daarmee erg groot en gehoopt wordt dat een deel van deze weidevogels zal besluiten in het gebied te blijven om te broeden. Daarnaast bieden plas-draspercelen ook foerageer- en rustmogelijkheden buiten het directe broedseizoen, bijvoorbeeld voor al uitgevlogen jonge vogels en doortrekkers.
Het plas-draspakket bestaat uit een grotendeels onder water staand graslandperceel. De periode waarin het perceel onder water staat kan variëren van 2 maanden tot bijna een half jaar. In deze periode staat op het perceel steeds minimaal op 60% van de oppervlakte een waterlaag van minimaal 5 cm. Aan het eind van de plas-drasperiode zal het perceel weer droogvallen, waarna het perceel zich kan herstellen, of weer ingezaaid moet worden.
Greppel plas-dras
Het onderdeel Greppel plas-dras is een kleinschalige variant van het type plas-dras en is gericht op het ontwikkelen van specifieke plas-dras condities langs greppels en slootjes. De voorwaarden zijn grotendeels gelijk aan het type plas-dras. De kracht van greppel plas-dras is het feit dat de beheereenheid in zijn geheel of voor een groot gedeelte wordt geïnundeerd, dit geeft tevens een variatie in de perceelsvegetatie. Bij een greppel plas-dras zullen met name in de kuikenfase veel weidevogelgezinnen gebruik maken van deze waterrand, die vanwege zijn insectenrijkdom een gunstige fourageerlocatie vormt.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01
• Voor het onderdeel plas-dras geldt dat de beheereenheid ten minste 0,3 hectare groot is.
• Voor het onderdeel Greppel plas-dras geldt dat:
  • a.
    de beheereenheid ten minste 0,1 en ten hoogste 0,3 hectare groot is, en
  • b.
    de beheereenheid gelegen dient te zijn in de directe omgeving van een greppel of sloot.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• De beheereenheid is jaarlijks geïnundeerd. De inundatieperiode staat hieronder gedefinieerd.
• Plas-dras: In de inundatieperiode staat op tenminste 60% van de beheereenheid het waterpeil ten minste 5 en ten hoogste 20 cm boven het maaiveld.
• Greppel plas-dras: In de inundatieperiode staat op tenminste 60% van de beheereenheid het waterpeil ten minste 5 cm boven het maaiveld.
Beheerpakketten
Plas-dras:
A01.01.03a De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 april;
A01.01.03b De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 mei;
A01.01.03c De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 juni;
A01.01.03d De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 1 augustus.
Greppel plas-dras:
A01.01.03e De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 april;
A01.01.03f De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 mei;
A01.01.03g De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 15 juni;
A01.01.03h De inundatieperiode loopt van 15 februari tot 1 augustus.
A01.01.04 Landbouwgrond met legselbeheer
Algemene beschrijving
Om weidevogels te beschermen is het lang niet altijd nodig om alle percelen waarop zich broedende weidevogels bevinden, te beleggen met een rustperiode. Bijvoorbeeld omdat de dichtheid aan weidevogels vrij laag is. In dit soort situaties kan het pakket landbouwgrond met legselbeheer een invulling geven aan weidevogelbeheer, door het legsel en de onmiddellijke omgeving hiervan te beschermen tegen landbouwkundige werkzaamheden.
Landbouwgrond met legselbeheer kan zowel bestaan uit grasland als uit bouwland. Door het plaatsen van nestbeschermers of het op andere wijze ontzien van de legsels bij werkzaamheden, wordt de kans op het uitkomen van het legsel sterk vergroot. Percelen met legselbeheer hebben over het algemeen weinig nut als foerageergebied voor jonge weidevogels, tenzij gekozen wordt voor een combinatie met een kruidenrijke weidevogelgraslandrand.
Het perceel wordt grotendeels normaal agrarisch gebruikt. Nesten worden gemarkeerd met stokken of nestbeschermers om ze te ontzien bij landbouwkundige werkzaamheden, zoals maaien, weiden of inzaaien. Cumulatie met toeslagen kuikenveld en ruige mest, is toegestaan bij de beheerpakketten A01.01.01a1 tot en met A01.01.04a4.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland of bouwland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A03.01
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• De beheereenheid wordt tijdens het broedseizoen een of enkele malen afgezocht op aanwezige legsels; de legsels worden gemarkeerd en, indien de beheerseenheid wordt beweid, van deugdelijke legselbeschermers voorzien.
• Indien een perceel grasland wordt gemaaid of anderszins bewerkt, wordt een enclave van tenminste 50m2 om de aanwezige nesten gevrijwaard van alle landbouwkundige werkzaamheden;
• Indien een perceel bouw-/grasland wordt bewerkt en/of beweid, worden de nesten ontzien bij de werkzaamheden.
Beheerpakketten
A01.01.04a1 Legselbeheer op grasland 35 broedparen per 100 hectare;
A01.01.04a2 Legselbeheer op grasland 50 broedparen per 100 hectare ;
A01.01.04a3 Legselbeheer op grasland 75 broedparen per 100 hectare;
A01.01.04a4 Legselbeheer op grasland 100 broedparen per 100 hectare;
A01.01.04b Legselbeheer op bouwland of legselbeheer op bouwland óf grasland.
A01.01.05 Kruidenrijk weidevogelgrasland
Algemene beschrijving
Het pakket kruidenrijk weidevogelgrasland is een dubbeldoelpakket, wat zowel dient om rust te bieden in het broedseizoen aan nestelende vogels als om voedsel te bieden voor weidevogelkuikens. Het pakket is in twee vormen beschikbaar: als volleveldspakket of als rand. Als randenpakket heeft het goede mogelijkheden om - in combinatie met legselbeheer- een aanvulling te vormen op beheer met uitgestelde maaidatum. Als volleveldspakket biedt het pakket rust in de nestperiode en rust en voedsel in de jongenperiode, doordat het een vaste uitgestelde maaidatum heeft tot en met 15 of 22 juni. In deze rustperiode zijn landbouwkundige werkzaamheden niet toegestaan.
Kruidenrijk weidevogelgrasland kent een lage mestgift en zal daardoor na verloop van enkele jaren opener worden en een meer kruidenrijke vegetatie laten zien. Aan het eind van de rustperiode staat er een vrij hoge vegetatie, die niet te zwaar zal zijn omdat de bemesting hierop aangepast is. Alleen gebruik van vaste stalmest is toegestaan. Verder dient het grasgewas jaarlijks voor 1 augustus gemaaid en afgevoerd te worden. In het randenpakket is beweiding toegestaan omdat de randen vooral als voedselbron voor de kuikens zullen dienen en deze functie niet direct conflicteert met beweiding. Verder is herinzaaien, scheuren en frezen gedurende de hele looptijd uitgesloten, met als doel deze percelen in permanent graslandgebruik te houden. Om een kruidenrijke vegetatie te ontwikkelen of in stand te houden, is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan met uitzondering van enkele probleemkruiden. Cumulatie met de toeslag ruige mest is toegestaan.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• De beheereenheid is in het geval van A01.01.05a ten minste 0,5 hectare groot of is in het geval van 01.01.05b minimaal 2 en maximaal 6 meter breed en minimaal 100 meter lang.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.
• Uitsluitend bemesting met vaste mest toegestaan buiten de rustperiode.
• Er wordt een rustperiode in acht genomen van 1 april tot 15 juni.
• In de rustperiode is de beheereenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan. Beweiding gedurende de rustperiode is toegestaan indien variant A01.01.05b wordt uitgevoerd.
• Het gewas wordt jaarlijks voor 1 augustus afgevoerd door middel van maaien en afvoeren. Tweede keer maaien en afvoeren is toegestaan.
• Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.
Beheerpakketten
A01.01.05a Kruidenrijk weidevogelgrasland
A01.01.05b Kruidenrijke weidevogelgraslandrand
A01.01.06 Extensief beweid weidevogelgrasland
Algemene beschrijving
Extensief beweid weidevogelgrasland is bedoeld voor weidevogels die voorkomen op wat korter grasland en een bepaalde beweidingdruk kunnen hebben. Het dient zowel als broedgebied als voor foerageergebied voor oudere vogels en kuikens. Extensief beweid weidevogelgrasland is structuurrijk grasland, omdat er vanwege de lage veedichtheid verschillen in het beweidingpatroon ontstaan. Landbouwkundige werkzaamheden en chemische onkruidbestrijding niet zijn toegestaan in de rustperiode. Wel mag er beweid worden met een lage beweidingdichtheid. Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan omdat kruiden insecten aantrekken, die als voedsel dienen voor de weidevogels en hun kuikens en daarmee van belang zijn voor het broedsucces van de weidevogels. Cumulatie met toeslagen weidevogelbeheer; toeslag kuikenvelden en verlengen rustperiode, is toegestaan.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Beweiding is verplicht tot 15 juni met minimaal 1 en maximaal 1,5 GVE/ha;
• Tussen 1 april en 15 juni is de beheereenheid niet gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.
Beheerpakket:
A01.01.06 Extensief beweid weidevogelgrasland
T Toeslagen weidevogelbeheer
Algemene beschrijving
Bij sommige weidevogelpakketten bestaat de mogelijkheid om de aangevraagde pakketten op te plussen met een toeslag. Met behulp van deze toeslagen wordt onder andere gepoogd door grote flexibiliteit, maximaal maatwerk te leveren. Deze toeslagen zijn een optionele aanvulling op het desbetreffende pakket.
T Toeslag Ruige mest
Afbakening
De toeslag is van toepassing bij A01.01.01, A01.01.02 en A01.01.05.
Beheereisen
• Op de beheereenheid wordt in een kalenderjaar ten minste 10 en maximaal 20 ton ruige stalmest per hectare uitgereden.
• De ruige stalmest wordt in één keer tussen 1 februari en de begindatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket, óf vanaf de dag volgend op de einddatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket tot 1 september opgebracht, waarbij per beheerjaar slecht één melding gedaan mag worden..
• Van het uitrijden van de ruige stalmest wordt binnen twee weken na dat uitrijden melding
gedaan bij de gebiedscoördinator. De melding gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de beheereenheid is, dan wel beheereenheden zijn, aangegeven waarop de ruige stalmest is uitgereden.
Toeslagpakketten
T1 Ruige mest, rijland
T2 Ruige mest, vaarland
T Toeslag Kuikenstoken
Afbakening
De toeslag is van toepassing bij A01.01.01, A01.01.02, A01.01.04a en A01.01.06.
Beheereisen
• Stroken van minimaal 6 meter breed worden tenminste 2 weken later gemaaid dan de rest van het perceel.
• Deze stroken worden:
a) zodanig aangelegd dat de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels te allen tijde een vluchtmogelijkheid hebben, indien nodig naar een aangrenzend perceel waar voldoende bescherming gewaarborgd is;
b) net zolang in stand gehouden als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.
Toeslagpakket
T3 Kuikenstroken
T Toeslag verlengen rustperiode
Afbakening
• De toeslag is van toepassing bij A01.01.01, A01.01.02 en A01.01.06.
Beheereis
• Er dient net zolang te worden blijven voldaan aan de beheereisen van het te verlengen pakket, als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.
Toeslagpakket
T8 Verlengen rustperiode
T Toeslag Hoog waterpeil
Algemene beschrijving
Voor de instandhouding van vitale weidevogelpopulaties is het noodzakelijk dat naast het optimaliseren van het beheer ook de inrichting wordt geoptimaliseerd ten aanzien van openheid en waterpeil. Hierdoor is het bodemleven beter beschikbaar, wordt de grasgroei vertraagd en ontstaat er meer variatie in structuur van de grasmat.
Deze toeslag kent 2 varianten:
a: Hoog waterpeil van 20 tot 40 cm –maaiveld:
b: Hoog waterpeil van 0 tot 20 cm –maaiveld:
Afbakening
• De toeslag is van toepassing bij A01.01.01, A01.01.02, A01.01.04, A01.01.05 en A01.01.06
• De beheereenheid bestaat uit grasland
• De beheereenheid is ten minste 0,5 ha groot
Beheereis
T9a) Op de beheereenheid is in de periode 1 februari tot 15 juni een hoog waterpeil dat maximaal 40 cm onder het gemiddelde maaiveld, doch niet hoger dan 20 cm onder het gemiddelde maaiveld ligt.
T9b) Op de beheereenheid is in de periode 1 februari tot minimaal 15 juni een hoog waterpeil dat maximaal 20 cm onder het gemiddelde maaiveld ligt.
De genoemde peilen betreffen het slootpeil ten opzichte van de gemiddelde maaiveldhoogte. Het vastgelegde peilniveau in de vergunning/ontheffing van een waterschap is hierbij leidend, een deelnemer dient dit als bewijs bij een controle te kunnen overleggen.
Toeslagpakket
T9a Hoog waterpeil: 20 tot 40 cm -mv
T9b Hoog waterpeil: 0 tot 20 cm -mv
A01.02 Akkerfaunagebied
Algemene informatie
Akkerbouwgebieden herbergen hun eigen akkerfauna, die veelal geleerd hebben te leven in een omgeving met veel dynamiek. Het gaat hier zowel om vogels die broeden op deze akkers (zoals gele kwikstaart, patrijs, grauwe kiekendief) als om vogels die zich tijdens de trek of overwintering voor een belangrijk deel voeden met niet geoogste granen en onkruidzaden (bv gorzen, leeuweriken en vinken). Ook trekken dergelijke akkers zoogdieren aan, waarvan de hamster in Limburg zelfs een doelsoort is voor dergelijke pakketten. Muizen, op hun beurt, zijn weer voedsel voor roofvogels en uilen.
In het natuurbeheerplan zijn speciale gebieden aangewezen waarvoor een subsidie voor akkerfauna mogelijk is. Evenals bij het weidevogelbeheer, wordt ook t.a.v. faunabeheer op akkers de voorkeur gegeven aan een planmatige aanpak op basis van een collectief beheerplan. Met een collectief beheerplan kunnen agrariërs samen met een gebiedscoördinator tot een keuze komen welk beheer op welke percelen het best op zijn plaats is, zowel wat betreft het behalen van het natuurdoel als de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering.
Binnen het agrarisch akkerfaunabeheer zijn drie pakketgroepen ontwikkeld:
  • 1.
    Pakketgroep voor broedende akkervogels met grassen, granen, kruiden of een mengsel hiervan en beperkte bewerking in het broedseizoen (A01.02.01);
  • 2.
    Pakketgroep voor doortrekkende en overwinterende akkervogels, met een graanmengsel dat niet geoogst wordt (A01.02.02);
  • 3.
    Pakketgroep waarbij rekening wordt gehouden met zowel de aanwezigheid van hamsterburchten als met de aanwezigheid van voldoende voedsel voor hamsters (A01.02.03).
Voorbeeldgebieden
• Hamsterreservaat Sibbe
• Kollenberg
• Vriescheloërvennen
• Extra gebieden
A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels
Algemene beschrijving
Met het pakket bouwland met broedende akkervogels wordt een doel nagestreefd waarbij delen van een bouwlandperceel uit productie genomen worden, en als broedgebied of foerageergebied voor akkervogels dienen. Deze percelen bieden niet alleen broedbiotoop voor akkerzangers, zoals veldleeuweriken of graspiepers, maar dienen ook als foerageergebied voor andere akkervogels, zoals patrijzen, grauwe kiekendieven of gele kwikstaarten. Door de rand conform de pakketeisen in te vullen, kunnen randen een rijke muizenstand gaan ontwikkelen, waardoor ze eveneens als voedselbron dienen voor roofvogels en uilen.
Er zijn vier pakketten ontwikkeld. Bouwland met broedende akkervogels bestaat uit een strook, blok of perceel bouwland, waarop tussen 1 mei en het moment van grondbewerking in de nazomer grassen, granen, kruiden of een mengsel groeien. De aanvrager kan kiezen voor het inzaaien van een mengsel of het spontaan op laten komen van diverse kruiden. Vanaf 1 september mag er grondbewerking plaatsvinden. Om de rand geschikt te houden, moet deze in het groeiseizoen tweemaal gemaaid worden. Ook is de mogelijkheid opgenomen om de beheereenheid na het derde jaar om te ploegen en (elders) opnieuw in te zaaien. Dit kan als voordeel hebben dat de bestaande beheereenheden niet teveel verruigen en daardoor ongeschikt worden. In een laatste variant is er wat meer ruimte om de beheereenheid ook landbouwkundig te gebruiken om landbouwmachines beperkt te kunnen wenden of keren.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit bouwland
• De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0.3 ha
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten
• In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Tussen 1 mei en het moment van grondbewerking moet op de beheereenheid één van de volgende gewassen aanwezig zijn: grassen, granen (niet zijnde maïs of graanstoppel), kruiden of een mengsel van deze. Onder het moment van grondbewerking wordt verstaan de periode waarin de in het betreffende pakket beschreven handelingen uitgevoerd mogen worden.
• Het gewas wordt ingezaaid, waarbij in het natuurbeheerplan bepaald wordt welke zaaimengsels en welke zaaidichtheden gebruikt mogen worden. Voor pakket A01.02.01b geldt dat het gewas ook door spontane ontwikkeling aanwezig mag zijn.
• 20-70% van de beheereenheid dient jaarlijks ten minste twee maal te worden gemaaid tussen 1 maart en 15 september. Delen die opnieuw zijn ingezaaid hoeven in hetzelfde voorjaar niet te worden gemaaid. Het beheer wordt strooksgewijs uitgevoerd volgens onderstaande pakketten. Het toegestane maairegime wordt verder gedifferentieerd in het natuurbeheerplan.
• Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde, heermoes, kleefkruid, kweek, melganzevoet of japanse duizendknoop.
• De beheereenheid mag niet worden beweid of bemest.
• In elk pakket mag de beheereenheid in de periode van 1 september tot 15 april geploegd worden
• Daar waar ploegen is toegestaan, mag ook een andere diepe grondbewerking worden toegepast.
Beheerpakketten
A01.02.01a
Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid opnieuw tussen 1 september en 15 april te worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.
A01.02.01b
Jaarlijks dient 20-50% van de beheereenheid tussen 1
september en 15 april te worden geploegd. Tussen 1 maart en 15 april mag nog een grondbewerking worden uitgevoerd. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden.
A01.02.01c
In het derde of vierde jaar dient de gehele beheereenheid tussen 1 september en 15 april te worden geploegd en opnieuw ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is op dat moment mogelijk. De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden. Van het derde of vierde jaar kan worden afgeweken wanneer dit is opgenomen in een goedgekeurd collectief beheerplan.
A01.02.01d
De beheereenheid is minimaal 12 meter breed. Tussen 15 april en 31 augustus mag maximaal 10% van het oppervlak van de beheereenheid bedekt zijn met rijsporen. Tussen 1 september en 15 april mag maximaal 30% van het oppervlak van de beheereenheid bedekt zijn met rijsporen. In het derde of vierder jaar dient tussen 1 september en 15 april over de gehele beheereenheid een diepe grondbewerking plaatst te vinden en dient deze opnieuw te worden ingezaaid met een in het natuurbeheerplan voorgeschreven zaaimengsel. Roulatie binnen het bedrijfsoppervlak is op dat moment mogelijk.
A01.02.02 Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels
Algemene beschrijving
Bouwland t.b.v. doortrekkende en overwinterende akkervogels moet vooral voedsel bieden buiten het broedseizoen. Het meeste voedsel in die tijd is te halen uit niet geoogste granen, en zaaddragende akkerkruiden. Binnen de moderne akkerbouw is niet veel ruimte meer voor voedselrijke overhoekjes en andere ”onbenutte” terreintjes. Dit pakket stimuleert juist om dergelijke terreintjes aan te leggen en in stand te houden. De aanwezigheid van niet geoogste granen en zaaddragende akkerkruiden biedt voedselmogelijkheden aan zaadetende vogels als geelgors en ringmus, maar ook aan muizen. Hierdoor bieden deze terreinen ook overwinteringsmogelijkheden voor blauwe kiekendief en velduil.
Het bouwland t.b.v. doortrekkende en overwinterende akkervogels wordt gekenmerkt door een zeer lange periode waarin graan op het perceel staat, nl. van 1 mei tot en met 15 maart daaropvolgend. Vooral in de nazomer en winter zullen deze percelen opvallen in het grotendeels kale akkerland. De hoeveelheid niet geoogst graan zal in het najaar afnemen en akkerkruiden zullen juist toenemen en daarmee ook voor wintervoedsel dienen.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit bouwland.
• De beheereenheid is minimaal 9 meter breed en heeft een minimale oppervlakte van 0.3 ha en een maximale oppervlakte van 2 ha.
• Roulatie binnen het bedrijf is daarbij mogelijk.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01.
• In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Op de beheereenheid moet tussen 1 mei en 15 maart een graanmengsel staan van tenminste 50% zomertarwe, aangevuld met rogge, haver of een zaadragend gewas niet zijnde graan of maïs. De beheereenheid mag niet worden geoogst.
• De beheereenheid dient jaarlijks tussen 16 maart en 30 april te worden ingezaaid met een gangbare zaaidichtheid.
• Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde, heermoes. kleefkruid, kweek, melganzevoet of japanse duizendknoop .
Beheerpakket
A01.02.01a Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels
A01.02.03 Bouwland voor hamsters
Algemene beschrijving
Deze pakketgroep is specifiek toegeschreven op de hamster die voorkomt in een beperkt deel van het heuvelland van Zuid-Limburg. Het moet deze soort mogelijkheden bieden om zich zowel voort te kunnen planten als om voldoende voedsel te bemachtigen voor bv. de wintermaanden. Hamsterbeheer heeft laten zien niet alleen positief uit te werken op deze soort, maar ook op andere diersoorten van kleinschalige akkerbeheer in het heuvelland. Zo werden vele honderden overwinterende zangvogels en diverse roofvogels aangetrokken door de specifieke beheermaatregelen.
Hamsters komen voor op bouwland met een fijnmazig beheer. De vegetatie bestaat uit luzerne, bladrammenas of granen. De granen worden niet geoogst en dienen als wintervoedsel in de hamsterburchten. Luzerne en bladrammenas zorgen vooral voor dekking. Om verruiging tegen te gaan, mag de luzerne geoogst worden. Omdat hamsters in burchten onder de grond leven, is een grondbewerking dieper dan 25 cm niet toegestaan: dit zou de burchten en de daarin levende hamsters vernietigen. Om te voorkomen dat de percelen in het voorjaar te veel verruigen, en om overlast door ratten te bestrijden, is het toegestaan om te klepelen in februari.
Hamsterbeheer kan uitgevoerd worden in de vorm van een volleveldspakket en als rand.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit bouwland en moet zijn gelegen in een gebied waar een op provinciaal niveau vastgesteld hamsterbeheerplan van toepassing is.
• In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas.
• De beheereenheid is minimaal 0,3 ha groot of is minimaal 15 meter breed en minimaal 100 meter lang.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• De grondbewerking mag niet dieper dan 25 cm plaatsvinden.
• Op de beheereenheid wordt in overleg met de provinciaal gebiedscoördinator een van de gewassen luzerne, graan (niet zijnde mais), bladrammenas of een combinatie daarvan geteeld.
• In het geval van de opvangstrook dient deze van augustus tot en met januari te bestaan uit volgroeid graan (niet zijnde mais).
• De luzerne wordt jaarlijks tussen 20 april en 20 juni gemaaid en afgevoerd.
• Het graan wordt niet geoogst.
• Het overstaande graan en bladrammenas wordt jaarlijks in februari geklepeld. Buiten deze periode is bij overlast van de bruine rat klepelen toegestaan in overleg met de gebiedscoördinator.
• Overig beheer wordt uitgevoerd volgens een van de onderstaande pakketten
Beheerpakketten
A01.02.03a Bouwland voor hamsters
A01.02.03b Opvangstrook voor hamsters
A01.03 Ganzenfoerageergebied
Algemene informatie
In ons land verblijven jaarlijks tot enige miljoenen ganzen. Het gaat hierbij zowel om overwinterende, als om broedende en overzomerende ganzen. Bij de wintergasten gaat het vooral om kolgans, toendrarietgans, grauwe gans en brandgans. In de zomer zijn het vooral grauwe gans, brandgans en een aantal exoten zoals Canadese gans. Het aantal ganzen in Nederland is de laatste tientallen jaren sterk toegenomen. Deze toename is o.a. veroorzaakt door een beter voedselaanbod in de vorm van eiwitrijk gras en graan.
De aantallen ganzen die in Nederland in de winter verblijven, zijn van internationaal belang. Het feit dat deze ganzen voor een belangrijk deel ook foerageren op landbouwgewassen leidt tot conflicten tussen landbouw en natuur. Daarom is er een stelsel ontwikkelt waarbij landbouwers zowel de mogelijkheid hebben om een beheersubsidie te krijgen als om gewasschade te kunnen claimen.
Binnen het agrarisch ganzenbeheer is de volgende pakketgroep ontwikkeld:
Pakketgroep overwinterende ganzen, waarbij vanaf 1 oktober gedurende (het grootste deel van) de winterperiode voedsel aangeboden wordt voor overwinterende ganzen (01.03.01).
Voorbeeldgebieden
• Maasplassen
• Extra gebieden
A01.03.01 Overwinterende ganzen
Algemene beschrijving
De aanwezigheid van veel ganzen, brengt ook problemen met zich mee in de vorm van wildschade. Om deze schade op ongewenste plekken te voorkomen, is gekozen om een viertal pakketten te ontwikkelen voor het voorzien van voedsel aan ganzen. Door het aanbieden van voedsel wordt gehoopt dat ganzen vooral deze percelen benutten en niet gaan foerageren op percelen waar dit niet gewenst is. Omdat ganzen vrij flexibel zijn in hun gedrag, wordt ganzenbeheer collectief toegepast op een groter oppervlakte. In de wintermaanden zijn landbouwkundige handelingen niet toegestaan, omdat dit de foerageerfunctie voor smienten en ganzen negatief kan beïnvloeden. Het onderhoud van sloten en drainagesystemen is wel toegestaan.
Ganzen kunnen opgevangen worden op vier verschillende gewastypen. Het gaat hierbij om grasland (vooral voor grauwe, kol- en brandgans), bouwland (vooral voor toendrarietgans) en om percelen met late en vroege groenbemester (alle soorten). Op het moment van arriveren van de ganzen, dient op de percelen voldoende voedsel aanwezig te zijn in de vorm van eiwitrijk gras. Later in de winter kunnen ook hiervoor ingezaaide granen of koolzaad als voedsel dienen. De akkerbouwgewassen blijven tot in het vroege voorjaar staan, zodat deze optimaal benut worden.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland of bouwland.
• De beheereenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 hectare en maakt onderdeel uit van een verzameling beheereenheden binnen één foerageergebied.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.01.01 tot en met A01.01.06.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Het is niet toegestaan binnen de periode van 1 oktober tot 1 april handelingen te verrichten of toe te laten die de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen en/of smienten negatief beïnvloeden.
• Onderhoud van sloten, walkanten en drainagesystemen is toegestaan van 1 oktober tot 1 februari.
• Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de vier onderstaande pakketten.
Beheerpakketten
A01.03.01a Ganzen op grasland.
• Op 1 november moet een grassnede aanwezig zijn met een voederwaarde van minimaal 500 kVEM/ha.
• Maaien of bloten om te lang gras te voorkomen is toegestaan van 27 oktober tot 1 november.
• Beweiding met melkvee is toegestaan tot 15 november, waarbij na 15 november minimaal 500 kVEM/ha beschikbaar moet blijven.
• Beweiding (uitgezonderd melkvee) is vanaf 1 november tot 1 februari toegestaan met maximaal 0,45 GVE/ha.
A01.03.01b Ganzen op bouwland.
• Voor 15 november moet één van de gewassen; winterkoolzaad, wintertarwe, wintergerst, Rogge of graszaad zijn ingezaaid.
• Het gewas onder 1 wordt tot 1 april in stand gehouden.
• Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.
A01.03.01c Ganzen op vroege groenbemester.
• Een groenbemester is vóór 1 oktober ingezaaid met één van de gewassen; Italiaans raaigras, Engels raaigras, Snijrogge, of met een mengsel van deze gewassen.
• De groenbemester wordt tot 1 februari in stand gehouden.
• Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.
A01.03.01d Ganzen op late groenbemester.
• Een groenbemester is vóór 1 november ingezaaid met één van de gewassen; Italiaans raaigras, Engels raaigras, Snijrogge, of met een mengsel van deze gewassen.
• De groenbemester wordt tot 1 april in stand gehouden.
• Het is niet toegestaan de beheereenheid te beweiden en/of te maaien.
A02 Agrarische Floragebieden
A02.01 Botanische waardevol grasland
Algemene informatie
Tot in de vijftiger jaren waren veel graslanden rijk aan (bloeiende) kruiden en grassen. Door intensivering in de landbouw zijn veel van deze graslanden verarmd qua soortenrijkdom. Veel karakteristieke soorten zijn verdwenen of teruggedrongen tot marginale delen van het grasland, zoals in de slootkanten. In veel provincies is in natuurbeheerplannen ruimte opgenomen om bestaande kruidenrijke graslanden te behouden of graslanden met een natuurpotentie, te helpen ontwikkelen.
Voor deze doelstelling zijn vier pakketgroepen ontwikkeld:
  • 1.
    Pakketgroep botanisch weiland om bestaande natuurwaarden in stand te houden met behulp van standweiden (A02.01.01);
  • 2.
    Pakketgroep botanisch hooiland om bestaande natuurwaarden in stand te houden of te ontwikkelen door een hooilandbeheer (A02.01.02);
  • 3.
    Pakketgroep botanische weide- of hooilandrand om natuurwaarden langs perceelsranden en waterwegen in stand te houden of te ontwikkelen (A02.01.03);
  • 4.
    Pakketgroep botanisch bronbeheer om speciale brongebieden met specifieke flora te behouden (A02.01.04).
Voorbeeldgebieden
• Uiterwaarden
• Extra gebieden
A02.01.01 Botanisch weiland
Algemene beschrijving
Botanisch weiland dient om botanische waarden in stand te houden op percelen waar een bepaalde vorm van standweiden plaatsvindt. Botanisch weiland ziet er uit als een “ouderwets” grasland, met een wat pollige structuur, en verspreid voorkomende kruiden. In het voorjaar zullen paardenbloem, scherpe boterbloem en pinksterbloem duidelijk aanwezig zijn, in de zomer kunnen hier op droger percelen soorten als margriet, knoopkruid en leeuwentand bijkomen. Op de wat vochtiger percelen kunnen kamgrasweiden ontstaan.
Over het algemeen zullen de percelen al een hogere natuurwaarde hebben, aangezien standweiden meer geschikt is voor het behouden van reeds aanwezige waarden, dan voor de ontwikkeling van nieuwe waarden. In het groeiseizoen is de veedichtheid beperkt tot 2 GVE per hectare om te voorkomen dat ook alle kruiden worden weggevreten. Buiten het groeiseizoen kan er onbeperkt beweid worden, wat tot een meer open grasmat kan leiden. Graslandverbetering en bemesting zijn niet toegestaan omdat dit een afname van de natuurkwaliteit zal inhouden. Wel is er beperkte mogelijkheid om probleemonkruiden chemisch te bestrijden.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.
• De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
• Standweiden is het gehele jaar toegestaan met max. 2 GVE per hectare. Van 1 oktober tot 1 maart is onbeperkt weiden toegestaan. Bijvoeren is niet toegestaan.
• Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.
Beheerpakket
A02.01.01a Botanisch weiland
A02.01.02 Botanisch hooiland
Algemene beschrijving
Hooilandbeheer wordt toegepast op percelen met een schraler uitgangssituatie, met langzamer groeiende grassen die daardoor later in het seizoen gemaaid kunnen worden. Botanisch hooiland zal daarom over het algemeen een vrij schrale grasmat kennen, met tot diep in juni of juli doorgroeiend gras. Vanwege de vrij schrale omstandigheden is er ruimte voor soorten als margriet, knoopkruid en gewone rolklaver op de wat droger percelen, en brunel, kale jonker en biezenknoppen in wat natter omstandigheden. In vergelijking met botanisch weiland is er minder structuurvariatie aanwezig.
Hooilandbeheer wordt weinig meer toegepast in de moderne landbouw. Een goed hooilandbeheer kan echter bestaande botanische waarden behouden en onder bepaalde omstandigheden deze waarden zelfs laten toenemen. Hooilandbeheer wordt vooral gekenmerkt door het ontbreken van bemesting, in combinatie met minimaal eenmaal per jaar maaien en afvoeren en – wanneer nodig - nabeweiden. Vanwege de botanische waarden is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan, behalve het pleksgewijs bestrijden van probleemonkruiden.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.
• De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
• Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 1 maart.
• Het gewas wordt jaarlijks minimaal éénmaal gemaaid en afgevoerd.
• Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.
Beheerpakket
A02.01.02a Botanisch hooiland
A02.01.03 Botanische weide- of hooilandrand
Algemene beschrijving
Dit is het randenpakket dat vergelijkbaar is met de volleveldspakketten botanische weide- en hooiland. In dit randenpakket staat het behouden van aanwezige botanische waarden centraal. Zeker bij botanische hooilandrand is ontwikkeling van botanische waarden echter ook goed mogelijk. Bij dit pakket zijn graslandverbetering en bemesting niet toegestaan, omdat dit een afname van de natuurkwaliteit zal inhouden. Wel is er beperkte mogelijkheid om probleemonkruiden chemisch te bestrijden.
De randen zien er vergelijkbaar uit als de bijbehorende volleveldspakketten botanische weide- en hooiland. Dat betekent dat de botanische weilandrand een structuurrijk grasland is met een wat pollige structuur, terwijl de hooilandrand duidelijk minder structuurrijk is. Beide vormen zijn rijk aan kruiden, waarbij de hooilandrand een sterkere verschraling kent en dus meer ruimte biedt voor meer schrale graslandsoorten. In deze randenversie van de botanische pakketten zal over het algemeen de botanische kwaliteit hoger zijn dan bij de volleveldspakketten, omdat de randen meestal een minder intensief gebruik kennen.
Afbakening.
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• De beheereenheid is minimaal 2 meter en maximaal 6 meter breed en heeft een minimale lengte van 100 meter.
• Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is slechts toegestaan voor pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en brandnetel.
• De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
• In het geval van A02.01.03b is beweiding niet toegestaan.
• Het grasland mag niet worden geklepeld, gescheurd, gefreesd of heringezaaid.
Beheerpakketten
A02.01.03a Botanische weiderand
A02.01.03b Botanische hooilandrand
A02.01.04 Botanisch bronbeheer
Algemene beschrijving
Botanisch bronbeheer bestaat uit graslanden gelegen rond een brongebied. Deze brongebieden zijn permanent zeer nat en kennen een bijzondere vegetatie met soorten als echte koekoeksbloem, dotterbloem, bittere veldkers en paar- en verspreidbladig goudveil.
Botanisch bronbeheer is alleen mogelijk op plekken waar grondwater uittreedt, zogeheten kwelplekken. Het uittredend grondwater is vaak zeer voedselarm en in meer of mindere mate gebufferd. Hierdoor ontstaan zeer specifieke omstandigheden die vaak een bijzondere plantensamenstelling tot gevolg hebben. Kwel is veelal relatief seizoensonafhankelijk. Deze kwelplekken kennen dan ook meestal geen droge periode. Hoewel dergelijke kwelplekken vaak zeer lokaal zijn en meestal niet het gehele perceel betreffen, is het pakket wel mogelijk op grotere eenheden. Het kwelwater stroomt veelal oppervlakkig over het perceel af, waardoor de zeer natte omstandigheden over een groter gebied gelden dan alleen de lokale kwelplek. Omdat dergelijke kwelplekken permanent zeer nat zijn, kunnen ze niet bereden worden met gangbaar materieel en is het beheer lastig.
Daarom wordt een zeer extensief beheer voorgeschreven, gericht op het tegengaan van negatieve invloeden op de bron (zoals overbemesting, chemische vervuiling). Chemische bestrijdingsmiddelen zijn daarom in het geheel niet toegestaan, evenmin als bemesting en het opbrengen van bagger. Beweiding is beperkt toegestaan buiten het groeiseizoen.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit grasland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.
• De beheerseenheid is gelegen in een brongebied;
• De beheerseenheid staat niet in verbinding met open water, behalve bij natuurlijke afwatering.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan.
• De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
• Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 1 maart.
• Het gewas wordt jaarlijks minimaal éénmaal gemaaid en afgevoerd.
• Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid.
• Bron vrijwaren van beschadiging door vee.
• Geen kunstmatig waterbeheer.
Beheerpakket
A02.01.04a Botanisch bronbeheer
A02.02 Botanische waardevol akkerland
Algemene beschrijving
Op oude prenten en schoolplaten zien akkers er nog wel eens uit zoals je ze tegenwoordig niet vaak meer aantreft: goudgeel graan omzoomt door blauwe korenbloemen, rode klaprozen, witte kamille en – voor de goede kijker- gele korensla. De gangbare akkerbouw werkt met behulp van het schonen van zaad, kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen aan een maximaal mogelijke productie waarin voor veel kruiden geen ruimte meer is. De van oudsher aanwezige variatie in gewassen en bijbehorende “vervuiling” in de vorm van akkerflora is daarmee goeddeels verdwenen. Dergelijke kleurrijke akkers herbergen niet alleen een botanische, maar ook een nostalgische waarde.
Gelukkig zijn veel akkerkruiden nog steeds afhankelijk van een hoog dynamisch beheer waardoor het mogelijk is om bestaande kruidenrijke akkers botanisch te beheren en soms zelfs weer in oude staat te herstellen.
Voor het behalen van deze doelstelling zijn drie pakketgroepen ontwikkeld:
  • 1.
    Akker(rand) met waardevolle flora op basis van een frequente graanteelt (A02.02.01);
  • 2.
    Chemie en kunstmestvrij land op basis van een verbod op chemische middelen en kunstmest (A02.02.02);
  • 3.
    Akkerfloraranden met waardevolle flora op basis van graanteelt (A02.02.03).
Voorbeeldgebieden
• Akkerreservaat Linne
• Extra gebieden
A02.02.01 Akker met waardevolle flora
Algemene beschrijving
Akker met waardevolle flora heeft als doel om de van oudsher aanwezige botanische waarden van bouwlandpercelen te behouden en te vergroten. Voor het wel of niet behalen van dit resultaat, is vooral ook van belang in hoeverre er nog een zaadbank aanwezig is met akkeronkruiden. Een goed ontwikkelde kruidenrijke akker is een bont pallet van grijsgeel of groengeel wuivende korenhalmen, rode klaprozen, witte kamilles en blauwe korenbloemen. Onder deze hooggroeiers komen – afhankelijk van de kalkhoudendheid van de grond - zeldzamere soorten voor als kroontjeskruid, naaldenkervel, groot spiegelklokje, korensla en slofhak.
Deze soorten die van oudsher kenmerkend zijn voor botanische akkers, zijn aangepast aan het zeer dynamische milieu en zijn opgewassen tegen jaarlijkse grondbewerking en bemesting. Van de planten die kenmerkend zijn voor de wat voedselrijkere akkers staat 15% op de Rode Lijst, van de kalkrijke akkers is driekwart verdwenen of bedreigd en van de kalkarme akkers is dit de helft.
Percelen waarop dit pakket afgesloten is, hebben in minimaal 3 van de 6 jaar een graangewas. In de overige jaren is het aan de beheerder zelf wat te verbouwen. Omdat geen kunstmest gebruikt wordt, en het bestrijden van onkruiden sterk beperkt is, zijn de omstandigheden gunstig voor de ontwikkeling van akkerflora.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit bouwland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.
• In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas. Hiervan kan worden afgeweken indien de nieuwe verbintenis volgt op een milieuverbintenis 24A of 26A.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Verbouwing van maïs is in het geheel niet toegestaan
• In de jaren waarin graan (niet zijnde maïs) wordt verbouwd, vindt geen bemesting met kunstmest plaats.
• In de jaren waarin graan (niet zijnde maïs) wordt verbouwd, vindt er in de beheereenheid geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen en insecticiden niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring, kleefkruid of haagwinde.
• Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.
Beheerpakketten
A02.02.01a
Drie van de zes jaar graan: In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan (met uitzondering van maïs) verbouwd.
A02.02.01b
Vier van de zes jaar graan: In tenminste vier van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan (met uitzondering van maïs) verbouwd.
A02.02.01c
Vijf van de zes jaar graan: In tenminste vijf van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan (met uitzondering van maïs) verbouwd.
A02.02.02 Chemie en kunstmestvrij land
Algemene beschrijving
Chemie en kunstmestvrij land heeft als doel om aanwezige botanische waarden van bouwlandpercelen te behouden en te vergroten. Voor het wel of niet behalen van dit resultaat, is vooral ook van belang in hoeverre er nog een zaadbank aanwezig is met akkeronkruiden. Een goed ontwikkelde kruidenrijke akker is een bont pallet van grijsgeel of groengeel wuivende korenhalmen, rode klaprozen, witte kamilles en blauwe korenbloemen. Onder deze hooggroeiers komen – afhankelijk van de kalkhoudendheid van de grond - zeldzamere soorten voor als naaldenkervel, groot spiegelklokje, korensla en slofhak.
Deze soorten die van oudsher kenmerkend zijn voor botanische akkers, zijn aangepast aan het zeer dynamische milieu en zijn opgewassen tegen jaarlijkse grondbewerking en bemesting. Percelen waarop dit pakket afgesloten is, hebben in minimaal 3 van de 6 jaar een graangewas. In de overige jaren is het aan de beheerder zelf wat te verbouwen. Omdat geen kunstmest gebruikt wordt, en het chemisch bestrijden van onkruiden eveneens niet toegestaan is, zijn de omstandigheden gunstig voor de ontwikkeling van akkerflora.
Afbakening
• De beheereenheid bestaat uit bouwland.
• De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot.
• Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.
• In het jaar voorafgaand aan het contract moet u op bedrijfsniveau minimaal 4 verschillende gewassen telen, waaronder graan. Braakliggende grond beschouwen we als een gewas. Hiervan kan worden afgeweken indien de nieuwe verbintenis volgt op een milieuverbintenis 24A of 26A.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest is niet toegestaan.
• Overig beheer wordt uitgevoerd op basis van één van de drie onderstaande varianten.
Beheerpakketten
A02.02.02a
Drie van de zes jaar graan: In tenminste drie van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan (met uitzondering van maïs) verbouwd.
A02.02.02b
Vier van de zes jaar graan: In tenminste vier van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan (met uitzondering van maïs) verbouwd.
A02.02.02c
Vijf van de zes jaar graan: In tenminste vijf van de zes jaren van de beheerperiode wordt graan (met uitzondering van maïs) verbouwd.
A02.02.03 Akkerfloraranden
Algemene beschrijving
Akker met waardevolle flora heeft als doel om de van oudsher aanwezige botanische waarden van bouwlandpercelen te behouden en te vergroten. Voor het wel of niet behalen van dit resultaat, is vooral ook van belang in hoeverre er nog een zaadbank aanwezig is met akkeronkruiden. Een goed ontwikkelde kruidenrijke akker is een bont pallet van grijsgeel of groengeel wuivende korenhalmen, rode klaprozen, witte kamilles en blauwe korenbloemen. Onder deze hooggroeiers komen – afhankelijk van de kalkhoudendheid van de grond - zeldzamere soorten voor als kroontjeskruid, naaldenkervel, groot spiegelklokje, korensla en slofhak.
Deze soorten die van oudsher kenmerkend zijn voor botanische akkers, zijn aangepast aan het zeer dynamische milieu en zijn opgewassen tegen jaarlijkse grondbewerking en bemesting. Van de planten die kenmerkend zijn voor de wat voedselrijkere akkers staat 15% op de Rode Lijst, van de kalkrijke akkers is driekwart verdwenen of bedreigd en van de kalkarme akkers is dit de helft.
Omdat geen kunstmest gebruikt wordt, en het chemisch bestrijden van onkruiden eveneens niet toegestaan is, zijn de omstandigheden gunstig voor de ontwikkeling van akkerflora.
Afbakening
• De beheereenheid is in gebruik als bouwland.
• De beheereenheid is gelegen aan de rand van het perceel.
• De beheereenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,3 ha.
• Cumulatie met alle beheerpakketten is uitgesloten.
Subsidieverplichtingen
Het agrarisch beheerpakket kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd in verband met Europese cofinanciering.
Beheereisen
• Op de beheereenheid wordt in de beheerperiode graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.
• In de beheereenheid vindt geen mechanische onkruidbestrijding plaats vanaf het zaaien (bij zomergraan) of vanaf 1 april (bij wintergraan) tot de oogst en is het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring of kleefkruid.
• Bemesting en beweiding van de beheereenheid is niet toegestaan.
• De beheereenheid mag niet als wendakker gebruikt worden
Beheerpakketten
A02.02.03a Akkerfloraranden
Regionale beheerpakketten onder A01 Agrarische faunagebieden
Zie bijlage 3, onderdeel B.2 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer.
 
 
 
Index Landschap (versie 2015)
 
Leeswijzer
Systematiek
In het kader van de vereenvoudiging en transparantie van het Stelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) is een systematiek ontwikkeld die aansluit op de systematiek van de onderdelen Natuur en Agrarisch:
L = Landschap
L01 = landschapselemententypen
L01.01 = landschapsbeheertypen
L01.01.01 = pakket
L01.01.01a = pakketvariant
Binnen het onderdeel Landschap zijn er 4 natuurtypen vastgesteld met daaronder 20 beheertypen. De beheertypen zijn vervolgens verder uitgesplitst in verschillende pakketten die het mogelijk maakt om ook op agrarische grond beheersubsidie aan te kunnen vragen voor landschapsbeheer.
Uitgangspunten van de typologie zijn:
• Natuurtypen zijn bedoeld als sturingsinstrument op landelijk en regionaal niveau.
• Natuurtypen zijn bruikbaar om afspraken op het gebied van landschapsbeheer, ruimtelijke ontwikkeling en milieu op elkaar af te stemmen zodat de nagestreefde natuurkwaliteit gerealiseerd kan worden.
• Natuurbeheertypen zijn bruikbaar voor het typeren van een doelstelling van grote gebieden.
• Zowel natuurlijke landschappen als groene cultuurhistorische elementen zijn geïntegreerd in de natuurtypen.
• De indeling in natuurtypen zowel gebaseerd op abiotische als op biotische condities en op cultuurhistorie.
• Beheertypen zijn bedoeld voor de classificering en indeling van het beheer.
• Beheertypen kunnen (op regionaal niveau) beschouwd worden als eenheden met een kleine variatie in natuurwaarde en abiotische randvoorwaarden.
• Beheertypen zijn geschikt om zowel actuele situaties als doelen mee te beschrijven.
• Binnen een beheertype is sprake van een vergelijkbaar beheer en vergelijkbare kosten (koppeling doelen en middelen).
• Pakketten zijn bedoeld voor de aansturing van het agrarisch natuurbeheer.
• Pakketten zijn bruikbaar voor het typeren van de doelstelling op perceelsniveau.
• De indeling in pakketten is met name gebaseerd op een plaatsing in het ruimtelijk kader (als rand of vlak), beheercyclus, variatie in dichtheden en hydrologische toestand.
Van alle landschapselemententypen is een algemene beschrijving opgenomen. De algemene beschrijving geeft een indruk van het voorkomen en geografische verspreiding van de beheertypen, de kenmerkende natuurwaarden en belangrijkste abiotische en ruimtelijke condities.
Ook van alle landschapsbeheertypen is een algemene beschrijving opgenomen die samen met de afbakening de basis vormt voor de classificering van de beheertypen. Daarnaast zijn de afbakeningen met name gebaseerd op de minimale oppervlakte en/of afmeting in het kader van ecologische en financiële haalbaarheid van de vergoedingen.
In de landschapsbeheertypen staat ook aangegeven dat vanwege de cofinanciering bij agrarisch landschapsbeheer aan bepaalde (beheer)eisen voldaan moet worden wil men in aanmerking komen voor een vergoeding voor het beheer. De algemene beheereisen vormen de basis van het (agrarisch landschaps)beheer, die verder aangevuld wordt met de onder de pakketten weergegeven specifieke beheereisen.
L01 Groenblauwe landschapselementen
Algemene beschrijving
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen.
Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapelementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichtte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapelementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapelementen bieden.
Beheertypen
Dit natuurtype omvat de volgende beheertypen:
• L01.01 Poel en klein historisch water
• L01.02 Houtwal en houtsingel
• L01.03 Elzensingel
• L01.04 Bossingel en bosje
• L01.05 Knip- en scheerheg
• L01.06 Struweelhaag
• L01.07 Laan
• L01.08 Knotboom
• L01.09 Hoogstamboomgaard
• L01.10 Struweelrand
• L01.11 Hakhoutbosje
• L01.12 Griendje
• L01.13 Bomenrij en solitaire boom
• L01.14 Rietzoom en klein rietperceel
• L01.15 Natuurvriendelijke oever
L01.01 Poel en klein historisch water
Algemene beschrijving
Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend.
In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan.
Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. In de kustgebieden zijn poelen aangelegd om in zoet water te voorzien in een zilte omgeving. Deze poelen werden dan in een kunstmatige verhoging gegraven. Dit zijn de zogenaamde hollestelles. Deze zijn vooral in Zeeland te vinden en liggen vaak buitendijks. Wateren die als bluswater dienden zijn veel nabij boerderijen en nederzettingen te vinden. Visvijvers komen vooral veel in Brabant en Zuid-Limburg voor. Het is belangrijk de historische contouren/vormen te behouden, zeker bij de visvijvers.
Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.
Afbakening
• Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater. Een poel mag in verbinding staan met sloten of greppels wanneer sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert. Veenputten mogen in verbinding staan met het slotenstelsel in het gebied.
• Het element heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 en maximaal 50 are.
• In Zuid-Limburg heeft een voortplantingspoel voor amfibieën een oppervlakte van minimaal 0,2 are.
• Vijvers die een onderdeel zijn van een park- of tuinaanleg vallen niet onder dit beheertype, maar onder beheertype Historische tuin.
• Wateren die onder N06.05 ‘Zuur ven of Hoogveenven’ of N06.06 ‘Zwakgebufferd ven’ vallen horen niet tot dit beheertype.
• Sloten behoren niet tot dit beheertype.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de poel bestaat in de lente uit open water. Voor behoud van voldoende open water wordt het element periodiek opgeschoond. Incidenteel mag het element in de zomerperiode droogvallen;
• Vertrapping van de oevers bij het gebruik van het element als veedrinkpoel wordt voorkomen. Bij het gebruik als veedrinkpoel is minimaal de helft van de oeverlengte uitgerasterd;
• Maximaal 25% van de oeverlengte is begroeid met inheemse bomen en/of struiken;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Er mogen geen vissen of andere dieren (zoals eenden en ganzen) worden uitgezet of gekweekt;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Maai- en schoningswerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 september en 15 oktober.
Beheerpakketten
L01.01.01a Oppervlakte poel < 175 m2
L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2
L01.02 Houtwal en houtsingel
Algemene beschrijving
Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Ook de begroeiing op graften en holle wegen in Zuid-Limburg valt onder dit type.
Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Afbakening
• Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken. De begroeiing wordt als hakhout beheerd.
• De houtwal of houtsingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.
• Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.03 Elzensingel.
• Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen.
• Tenminste 75% van de oppervlakte van het element wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet;
• Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Het wallichaam wordt in stand gehouden als het element daarvan is voorzien;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.
Beheerpakketten
L01.02.01 Houtsingel en houtwal
• Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van eenmaal per 6-15 jaar.
L01.02.02 Hoge houtwal
• Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 21-25 jaar. Tussentijds mogen overhangende takken gesnoeid worden;
• Het wallichaam is minimaal 0,8 meter hoog en de kruidachtige vegetatie van de steile walkanten mag gemaaid worden;
• Aan de voet van het wallichaam ligt een greppel die in stand wordt gehouden.
L01.02.03 Holle weg en graft
• Element is gelegen op talud van holle weg of graft in Zuid-Limburg..
• Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van minimaal eenmaal per 15 jaar.
L01.03 Elzensingel
Algemene beschrijving
Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.
Afbakening
• Een elzensingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd.
• Een elzensingel is minimaal 25 meter lang.
• Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.
• Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• 75% van lengte van het element wordt als hakhout beheerd;
• Het hakhout wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6-21 jaar. Tussentijds mogen overhangende takken worden gesnoeid;
• Het snoeihout mag niet in het element verwerkt worden;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.
Beheerpakketten
L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50%
L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75%
L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%
L01.04 Bossingel en bosje
Algemene beschrijving
Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.
Afbakening
• Een bossingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.
• Een bossingel heeft een breedte van minimaal 2 en maximaal 20 meter en een minimale oppervlakte van 1,0 are.
• Een bosje is een vrijliggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.
• Een bosje is minimaal 2,0 are en maximaal 1 hectare groot.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Het element wordt als bos met hoog opgaande bomen beheerd;
• Het element wordt periodiek gedund en overhangende takken kunnen het gehele jaar worden gesnoeid;
• Randen van het element kunnen als hakhout beheerd worden;
• Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Dunningswerkzaamheden en het eventueel terugzetten van hakhout worden alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.
Beheerpakket
L01.04.01 Bossingel en bosje
L01.05 Knip- of scheerheg
Algemene beschrijving
Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied.
Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.
Afbakening
• Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.
• Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang.
• Een knip- of scheerheg kan periodiek gevlochten worden.
• Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Snoeimateriaal mag blijven liggen voor zover dat het element of de ondergroei niet schaadt;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
• Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juni en 15 maart.
Beheerpakketten
L01.05.01a Knip- en scheerheg; jaarlijks scheren of knippen
• De heg wordt eenmaal per jaar op minimaal 0,8 meter hoogte aan alle zijden geknipt of geschoren.
L01.05.01b Knip- en scheerheg; eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
• De heg bestaat voor meer dan 50% uit meidoorn en wordt om de 2-3 jaar aan alle zijden geknipt of geschoren. Na het knippen/scheren heeft de heg een hoogte van tenminste 1 meter en een breedte van minimaal 0,8 meter.
L01.06 Struweelhaag
Algemene beschrijving
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Afbakening
• Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.
• Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.
• Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype L01.05 Knip- of scheerheg.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Het snoeien kan gecombineerd worden met het vlechten van de haag;
• Het snoeihout mag niet in het element verwerkt worden, behoudens bij het vlechten van de haag;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid;
• Indien snoeiwerkzaamheden machinaal worden uitgevoerd, wordt geen klepelmaaier gebruikt.
Beheerpakketten
L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar
• Het element kan vrij uitgroeien en wordt 1 maal per 5 tot 7 jaar aan drie zijden gesnoeid. Na het snoeien heeft de haag een hoogte van tenminste 1,00 meter en een breedte van tenminste 0,8 meter;
L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar
• Het element kan vrij uitgroeien en wordt 1 maal per 12 tot 25 jaar afgezet;
L01.07 Laan
Algemene beschrijving
Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie.
Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorhizapaddestoelen.
Afbakening
• Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.
• Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.
• Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant.
• Een laan is minimaal 50 meter lang.
• Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• De bomen worden periodiek gesnoeid;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
• De bomen mogen niet beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.
Beheerpakketten
L01.07.01a Gemiddelde stamdiameter bomen < 20 cm
L01.07.01b Gemiddelde stamdiameter bomen 20-60 cm
L01.07.01c Gemiddelde stamdiameter bomen > 60 cm
De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en element wordt als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.
L01.08 Knotboom
Algemene beschrijving
Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien.
Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Andere knotboomrijke gebieden zijn Zuid-Limburg, de Achterhoek, de Liemers, het gebied van de grote rivieren en Zeeuws-Vlaanderen.
Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.
Afbakening
• Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).
• Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een kleine groep bestaat uit maximaal 20 bomen.
• Vlakvormige elementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit beheertype maar kunnen mogelijk gerangschikt worden onder het beheertype L01.12 Hakhoutbosje of L01.13 Griendje mits voldaan wordt aan de eisen van deze beheertypen.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Knotwilgen, -elzen, -essen en -populieren –worden in een cyclus van éénmaal per 3-8 jaar geknot. Knoteiken en -haagbeuken worden geknot in een cyclus van minimaal eenmaal per 15 jaar;
• Er mag geen snoeihout verbrandt worden in de directe omgeving van de knotboom;
• De boom mag niet beschadigd worden door vee.
• Knotwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.
Beheerpakketten
L01.08.01a Gemiddelde stamdiameter knotboom < 20 cm
L01.08.01b Gemiddelde stamdiameter knotboom 20-60 cm
L01.08.01c Gemiddelde stamdiameter knotboom > 60 cm
De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en als het element uit meerdere knotbomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.
L01.09 Hoogstamboomgaard
Algemene beschrijving
Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. In Zeeland speelde de overstromingen tijdens de Tweede Wereldoorlog en in 1953 een belangrijke rol in het afnemen van de hoogstammen in deze provincie. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond.
Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. In het Hollands-Utrechtse veenweidegebied komen nog veel boomgaarden bij boerderijen voor. Hier is door afzetting van rivierklei een geschikte groeiplaats ontstaan. In noord- en oost Nederland op het zand zijn hoogstamboomgaarden relatief schaars.
Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor, in Zuid-Limburg is er vaak een relatie met de dorpen. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.
Afbakening
• Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,5 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.
• Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare.
• Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.
• Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Indien het appel of peer betreft wordt de boom tenminste éénmaal per 2 jaar gesnoeid. Andere soorten enkel vormsnoei indien nodig;
• De grasvegetatie wordt jaarlijks gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd of de grasvegetatie wordt beweid;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in de directe omgeving van de bomen of versnipperd hout verwerkt worden in de boomgaard;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en de pleksgewijze bestrijding van Akkerdistel, Ridderzuring en Brandnetel in het element gebruikt worden;
• De hoogstamfruitboom mag niet beschadigd worden door vee. Jonge bomen zijn voorzien van een boomkorf;
• Bemesten en bekalken van de boomgaard is toegestaan. Bij bemesten van de boomgaard worden de fruitbomen en wortels niet beschadigd;
• Snoeiwerkzaamheden kunnen gedurende het gehele jaar worden verricht.
Beheerpakket
L01.09.01 Hoogstamboomgaard
L01.10 Struweelrand
Algemene beschrijving
Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrijliggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.
Afbakening
• Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.
• De rand is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.
• Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken.
• De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Periodiek wordt de begroeiing gemaaid en/of afgezet;
• 50% van de oppervlakte van de rand bestaande uit een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden mag periodiek gemaaid worden met een cyclus van maximaal éénmaal per 5 jaar. Het maaisel wordt afgevoerd;
• Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling en de pleksgewijze bestrijding van Akkerdistel, Ridderzuring en Brandnetel, en meststoffen in het element gebruikt worden.
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee;
• Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd tussen 15 juli en 15 maart en het afzetten van struweel wordt alleen verricht in de periode tussen 1 november en 15 maart.
Beheerpakketten
L01.10.01 Struweelrand
L01.11 Hakhoutbosje
Algemene beschrijving
Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.
Afbakening
• Een hakhoutbos(je) is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd.
• Een hakhoutbosje is minimaal 1,0 are en maximaal 1,0 hectare groot.
• Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van hakhoutbeheer behoren tot het beheertype L01.04 Bossingel en Bosje
Subsidievoorwaarden
Binnen natuurterreinen dient de beheerder het landschapstype in stand te houden om voor beheersubsidie SNL in aanmerking te komen. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
In agrarisch gebied hebben landschapselementen een aantal verplichte beheereisen, die de basis voor de vergoeding vormen. Deze moeten dus uitgevoerd worden.
Beheereisen
• Minimaal 80% van de oppervlakte van het bosje wordt als hakhout beheerd;
• Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 6 - 25 jaar;
• Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden ;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.
• Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.
Beheerpakketten
L01.11.01a Droog hakhoutbosje (zomereik, wintereik, berk en haagbeuk dominant)
L01.11.01b Vochtig en nat hakhoutbosje (zwarte els en/of gewone es dominant)
L01.12 Griendje
Algemene beschrijving
In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc.
Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.
Afbakening
• Een griendje is een vrijliggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd.
• Het griendje is minimaal 1,0 are en maximaal 1,0 hectare groot.
• Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit type.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Het element bestaat uit inheemse wilgensoorten en wordt geheel als hakhout beheerd en afgezet in een cyclus van tenminste éénmaal per 5 jaar;
• Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element, en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.
Beheerpakket
L01.12.01 Griendje
L01.13 Bomenrij en solitaire boom
Algemene beschrijving
Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.
Afbakening
• Een bomenrij/solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen dat niet kan worden gerangschikt onder andere beheertypes van deze index.
• Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond.
• Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze index of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden.
• De bomenrij is minimaal 50 meter lang en bestaat uit minimaal 8 bomen per 100 meter.
• Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit beheertype.
• Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het beheertype L01.08 Knotboom.
• Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• De bomen worden periodiek gesnoeid. Jonge bomen gemiddeld eenmaal per 5 jaar en oudere bomen gemiddeld eenmaal per 10 jaar. Bij oudere bomen kan het snoeien zich beperken tot het verwijderen van dood hout;
• Na het snoeien beslaat de blijvende kroon altijd minimaal tweederde deel van de totale lengte van de boom;
• Er mag geen snoeihout verbrand worden in de directe omgeving van het element;
• Ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) in het element mogen middels een stobbenbehandeling bestreden worden;
• De bomen mogen niet beschadigd worden door vee. Jonge bomen in een weiland (boomdijk) zijn voorzien van een boomkorf of zijn uitgerasterd;
• Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.
Beheerpakketten
L01.13.01 Bomenrij en solitaire boom
De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten en als het element uit meerdere bomen bestaat wordt het element als geheel in een van de diameterklassen ingedeeld op basis van de gemiddelde diameter van de bomen van het element.
L01.14 Rietzoom en klein rietperceel
Algemene beschrijving
Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.
Afbakening
• Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties, waarvan riet meer dan 50% van de oppervlakte inneemt.
• De rietzoom heeft een breedte van minimaal 2 meter en is minimaal 25 meter lang.
• Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat. Het rietperceel heeft een maaibare oppervlakte van maximaal 0,5 ha.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Maximaal 20% van de oppervlakte van het element bestaat uit struweel;
• Het element wordt periodiek gemaaid in een cyclus van éénmaal per 2-4 jaar en het maaisel wordt afgevoerd;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 1 maart.
Beheerpakketten
L01.14.01a Smalle rietzoom (< 5 meter)
L01.14.01b Brede rietzoom (> 5 meter) en klein rietperceel
L01.15 Natuurvriendelijke oever
Algemene beschrijving
Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.
Afbakening
• Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing van inheemse planten.
• De oever heeft een breedte van tenminste 3 meter en maximaal 10 meter en heeft een minimale lengte van 25 meter..
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Het element wordt periodiek gemaaid in een cyclus van minimaal éénmaal per 2 jaar en maximaal éénmaal per jaar. Het maaisel wordt afgevoerd;
• Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden;
• Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee;
• Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
• Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 15 juli en 1 maart.
Beheerpakket
L01.15.01 Natuurvriendelijke oever
L02 Historische gebouwen en omgeving
Algemene beschrijving
Vanaf de (late) middeleeuwen nam de bouw van grote, ruim opgezette bouwwerken een grote sprong voorwaarts. Er werd veel geïnvesteerd in grote verdedigingwerken die het land en haar inwoners diende te beschermen. Maar daarnaast nam ook het aantal luxueuze buitenverblijven toe. De adel en andere welvarende burgers vestigden zich in het buitengebied in een veelal ruim opgezette indeling van gebouwen en bijbehorende gronden. Ook het aantal kloosters nam toe sinds de middeleeuwen sterk toe. De nog resterende gebouwen van die tijd kennen naast hun cultuurhistorische waarde vaak ook een grote natuurwaarde. Kenmerkend voor deze landschappen zijn de muurplanten die op de, met kalkrijke mortel aangelegde, muren groeien en de vleermuizen die in de kelders en de vele holtes die vaak in een dergelijke omgeving aanwezig zijn, zeer geschikte verblijfplaatsen vinden.
Beheertypen
Dit natuurtype omvat de volgende drie beheertypen:
• L02.01 Fortterrein
• L02.02 Historisch bouwwerk en erf
• L02.03 Historische tuin
L02.01 Fortterrein
Algemene beschrijving
In Nederland zijn sinds de 16e eeuw vele forten gebouwd ter bescherming van strategische locaties zoals steden, doorgaande wegen of belangrijke wateren. De bekende waterlinies zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam waren gebaseerd op stelsels van inundatievlakten en forten, die strategische plekken tussen de onderwaterzettingen moesten verdedigen. Forten zijn vaak uitgebreide complexen bestaande uit gebouwen, wallen en grachten. De Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie kennen tientallen van dergelijke forten, maar ook losse forten komen voor. Fortterreinen hadden diverse functies: wallen dienden ter verdediging, maar er waren ook vlakke gedeelten voor exercitie, beplanting voor de aanwezigheid van gebruikshout en camouflage.
Voornaamste onderdeel van fortterreinen vormen de vaak complexe stelsels van wallen, waarin de gebouwen vaak liggen ingebed. Ook opstelplaatsen voor geschut zijn in de wallen te vinden.
Beplanting vormt vaak een belangrijk onderdeel van fortterreinen. Van de forten van de grote waterlinies is bekend, dat deze forten een planmatige beplanting kenden: deels als camouflage, maar vooral ook om gebruikshout beschikbaar te hebben. Restanten van deze beplantingen zijn nog op diverse forten te vinden.
Concentraties van fortterreinen zijn te vinden rondom de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, maar verspreid door het land komen ook elders forten voor, soms geïsoleerd, soms deel uit makend van een linie. Voorbeelden zijn Fort Sint Pieter op de Sint Pietersberg bij Maastricht of Fort Rammekens bij Vlissingen.
Belangrijkste beheermaatregelen bestaan uit het onderhouden van de wallen en bijbehorende graslanden en de (al dan niet historische) beplanting. Maaien en afvoeren van het maaisel van de wallen is één van de belangrijkste beheermaatregelen. De schuine taluds van de wallen maken maaien vaak moeilijk.
Fortterreinen hangen sterk samen met de fortgebouwen, de fortgracht en het buitenfort. Forten kennen meestal een sterke relatie met het omliggende landschap, zoals bijvoorbeeld de strategische ligging en nabijheid van het te verdedigen object, zoals een weg, dijk of stad. Fortterreinen hebben meestal een belangrijke functie als rustgebied voor fauna in het cultuurlandschap. De erop aanwezige gebouwen vormen belangrijke voortplantings- en overwinteringsplekken voor vleermuizen.
Afbakening
• Tot het beheertype Fortterrein behoren de stelsels van wallen, beplanting en terreinen inclusief de gracht, met uitzondering van de gebouwen van het fort. Het gaat hierbij vrijwel altijd om 19e en vroeg 20e eeuwse complexen.
• De aanwezige historische beplanting, vaak knotbomen en meidoornhagen, worden periodiek afgezet. Deze maken onderdeel van fortterrein en vallen niet apart als landschapselement onder de beheertypen Houtwal, Struweelhaag, Knotboom, Elzensingel of Knip- en scheerheg.
• Het grazige gedeelte van het fortterrein wordt niet apart als beheertype Kruiden- en faunarijk grasland onderscheiden, maar is onderdeel van het beheertype Fortterrein.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
L02.02 Historisch bouwwerk en erf
Algemene beschrijving
Historisch bouwwerk en erf bestaat uit bouwwerken die van belang zijn in de geschiedenis van de architectuur, die belangrijke architectonische elementen bevatten of die een belangrijke historische rol hebben gespeeld in de plaatselijke culturele of sociale ontwikkeling. Hierbij gaat het om het bouwwerk inclusief de bijbehorende directe omgeving zoals bijvoorbeeld erven en omgrachting. Het gaat hierbij om de buitenruimte met een utilitair gebruik die een functionele samenhang heeft met het gebouw. Het geheel kan al of niet officieel als monument zijn aangewezen. Er zijn verschillende bouwwerken te onderscheiden:
  • 1.
    Landhuizen en bijgebouwen en omgrachting (stallen, dienstwoningen, poortgebouwen, oranjerie, duiventil, tuinhuisje, ijskelders, etc.);
  • 2.
    Boerderijen en bijgebouwen met bijbehorend historische erfindeling en omgrachting (stallen, etc.);
  • 3.
    Bouwwerken met een religieuze functie (of verleden) inclusief begraafplaatsen;
  • 4.
    Bouwwerken met een industriële of technische functie (of verleden) (zoals; molens, sluizen + bijgebouwen, (steen-) fabrieken);
  • 5.
    Woonhuizen;
  • 6.
    Bouwwerken met een militaire functie en eventuele omgrachting ( of verleden) (zoals fortgebouwen, bunkers, betonnen en stenen verdedigingswerken.
Van de verschillende bouwwerken zijn regionale types (bijv. boerderijen) en/of specifieke relaties met de vestigingsplek (bijv. steenfabrieken). Verschillende bouwwerken dienen als broed- of overwinteringplaats van vogels en insecten.
Afbakening
• Onder dit beheertype vallen het bouwwerk inclusief de bijbehorende directe omgeving zoals bijvoorbeeld erven. Het gaat hierbij om de buitenruimten die een functionele samenhang hebben met het gebouw.
Beheer
Er zijn drie beheeropties: Consolidatie door regulier beheer, restauratie of reconstructie.
De kern van het beheer is dat het bouwwerk in de huidige toestand blijft. Men kan ook kiezen om tot restauratie of reconstructie over te gaan wat na de ingreep tot een instandhoudingbeheer zal leiden.
L02.03 Historische tuin
Algemene beschrijving
Het beheertype Historische tuin beslaat oude tuinen of tuinonderdelen bij buitenplaatsen, landgoederen kastelen of kloosters die onderhouden moeten worden volgens een bepaald historisch ontwerp. Hierbij horen o.a. gazons, (rozen)perken, fonteinen, sier- en fruitbomen, paden, heggen, bij het ontwerp horende vijvers/waterpartijen etc. Buitenplaatsen ontstonden in de Nederlanden eind 16e eeuw. Sommige buitenplaatsen ontwikkelden zich uit de bestaande kastelen en kloosters, andere werden nieuw gesticht, veelal door de nieuwe stedelijke elite die genoeg geld hadden verdiend om naar 'buiten' te trekken en op een landschappelijk aantrekkelijke plaats te gaan wonen. Buitenplaatsen nabij steden werden lang niet altijd permanent bewoond, vaak werd het huis in de stad aangehouden en woonde de eigenaar alleen in het zomerseizoen op de buitenplaats. Buitenplaatsen waren in Nederland populair vanaf de 17e eeuw. Er zijn diverse stijlvormen bekend:
• Geometrische tuinstijl 17e/18e eeuw
• Landschappelijke stijl eind 18e en 19e eeuw
• Gemengde en neostijlen 20e eeuw.
In praktijk is op de meeste buitenplaatsen een mengvorm van deze tuinstijlen te vinden. De ontwikkeling van tuinstijlen begint in de zeventiende eeuw met de geometrische tuinen met veel symmetrie, water, lanen en zichtassen (denk aan Het Loo), naar de landschappelijke tuinen vanaf eind 18e eeuw naar allerlei meng- en neostijlen in de 20e eeuw.
Historische tuinen zijn te vinden op landgoederen en buitenplaatsen in heel Nederland. Er zijn enkele bekende zones met vele buitenplaatsen bij elkaar in Nederland te vinden zoals langs de Vecht of de ’s Gravelandse Buitenplaatsen. Tuinen in de geometrische tuinstijl zijn zeldzaam: Het Loo is een bekend voorbeeld. In de landschappelijke tuinstijl zijn vele parken bij landgoederen en buitenplaatsen aangelegd, maar lang niet altijd is daar een historische tuin in deze stijl bij te vinden. Veel historische tuinen komen toch uit de categorie gemengde en neostijlen vanaf begin 20e eeuw. Ook hierbij geldt, dat vele mengvormen voorkomen en vaak elementen uit vroegere stijlperiodes in de tuin werden opgenomen. Ook rondom kloosters kunnen historische tuinen te vinden zijn. De tuin werd vaak ingericht met een mengeling van recreatieve en nuttige functies, waarbij het representatieve aspect dominant was. De tuin was een onderdeel van een groter geheel waar ook lanen, singels, leibomen, solitaire bomen, begroeide slangenmuren, grachten, kanalen, een duiventil, follys en allerlei bijgebouwen bijhoren. Deze verschillende delen worden bijeengehouden doordat ze bij het ontwerp van één buitenplaats horen.
De tuinen hebben een relatie met het bijbehorende huis. Vaak waren de intensief onderhouden tuinen in de directe omgeving van het huis te vinden. In een enkel geval is het huis verdwenen maar de tuin nog aanwezig. Daarnaast hebben de tuinen een duidelijke relatie met andere onderdelen van het landgoed of de buitenplaats, zoals de lanen en parkbossen of landerijen. Soms hebben deze een sterke regionale inslag, vaak ook niet.
Afbakening
• Het beheertype historische tuinen beslaat oude tuinen of tuinonderdelen bij buitenplaatsen, landgoederen, kastelen of kloosters die onderhouden moeten worden volgens een bepaald historisch ontwerp. Belangrijkste onderdelen zijn in dit type gazons, (rozen)perken en borders, (uitheemse) bomen en struiken, kleinschalig padenpatroon, fonteinen, sier- en fruitbomen, paden, heggen en bij het ontwerp horende vijvers/waterpartijen. Ook bijzondere tuinelementen als berceaus (loofgangen) of doolhoven vallen onder dit type. Deze onderdelen worden intensief onderhouden volgens een bepaald ontwerp.
• Niet tot het beheertype behoren landschapselementen die horen bij Park- en stinzenbossen (beheertype N17.03) en lanen LN 1.7.
• Gebouwde elementen van de tuin zoals tuinmuren en ijskelders vallen onder beheertype LN 2.2.
• Een landgoed of buitenplaats bezit niet per definitie een historische tuin, zoals in dit beheertype bedoeld is. Ook kloosters kunnen een historische tuin kennen. Stadstuinen vallen buiten dit type.
Beheer
Er zijn drie beheeropties: Consolidatie door regulier beheer of restauratie of reconstructie.
De kern van het beheer is dat de tuin in de huidige toestand blijft. Bij het beheer is kennis van de oorspronkelijke vorm en betekenis van de verschillende groene elementen van belang. Het beheer is dus gericht op behoud van de oorspronkelijke structuren. Is de structuur van een tuin verloren gegaan door sterke verwaarlozing, dan zijn er vaak nog wel resten te vinden van de oude aanleg. In dat geval kan gekozen worden voor een restauratie of reconstructie. De eerste vraag die daarbij gesteld wordt is: kies je voor een specifiek tijdsbeeld (bijvoorbeeld begin 19e eeuw), of moet de nieuwe situatie een beeld geven van de ontwikkeling van de tuin door de jaren heen? Beide keuzen vereisen een grondige studie van historische bronnen, zoals oude kaarten, beschrijvingen en mogelijk zelfs ontwerptekeningen van de tuin. Op grond daarvan zal gekozen moeten worden voor een van de twee hierboven genoemde mogelijkheden. Consolidatie betekent het behouden van nog aanwezige tuinelementen in de huidige situatie.
L03 Aardwerken
Algemene beschrijving
Door de eeuwen heen heeft de mens haar sporen achtergelaten in het Nederlandse landschap. Er werden nederzettingen opgericht in het buitengebied waarbij de omgeving gebruikt werd om in de levensbehoeften van de inwoners te voorzien. Zo werden er verhogingen in het landschap aangelegd die de inwoners moesten beschermen tegen aanvallers maar ook tegen het water. Daarnaast werd het landschap zo ingericht dat het mogelijk werd om vee te houden en gewassen te telen. Om de achterliggende gronden bereikbaar te maken werden paden aangelegd die als gevolg van vele jaren intensief gebruik vaak insleten in het landschap. Deze sporen zijn tot op de dag van vandaag zichtbaar in het landschap en geven het landschap een historische dimensie.
Beheertypen
Dit natuurtype omvat het volgende beheertype:
• L03.01 Aardwerk en groeve
L03.01 Aardwerk en groeve
Algemene beschrijving
Binnen dit beheertype valt een diverse verzameling van landschapselementen van door de mens gemaakte verhogingen of ophogingen van aarde/grond of door de mens gemaakte kuilen, laagtes of gaten. Grofweg is deze verzameling in 4 groepen in te delen:
  • 1.
    Aarden schansen of ander verdedigingswerken: o.a. schansen, landweren, kogelvangers, tankgrachten en loopgraven);
  • 2.
    Wallen en dijken: tuunwallen, aarden wallen, terpen, wierden, dijken (slaper-, binnen-, ban-, overlaat-, peel-, rivier, schaar-, schenkel-, stuif-, zomer-, zeedijk etc) en dammen (incl. Spekdam (spiek, paap);
  • 3.
    Groeves en putten: steengroeven, zand-(grind-)putten en –groeves, kuilen (ijzer-, boeren- en zaagkuilen), daliegaten en leemputten;
  • 4.
    Microreliëf en steilranden; kades (tiendwegen), esranden, bolle akkers en akkerbergen.
Vooral wallen en dijken zijn opvallende elementen in het landschap en een belangrijk onderdeel van veel landschappen in het lage deel van Nederland. Van de verschillende landschapselementen zijn regionale types en/ of specifieke relaties met de locatie van voorkomen.
Afbakening
• Alle landschapselementen die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) staan, zoals bijvoorbeeld motte’s, grafheuvels en vlietbergen vallen buiten dit beheertype maar vallen onder het type archeologisch waardevol terrein.
• Alleen elementen dia als zodanig worden beheerd vallen onder dit beheertype.
• Elementen die al onder een ander beheertype kunnen worden gerekend vallen buiten dit beheertype.
Beheer
Binnen natuurterreinen en in agrarisch gebied geldt een instandhoudingsverplichting. Het beheer dient er op gericht te zijn dat het landschapselement in de huidige toestand blijft.
L04 Recreatieve landschapselementen
Algemene beschrijving
Mensen gebruiken het landschap niet alleen om te voorzien in hun levensbehoeften. Het landschap wordt ook gebruikt voor recreatie in haar vele vormen. Van oudsher werden bijvoorbeeld delen van agrarische percelen gebruikt als wandelpad omdat dit vaak de kortste route was tussen twee locaties, vooral op zondag wanneer men naar de kerk ging of het buitengebied in trok ter ontspanning. Meer recent neemt vooral de behoefte toe om het agrarisch landschap breed te ontsluiten voor recreatiedoeleinden.
Beheertypen
Dit natuurtype omvat het volgende beheertype:
• L04.01 Wandelpad over boerenland
L04.01 Wandelpad over boerenland
Algemene beschrijving
Veel boeren, vaak in georganiseerd verband, overgegaan tot de aanleg van wandelpaden over boerenland. Inmiddels is een heel stelsel van wandelpaden over boerenland ontstaan, vaak onderdeel uitmakend van veel grotere systemen zoals lange afstandwandelpaden, provinciale wandelkaarten etc. Ook zijn tot voor enige decennia aanwezige oudere paden soms weer in ere hersteld, zoals kerkenpaden.
Afbakening
• Een wandelpad over boerenland bestaat in beginsel uit een onverhard pad. Kleine gedeelten verhard pad over particuliere gronden kunnen meegenomen worden als dit noodzakelijk is voor de wandelpadenstructuur.
• Het wandelpad heeft een breedte van maximaal 3 meter.
• De paden zijn duidelijk gemarkeerd en zijn geschikt voor wandelaars met een normale conditie.
• Het wandelpad vormt een onderdeel van een doorgaande en/of openbare wandelstructuur.
Subsidieverplichtingen
  • 1.
    Op natuurterrein: De beheerder dient het landschapselement in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.
  • 2.
    Op landbouwgrond: Het beheerpakket landschap kent een aantal beheereisen die moeten worden nageleefd.
Beheereisen
• Het wandelpad wordt zodanig beheerd dat een goede begaanbaarheid gewaarborgd is;
• De voorzieningen die een onderdeel vormen van het wandelpad zoals bruggetjes, klaphekjes e.d. worden in goede staat van onderhoud gehouden;
• Het wandelpad is opengesteld van zonsopgang tot zonsondergang en jaarrond toegankelijk.
Beheerpakket
L04.01.01 Wandelpad over boerenland
Regionale landschapselementen onder L01 Groenblauwe landschapselementen
Zie bijlage 6 onderdeel A.2 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer
Naar boven