Provincie Zeeland – Wijziging van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL) Zeeland
Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 7 oktober 2014, nr. 14013873, tot wijziging van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL) Zeeland.
 
Gedeputeerde Staten van Zeeland,
  • -
    Gelezen het voorstel van de afdeling WBN nr. 14013873;
  • -
    Gelet op artikel 145 van de Provinciewet;
  • -
    Gelet op het decentralisatieakkoord Natuur en het Natuurpact;
  • -
    Gelet op het delegatiebesluit van provinciale staten voor regelgevende bevoegdheid van 13 december 2013 (Pb 2014 nr. 17);
Besluiten vast te stellen de navolgende wijzigingsregeling:
 
ARTIKEL I
Onderdeel A
Artikel 1.1, onderdeel s, komt te luiden:
  • s.
    monitoringsprogramma: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld meerjarig programma waarin GS beschrijven hoe in de informatievoorziening voor het natuurdomein wordt voorzien.
Onderdeel B
Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:
  • 1.
    Het eerste lid komt te luiden:
    • 1.
      Aanvragen tot subsidieverlening, wijziging of intrekking van een subsidieverlening, subsidievaststelling, ontheffing van subsidieverplichtingen, voorschotverlening of goedkeuring worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe door of vanwege Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.
  • 2.
    Het derde lid vervalt.
  • 3.
    Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
Onderdeel C
Artikel 1.10 komt te luiden:
 
1.10 (anti-cumulatie)
Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:
  • a.
    de werkelijke kosten die de activiteiten met zich meebrengen;
  • b.
    de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven, of
  • c.
    de maximale vergoeding die op grond van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 mag worden gegeven,
wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om betaling boven de werkelijke kosten dan wel de hiervoor bedoelde maxima te voorkomen.
Onderdeel D
Artikel 1.12 vervalt.
Onderdeel E
Artikel 3.1.3, eerste lid, komt te luiden:
  • 1.
    Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt aan:
    • a.
      een natuurlijk persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:
      • i.
        eigendom;
      • ii.
        erfpacht;
      • iii.
        recht van beklemming;
      • iv
        artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of
      • v.
        een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold,
    • en voorts gedurende de zes aangesloten kalanderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft;
    • b.
      rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.
Onderdeel F
In artikel 3.1.7, derde lid, onderdeel b, onder i., wordt << beschikt over een in artikel 3.3, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel >> vervangen door: beschikt over een in artikel 3.1.3, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel.
Onderdeel G
In het derde lid van artikel 3.2.3 wordt << als bedoeld in artikel 3.1.3, vierde lid, wordt de subsidie verleend >> vervangen door: als bedoeld in artikel 3.1.3, vierde lid, kan de subsidie worden verleend, en wordt << een termijn van één maand >> vervangen door: een termijn van drie maanden.
Onderdeel H
In het derde lid van artikel 5.1.2a.3 wordt << als bedoeld in artikel 5.1.2.1, vierde lid, wordt de subsidie verleend >> vervangen door: als bedoeld in artikel 5.1.2.1, vierde lid, kan de subsidie worden verleend, en wordt << een termijn van één maand >> vervangen door: een termijn van drie maanden.
Onderdeel I
Artikel 6.4, tweede lid, komt te luiden:
  • 2.
    Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:
    • a.
      Een beschrijving van het gebied waar de agrarische natuurvereniging agrarisch natuurbeheer ondersteunt en stimuleert;
    • b.
      Een activiteitenplan, gericht op het ondersteunen en stimuleren van agrarisch natuurbeheer, waarin tenminste voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd per kalenderjaar staat beschreven voor welke activiteiten subsidie wordt aangevraagd, én
    • c.
      Een begroting, waarin uitgesplitst per kalenderjaar de verwachte uitgaven en inkomsten staan beschreven.
Onderdeel J
Artikel 7.5 wordt als volgt gewijzigd:
  • 1.
    Het vijfde lid komt te luiden:
    • 5.
      Als een in het eerste lid bedoelde aanvraag betrekking heeft op het vergroten van het areaal waarvoor een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch beheer wordt verstrekt:
      • a.
        is het derde lid, onderdeel a, niet van toepassing en artikel 4.1.1.4 niet van overeenkomstige toepassing;
      • b.
        is er slechts sprake van een aanvraag als bedoeld in het onderhavige artikel voor zover de extra oppervlakte de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, voor het betreffende gebied overschrijdt;
      • c.
        zijn de artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.3.1 en 5.1.3.2 en 5.1.3.2a zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de beheerpakketten landschap opgenomen eis ten aanzien van de minimale omvang, mits het beheerpakket land- schap waarop de aanvraag tot wijziging ziet grenst aan een beheerpakket land- schap waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt én de beide aldus aanééngrenzende beheerpakketten landschap identiek zijn.
  • 2.
    In het zevende lid, onderdeel a, wordt << a. is het vijfde lid, onderdeel a, niet van toepassing >> vervangen door: is het vijfde lid, onderdeel a, niet van toepassing, en in onderdeel b wordt << b. is er slechts sprake van een aanvraag >> vervangen door: is er slechts sprake van een aanvraag.
Onderdeel K
Na artikel 7.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
 
Artikel 7.5a (toetreding tot samenwerkingsverband)
  • 1.
    Een aanvraag als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, tot vergroting van het areaal waarvoor een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, wordt verstrekt, welke wordt ingediend door een aanvrager als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel b onderscheidenlijk artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, én vergezeld gaat van een verzoek van een ontvanger van één of meer in de aanhef bedoelde subsidies tot intrekking van de aan hem verleende subsidies voor de terreinen waarop die aanvraag betrekking heeft, wordt niet gehonoreerd indien:
    • a.
      die aanvraag en het verzoek tot intrekking niet alle natuurterreinen en landschapselementen omvat waarvoor aan de in de aanhef bedoelde subsidieontvanger subsidie werd verstrekt;
    • b.
      die aanvraag ertoe zou leiden dat in totaal minder dan 6 aaneengesloten jaren subsidie voor het desbetreffende terrein onderscheidenlijk landschapselement kan worden verleend;
    • c.
      de in de aanhef bedoelde subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde is en de in de aanhef bedoelde aanvrager dit niet is.
  • 2.
    Ingeval van intrekking uit hoofde van het eerste lid worden alle subsidies naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het verstreken gedeelte van het tijdvak, bedoeld in artikel 3.1.2. respectievelijk artikel 5.1.1.2, waarvoor de betreffende subsidies zijn verstrekt.
  • 3.
    Onverminderd het eerste lid honoreren Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet met betrekking tot het gedeelte van een of meer subsidies natuurbeheer dat ziet op de toeslag, bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, onderdeel b, voor zover het samenwerkingsverband niet in staat is de aan die toeslag verbonden verplichtingen na te leven, maar stellen zij ambtshalve het betreffende deel van respectievelijke subsidies naar evenredigheid vast voor het verstreken gedeelte van het tijdvak.
  • 4.
    Een wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid treedt in werking met ingang van het kalenderjaar waarin het samenwerkingsverband op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.
Onderdeel L
Artikel 8.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
  • 1.
    Het eerste lid komt te luiden:
    • 1.
      Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag afgeven:
      • a.
        een certificaat natuurbeheer
      • b.
        een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;
      • c.
        een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer.
  • 2.
    Het derde lid vervalt
Onderdeel M
Artikel 8.1.6, eerste lid, komt te luiden:
  • 1.
    Als Gedeputeerde Staten een certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer intrekken dat is afgegeven aan:
    • a.
      een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die, respectievelijk
    • b.
      een samenwerkingsverband dat,
  • een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, ontvangt, wordt met ingang van de datum van intrekking van het certificaat de beschikking dan wel de beschikkingen tot verlening van die subsidie of subsidies ingetrokken waarbij die subsidie of subsidies naar evenredigheid worden vastgesteld.
Onderdeel N
Artikel 12.3 wordt als volgt gewijzigd:
  • 1.
    Het zevende lid komt te luiden:
    • 7.
      In afwijking van het eerste respectievelijk vijfde lid:
      • a.
        kunnen beheerders als bedoeld in artikel 21 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, artikel 18 van de Subsidieregeling natuurbeheer Zeeland respectievelijk artikel 24 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Zeeland geen aanvragen als bedoeld in het eerste respectievelijk vijfde lid indienen;
      • b.
        kan, indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in artikel 5 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Zeeland, niet de ontvanger van de betreffende subsidie, maar de in die bepaling bedoelde beheerders, elk voor de door hem beheerde beheerseenheden, de in het vijfde lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag indienen, mits:
        • i.
          zij dit schriftelijk overeenkomen met de ontvanger van de betreffende subsidie, én,
        • ii.
          onverminderd de verdere voorwaarden in het zevende lid, de aanvraag betrekking heeft op al zijn beheerseenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt verleend op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Zeeland.
  • 2.
    Het achtste lid wordt vernummerd tot negende lid.
  • 3.
    Na het zevende lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
    • 8.
      Gedeputeerde Staten van Zeeland kunnen in een besluit als bedoeld in artikel 1.3 opnemen dat de omzetting dan wel wijziging van de beschikking tot subsidieverlening zoals bedoeld in het onderhavige artikel voor bepaalde basis-, plus-,, beheers-, of landschapspakketten, categorieën van begunstigden of gebieden is uitgesloten.
Onderdeel O
Artikel 12.4 komt te luiden:
 
Artikel 12.4 (langere subsidieperiode)
 
Als een begunstigde na de einddatum van een subsidie op grond van:
  • 1.
    a. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Zeeland;
  • 2.
    b. de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;
  • 3.
    c. de Subsidieregeling natuurbeheer Zeeland;
  • 4.
    d. de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;
een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie land- schapsbeheer wenst te ontvangen, kunnen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidie slechts verstrekken als:
  • i
    in afwijking van de artikelen 3.1.2, 4.1.1.2 en 5.1.1.2, de begunstigde zich ertoe verbindt de aan de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer verbonden verplichtingen eveneens te zullen naleven gedurende de periode, gelegen tussen de einddatum van de subsidie op grond van de hiervoor genoemde regelingen en de datum waarop de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer zou zijn ingegaan indien geen verlenging van die periode zou hebben plaatsgevonden;
  • ii
    het beheer dat op grond van de onderhavige verordening gevoerd wordt een voortzetting is van het beheer dat gevoerd werd op grond van de hiervoor genoemde regelingen, tenzij die regelingen geen soortgelijk beheer kennen, én
  • iii
    de aanvraag zo spoedig als op grond van de onderhavige verordening mogelijk is, wordt ingediend.
Onderdeel P
Na artikel 12.7, zevende lid, worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:
  • 8.
    Op aanvragen voor het uitvoeren van het agrarisch beheerpakket met de aanduiding A01.01.03 die zijn ingediend voor 1 september 2014 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde.
  • 9.
    Op aanvragen voor het uitvoeren van de agrarische beheerpakketten met de aanduiding A01.02.01 en A01.02.02 die zijn ingediend voor 1 september 2014 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde.
  • 10.
    Op aanvragen voor het uitvoeren van het landschapspakket L01.04 die zijn ingediend voor 1 september 2014 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde.
Onderdeel Q
Bijlage 9, de Index Natuur en landschap, komt te luiden zoals vermeld in bijlage 1 bij dit besluit.
Artikel II
 
De toelichting op de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Zeeland komt te luiden:
Algemene toelichting
Aanleiding
Bij de overname van het Programma Beheer van het rijk, per 1 januari 2007, hebben de provincies twee subsidieregelingen vastgesteld: de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (PSAN) en de Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer (PSN). Deze provinciale regelingen waren de opvolgers van de tot dat moment geldende nationale subsidieregelingen voor natuurbeheer (SN) en agrarisch natuurbeheer (SAN) en daar ook in belangrijke mate op gebaseerd. Omdat de regelingen werden ervaren als ingewikkeld, rigide en gedetailleerd is al bij de overname besloten dat provincies in samenwerking met betrokken organisaties een nieuw, vereenvoudigd subsidiestelsel zouden ontwikkelen. Dit Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer (SNL) is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het SNL bevat de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer (SVNL) voor de subsidiëring van beheermaatregelen, en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL) voor de subsidiëring van functieverandering van landbouwgrond naar natuur en voor inrichting van bestaande en nieuwe natuur. De beide SNL regelingen blijven na de decentralisatie van het natuurbeleid in 2014 in stand als landelijk uniform stelsel en dienen in overeenstemming te worden gebracht met het gewijzigde wettelijke en beleidsmatige kader.
 
De Investeringsimpuls landelijk Gebied is met ingang van 2014 opgevolgd door het decentralisatieakkoord Natuur en Platteland.. De decentralisatie van het natuurbeleid heeft grote gevolgen voor de bevoegdheden, taken en middelen van de provincies inzake de ontwikkeling en het beheer van natuur en platteland. De provincies worden direct verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuur- en plattelandsbeleid. De gedecentraliseerde natuurtaken hebben betrekking op ontwikkeling nieuwe natuur, beheer bestaande natuur, faunabeheer, Natura 2000, Programmatische aanpak stikstof (PAS) en informatievoorziening. De middelen hiervoor worden door het rijk toegevoegd aan het provinciefonds. De Wet inrichting landelijk gebied (WILG) komt te vervallen als rijkskader voor ontwikkeling van natuur en platteland. In verband met de invoering van het nieuwe beleid voor agrarisch natuurbeheer met ingang van 2016 zal in 2015 een integrale stelselwijziging worden doorgevoerd.
De kern van het Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer
Het SNL gaat uit van een samenspel van alle bij het beheer van het landelijk gebied betrokken partijen die een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de natuur(kwaliteit):
  • Agrarische natuurbeheerders (ondernemers en particulieren, die natuurbeheer uitoefenen op gronden met een landbouwkundig gebruik);
  • Terreinbeherende organisaties (TBO's: stichtingen en verenigingen, die professioneel natuurbeheer als hoofddoel hebben, zoals Natuurmonumenten, de Provinciale Landschappen en Staatsbosbeheer);
  • Natuurbeheerders niet zijnde TBO's (particulieren, stichtingen, gemeenten, etc. die natuurterreinen beheren).
Index natuur en landschap
In gemeenschappelijk overleg tussen beheerdersorganisaties en de overheid (IPO/LNV) is een uniforme en sterk vereenvoudigde “natuurtaal” ontwikkeld, die van groot belang is voor goede afstemming tussen beheerders (onderling) en overheden. De Index natuur en landschap is het instrument voor de sturing op doelen, de financiering van het natuur- en landschapsbeheer en voor de natuur monitoring. De Index bestaat uit de onderdelen natuur (N), agrarische natuur (A) en landschapselementen (L). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in doelen (natuurtypen, agrarische natuurtypen en landschapselemententypen) en beheertypen (natuurbeheertypen, agrarische beheertypen en landschapsbeheertypen).Gebiedsaanduidingen vinden plaats op het niveau van beheertypen. Deze beheertypen zijn onlosmakelijk verbonden met de onderhavige verordening
Natuurbeheerplan
Centraal in het SNL staat het natuurbeheerplan. Dat is het provinciale beleidskader waarin per gebied de doelen en maatregelen zijn vastgelegd.
 
Aan de hand van de Index natuur en landschap (beheertypen) wordt per gebied concreet aangegeven welke rijks- en provinciale natuurdoelen worden nagestreefd en welke voorwaarden daarbij gelden om voor een beheervergoeding in aanmerking te komen. Zo is het voor de subsidieaanvrager vooraf helder welke gebieden en doelen in aanmerking komen voor subsidie. Via de jaarlijkse openstellingsbesluiten geeft de provincie aan hoeveel budget er beschikbaar is.
 
De provincie kan in het natuurbeheerplan via een contour gebieden aanwijzen waarin zij onderlinge afstemming en samenwerking tussen beheerders noodzakelijk acht. Dat doet zij bijvoorbeeld op basis van de problematiek en de opgaven in een bepaald gebied of vanwege de beoogde effectiviteit van het beheer. Bij beheervormen die een gebiedsgerichte aanpak vereisen (dynamisch beheer van weidevogels, akkervogels en ganzen en beheer van landschapselementen) kan een collectief beheerplan worden gevraagd van de betrokken beheerders in het gebied met een belangrijke rol voor een gecertificeerde ANV of Stichting Landschapsbeheer.
Onderscheid beheer en kwaliteitsimpulsen
In het SNL wordt een onderscheid gemaakt tussen beheer van bestaande (agrarische) natuur en kwaliteitsimpulsen. De subsidie voor het beheer van de (agrarische) natuur wordt via de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer direct geregeld tussen beheerder en provincie. De kwaliteitsimpulsen (inrichting nieuwe natuur, herstel bestaande natuur en functieverandering) lopen via de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap , in samenhang met de provinciale Subsidieverordening Inrichting landelijk gebied. De aanvragen worden door de provincie inhoudelijk getoetst aan het natuurbeheerplan. Het budget voor inrichting en functieverandering maakte tot voor kort deel uit van de Investeringsimpuls Landelijk Gebied. Met ingang van 2014 is de werkwijze van de ILG beëindigd en opgevolgd door het decentralisatieakkoord.
Kwaliteitsborging via certificering en controle
Er wordt in het SNL een onderscheid gemaakt tussen wel of niet gecertificeerde beheerders.
Certificering biedt de overheid vertrouwen in de kwaliteit en professionaliteit van de beheerders om kwalitatief goed beheer uit te voeren en transparant te zijn over de werkwijze. Dit vertaalt zich ook in een reductie van controle- en administratieve lasten bij beheerder en overheid. Certificering kan via een individueel certificaat (bijv: Natuurmonumenten, Provinciale Landschappen, particuliere beheerders) of via groepscertificering (bijv: Unie van Bosgroepen) waarbij een deel van het werkproces van de beheerder wordt overgenomen en er op wordt toegezien dat de aangesloten beheerders het afgesproken beheer uitvoeren. In beginsel kunnen alle beheerders in aanmerking komen voor (groeps)certificering. De kwaliteit van het natuurbeheer wordt vervolgens gewaarborgd via een periodieke audit, waarbij de processen, beschreven in het certificaat, worden gecontroleerd.
 
Voor agrarisch natuurbeheer zijn de voordelen van certificering beperkt, omdat agrarisch natuurbeheer deels wordt gefinancierd vanuit het Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). Vanwege de Europese verordening 1975/2006 inzake de controles bij agrarisch natuurbeheer is het in principe niet mogelijk om door middel van certificering (“zelfcontrole”) de controledruk vanuit de overheid omlaag te brengen.
 
Certificering is vooral relevant voor agrarische natuurverenigingen. Bij bepaalde natuur- of landschapsdoelen (akker- en weidevogelbeheer, ganzenbeheer, landschapsbeheer) is voor de effectieve inzet van beheerspakketten een actieve, coördinerende rol van een gecertificeerde agrarische natuurvereniging (ANV) gewenst.
 
Bij niet-gecertificeerde beheerders wordt de kwaliteit van het beheer gecontroleerd door de overheid. Naar aanleiding van de controles kunnen zo nodig adviezen en/of aanwijzingen aan de beheerder worden gegeven om het beheer te verbeteren. De bevindingen uit de controles hebben geen gevolgen voor reeds verleende subsidies, tenzij sprake is van laakbaar gedrag.
Subsidie monitoring
Gecertificeerde natuurbeheerders hebben de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor monitoring van de natuurkwaliteit in hun terreinen. Daarbij wordt een landelijke uniforme werkwijze toegepast.
Uitvoeringsovereenkomst
Gecertificeerde natuurbeheerders die meer dan 75 ha natuurgebied beheren dienen met ingang van 2014 een uitvoeringsovereenkomst te sluiten met de betreffende provincie. Deze uitvoeringsovereeenkomst bevat afspraken over de wijze van samenwerking en kan diverse subsidies omvatten.
Afrekenen op uitgevoerd beheer
Beheerders zijn verplicht de bestaande (agrarische) natuur in stand te houden en worden afgerekend op het uitgevoerde beheer. Door de verplichting van instandhouding is er sprake van minder controle (niet meer tellen etc). De controles in het veld zijn met name gericht op de feitelijke situatie van instandhouding en het naleven van voorwaarden in beschikking en verordening.
Eén verordening voor al het natuur- en landschapsbeheer
De onderhavige verordening is in de plaats gekomen van de (P)SN en (P)SAN. Bij het opstellen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • 1.
    De verordening moet voldoen aan de wettelijke kaders, aanvankelijk was dit artikel 11, derde lid van de WILG. Vanaf 2014 wordt het kader gevormd door het decentralisatieakkoord natuur en de in voorbereiding zijnde nieuwe Natuurwet.
  • 2.
    Uniformiteit in twaalf provincies. Het gevolg van de decentralisatie naar de provincies mag niet zijn dat met name landelijk werkende organisaties worden geconfronteerd met grote verschillen in provinciale regelingen. De uniformiteit vereist dat het hanteren van de verordening voor gaat op eigen provinciale beleidsintenties op het gebied van uniformiteit in subsidiekaders etc. Vanaf de decentralisatie hebben de provincies meer ruimte voor eigen beleid, binnen de kaders van het akkoord en het Natuurpact.
  • 3.
    Zo simpel mogelijk, maar wel een gedegen juridische basis voor subsidieverlening.
  • 4.
    Geen dubbelingen met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar wel -waar nodig- met nadere uniforme invullingen van soms ruime Awb bepalingen.
  • 5.
    Onderscheid beheerders van natuur en agrarische natuurbeheerders. Deze doelgroepbenadering bevordert de toegankelijkheid van de verordening en is ook om de volgende redenen nodig:
    • bij agrarisch natuurbeheer gelden andere, strengere eisen in het kader van de EU- staatsteunregels;
    • agrarisch natuurbeheer wordt voor een deel betaald uit POP-gelden; het overige natuurbeheer niet. Voor POP-subsidies geldt een aantal specifieke beleidsregels voor cross-compliance, toekenning, controle, handhaving en sanctionering.
    • bij agrarisch natuurbeheer gaat het om aanzienlijk meer beheerders en vaak kleine oppervlakten, met name bij het randenbeheer.
    • er zijn nog geen mogelijkheden om via verzamelaanvragen subsidies toe te kennen aan ANV’s. De EU eist dat de subsidie geheel bij de eindbegunstigde terecht komt.
    • bij agrarisch natuurbeheer is een duurzaam natuurbeheer niet gegarandeerd. Er wordt geen wijziging van de bestemming naar natuur of duurzame vastlegging van de natuurfunctie in een kwalitatieve verbintenis gevraagd. Zou dit wel gevraagd worden dan daalt de grond in waarde en is per definitie sprake van particulier natuurbeheer. De functies natuurbeheer en agrarische productie moeten gecombineerd worden.
Onderscheid gecertificeerde en niet-gecertificeerde beheerders
Voor gecertificeerde aanvragers geldt een reductie van de verplichtingen, die bij de aanvraag en gedurende de looptijd van de subsidie moeten worden nagekomen. Bij de gecertificeerde natuurbeheerders is een aanzienlijke vereenvoudiging mogelijk door langjarige subsidiering van beheer van natuurterreinen (maximaal 6-jarige beschikkingen). Zij worden vrijgesteld van een aantal verplichtingen.
 
Bij niet-gecertificeerde natuurbeheerders is meer controle vanuit de overheid noodzakelijk.
Met ingang van 2014 is de zogenaamde lump-sum subsidiëring ingevoerd voor grote gecertificeerde beheerders (>75 ha natuurgebied). De intentie is dat de lumpsum financiering zorgt voor vaste afspraken gedurende 6 jaar over beheer. Na invoering is echter nog enige jaren sprake van een overgangsperiode. Vooral om bestaande beschikkingen met een verschillende looptijd straks nog te kunnen toevoegen binnen lumpsum, blijft de mogelijkheid behouden om op grond van hoofdstuk 7 tussentijds wijzigingen door te voeren. Beheerder en provincie kunnen er echter ook nu al voor kiezen daar geen gebruik van te maken en pas achteraf alle wijzigingen te verwerken. Op dat moment worden daarover in de uitvoeringsovereenkomst afspraken gemaakt. Tevens is in de wijziging opgenomen dat op dat moment ook de ambtshalve vaststelling vervalt. De beheerder dient dan een verzoek om subsidievaststelling in, waarbij hij de wijzigingen van de afgelopen beheerperiode aangeeft. Als uiteindelijk meer hectaren zijn beheerd dan bij subsidieverlening is opgegeven, dient het verzoek tot subsidievaststelling tevens te worden aangemerkt als een verzoek om wijziging van de subsidieverlening. Meer beheer, vraagt namelijk een hogere beheervergoeding, terwijl de subsidievaststelling niet hoger mag zijn dan de subsidieverlening. Voor de invoering van lumpsum financiering is de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer op diverse punten aangepast. De indeling van hoofdstuk 3, natuurbeheer, is gewijzigd en voortaan opgedeeld in 2 afdelingen. Alle algemene bepalingen over de subsidie natuurbeheer, staan in afdeling 3.1. In afdeling 3.2 zijn de bijzondere bepalingen opgenomen die specifiek gelden voor gecertificeerde begunstigden.
 
Collectief agrarisch natuurbeheer
In 2014 is ook de systematiek van het zogenaamde collectief agrarisch natuurbeheer ingevoerd. Deze systematiek is tot op heden voornamelijk toegepast bij het weide- en akkervogelbeheer, omdat dergelijk beheer naar zijn aard een gebiedsgerichte aanpak vereist, waaronder de mogelijkheid het beheer elk jaar te verplaatsen naar die percelen waar de vogels daadwerkelijk verblijven. Om die gebiedsgerichte aanpak te coördineren is een gebiedscoördinator aangesteld die elk jaar een collectief beheerplan opstelt. In dat collectief beheerplan is opgenomen welke agrarische beheerpakketten in het betreffende jaar door welke agrariër op welke lokatie zullen worden uitgevoerd. De agrarische beheersubsidie moet wel individueel worden aangevraagd.
Beheer van natuur en landschap
In de Index Natuur en landschap zijn beheertypen opgenomen voor het beheer van natuur en landschap. Regulier beheer van bestaande natuur is een structurele taak ter instandhouding van de bestaande natuurkwaliteit. Subsidieverzoeken worden getoetst aan de natuurbeheertypen in het natuurbeheerplan. In dat plan is aangegeven in welke gebieden voor welke natuurbeheertypen subsidie kan worden aangevraagd. De huidige subsidiering van bestaande natuur, ook buiten de EHS, wordt gecontinueerd. De provincies kunnen ervoor kiezen om in aanvulling op de rijksmiddelen voor beheer van natuur en landschapswaarden buiten de EHS ook eigen middelen in te zetten. Daarnaast hebben provincies de mogelijkheid om in bijzondere situaties (bijvoorbeeld voor extra bescherming van Natura-2000 gebieden of specifieke soorten) gebiedsspecifieke beheerpakketten toe te voegen, bij voorkeur via de maatregelen uit de Catalogus groenblauwe diensten.
 
Wie mag aanvragen
Aanvragen voor natuurbeheer kunnen worden ingediend door TBO’s, particuliere terreinbeheerders, die natuur in (bloot) eigendom, erfpacht (>25 jaar), met beklemrecht hebben of in tijdelijk gebruik op grond van art 189 Landinrichtingswet en/of art 45 WILG. Waterschappen, waterleidingbedrijven, rijksoverheid (Defensie, BBL, Domeinen inclusief Kroondomein), gemeenten en provincies zijn uitgesloten.
 
Gemeenten kunnen alleen voor natuurterreinen waarvoor zij uit het huidige Programma Beheer in 2009 een subsidie ontvangen nog beheersubsidie aanvragen. Voor terreinen waarvoor in 2009 geen subsidie wordt verstrekt kunnen zij geen subsidie meer aanvragen; deze uitsluiting geldt voor bestaande en nieuwe natuur.
 
Alle gronden die vallen onder de definitie van een beheertype waarvan de aanvrager eigenaar of erfpachter is tellen mee, alsmede alle gronden waarover de aanvrager via volmacht beschikt. De aanvragen worden per provincie ingediend volgens een landelijk uniform aanvraagformulier. Desgewenst kan door groepen van particulieren gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om één gezamenlijke aanvraag in te dienen (bijv. via koepels als de Unie van Bosgroepen, SBNL en via groepen van particulieren).
 
De subsidie
De grondslag voor de subsidie natuurbeheer is gelegen in de standaardkostprijs van het betreffende natuurbeheertype in de Index. De hoogte van de subsidie is een vast, landelijk uniform percentage van die standaardkostprijzen. Daarbovenop kan de provincie, in bijzondere gevallen, een toeslag geven voor specifiek, gebiedsgerichte omstandigheden (vaarland, geaccidenteerd terrein) of een specifiek beheervorm (bijvoorbeeld voor begrazing via schaapskuddes).
 
Voorwaarden
In dit onderdeel is uitsluitend ‘natuurgrond’ subsidiabel. De gronden zijn kosteloos opengesteld voor publiek, tenzij anders is overeengekomen met de provincie.
 
Beheerders die hun terreinen hebben opengesteld komen in aanmerking voor recreatiesubsidie openstelling. Die subsidie kan alleen worden aangevraagd in combinatie met een beheersubsidie.
Beheer natuur op landbouwgronden
In de Index Natuur en landschap zijn agrarische beheertypen en agrarische beheerpakketten opgenomen voor natuur op landbouwgrond. In het natuurbeheerplan is aangegeven in welke gebieden voor welke agrarische beheertypen/beheerpakketten subsidie kan worden aangevraagd. Deze pakketten zijn nodig in verband met de EU-regelgeving. De provincie kan ervoor kiezen om in aanvulling op de landelijk generieke pakketten voor agrarisch natuurbeheer voor bijzondere situaties eigen gebiedsspecifieke pakketten toe te voegen. De provincie kan ervoor kiezen om bepaalde beheertypen via collectief agrarisch natuurbeheer te laten uitvoeren. In het natuurbeheerplan wordt aangegeven voor welke gebieden en welke beheertypen dat geldt. Voor die gebieden wordt door de gebiedscoördinator een collectief beheerplan opgesteld.
 
Wie mag aanvragen
Eigenaren, erfpachters en pachters van agrarische natuur kunnen aanvragen. De beheerder verklaart dat hij gedurende de looptijd (6 jaar) van de beschikking het duurzaam gebruiksrecht heeft.
 
De subsidie
In het natuurbeheerplan staat aangegeven in welke gebieden welke agrarische beheertypen/ beheerpakketten van toepassing zijn. De aanvrager krijgt een subsidiebeschikking voor 6 jaar. Voor de percelen die onderdeel uitmaken van het collectieve beheerplan moet een individuele aanvraag worden gedaan, omdat de uitbetaling op grond van Europese regels rechtstreeks aan de begunstigde moet plaatsvinden.
 
Voorwaarden
De grond moet voldoen aan de definitie landbouwgrond. Een koppeling met de probleemgebiedensubsidie is mogelijk. Vanuit het POP zijn verplichte controles nodig. Deze worden uitgevoerd door één organisatie, de AID.
Beheer landschapselementen
Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag een subsidie landschapsbeheer verstrekken. Voor deze subsidie komen de hierboven bedoelde natuurbeheerders (met uitzondering van gemeenten) en agrarische natuurbeheerders in aanmerking. In het natuurbeheerplan is aangegeven binnen welke gebieden of op welke percelen voor welke beheertypen/beheerpakketten een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt. De aanvrager krijgt een subsidiebeschikking voor 6 jaar. Voor beheer van landschapselementen in natuurterreinen geldt een instandhoudingsverplichting, terwijl voor landschapselementen buiten natuurterreinen beheerpakketten van toepassing. Deze pakketten zijn nodig vanwege EU-regelgeving.
Aanvraagprocedure
Om het proces van aanvragen, beschikken en controleren eenvoudiger te maken zijn er zo min mogelijk eisen in de verordening opgenomen. De aanvraagprocedure is sterk vereenvoudigd. Goede voorlichting over subsidiemogelijkheden (digitaal en op papier) zal de kwaliteit van de aanvragen verhogen. Door de aanvraag voor de indiening al te checken op het natuurbeheerplan krijgt de aanvrager direct duidelijkheid. Het digitaal aanvragen wordt zo veel mogelijk gestimuleerd via een op internet raadpleegbare kaart.
 
Door te werken met een ijkmoment, waarop grond aan bepaalde aanvragen wordt toegerekend, zal een groot aantal meldingen van wijzigingen) worden voorkomen.
Organisatiekosten samenwerking natuur- en landschapsbeheer
Coördinatie agrarisch beheer
De provincie geeft in het natuurbeheerplan aan in welke gebieden en voor welke beheertypen sprake is van collectief agrarisch natuurbeheer op basis van een collectief beheerplan. Daar is samenwerking van individuele beheerders noodzakelijk vanwege een goed rendement van beheer. De gebiedscoördinator speelt hierbij een belangrijke rol. De provincie kan – na overleg in het gebied- aangeven welke instantie optreedt als gecertificeerd gebiedscoördinator. Dat zal in veel gevallen een ANV zijn. Maar ook andere gecertificeerde collectieven en organisaties, die een vergelijkbare rol spelen, kunnen die taak op zich nemen. Zo valt te denken aan een TBO met een natuurterrein als kerngebied voor weidevogels of een koepelorganisatie agrarisch natuurbeheer of een provinciale stichting landschapsbeheer. En in het uiterste geval, als andere mogelijkheden niet voorhanden zijn, kan een provinciale ambtenaar optreden als gebiedscoördinator.
 
Organisatiekosten ANV
Voor de verdere professionalisering van de ANV’s (gecertificeerd of niet) bestaat in het SNL de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor organisatiekosten. Ook bij de subsidie organisatiekosten ANV’s is een (maximaal) 6-jarig werkprogramma de basis voor subsidieverlening.
 
De subsidie wordt verstrekt voor de organisatie van activiteiten in het gebied gericht op:
  • 1.
    kennisbevordering, professionalisering en ecologische en/of landschappelijke sturing (toezicht);
  • 2.
    draagvlak, promotie en samenwerking (intern en extern);
  • 3.
    werving, aanvraagbegeleiding en administratie;
  • 4.
    kwaliteitsborging (certificering), monitoring en rapportage.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1.3
In het derde lid wordt het mogelijk gemaakt om voor collectief agrarisch beheer afzonderlijke subsidieplafonds vast te stellen. Daarmee wordt gegarandeerd dat het collectieve beheerplan in zijn geheel kan worden uitgevoerd.
Artikel 1.4
In het eerste lid is bepaald dat subsidies worden verleend via het principe 'wie het eerst komt, het eerst maalt': subsidieaanvragen die het eerst binnen zijn, worden het hoogst gerangschikt. Subsidieaanvragen die op gelijke datum binnenkomen, worden gerangschikt via loting (eerste lid).
Artikel 1.8
Ingevolge hoofdstuk 7 kunnen verleende subsidies onder voorwaarden worden gewijzigd. Een wijziging kan leiden tot verlaging van de subsidie. Gevolg daarvan kan zijn dat het jaarlijks uit te betalen voorschot aan de betreffende begunstigde minder bedraagt dan €200,-. Omdat er al- leen bij de aanvraag wordt gecontroleerd op de minimale subsidiegrens leidt dat niet tot intrekking van de subsidie
Artikel 1.12
Vervallen. Met ingang van het jaar 2015 is daarmee de mogelijkheid om in de aanvraag de oppervlakte beheereenheid uit te breiden met sloten, zoals was gedefinieerd in dit artikel vervallen.
Artikel 2.1
Het natuurbeheerplan vormt de basis voor het subsidiestelsel. In het natuurbeheerplan wordt vastgelegd welk soort subsidie waar kan worden verstrekt. Voor subsidies natuurbeheer en subsidies agrarisch natuurbeheer wordt op topografische kaarten aangegeven welke percelen voor subsidie in aanmerking komen en welk soort subsidie op de betreffende percelen kan worden verstrekt. Dit betekent voor natuurbeheer dat van alle percelen waar gedeputeerde staten een subsidie natuurbeheer willen kunnen verstrekken, wordt bepaald tot welk natuurbeheertype dat perceel behoort. Op basis van het natuurbeheerplan kan zo exact worden bepaald waar welke subsidie kan worden verstrekt. Voor agrarisch natuurbeheer vindt de aanwijzing plaats op het niveau van agrarische beheertypen: voor ieder perceel waar gedeputeerde staten een subsidie agrarisch natuurbeheer willen kunnen verstrekken, wordt bepaald tot welk agrarisch beheertype dat perceel behoort. Er zijn momenteel vijf agrarische beheertypen. Onder deze agrarische beheertypen kunnen meerdere agrarische beheerpakketten vallen (zie bijlage 3, onderdeel B). Dit betekent dat in het natuurbeheerplan voor agrarisch natuurbeheer is vastgelegd welke scope van agrarische beheerpakketten op welke percelen kunnen worden verstrekt.
 
Voor subsidies landschapsbeheer in agrarisch gebied wordt aangegeven binnen welke gebieden voor welke land- schapsbeheertypen subsidies landschapsbeheer kunnen worden verstrekt. Er wordt dus niet op perceelsniveau, aangegeven voor welke landschapsbeheertypen subsidie kan worden verstrekt. Dit houdt verband met het gegeven dat het voor veel landschapselementen - zoals bijvoorbeeld knotwilgen - vooralsnog ondoenlijk is om exact aan te geven waar ze zijn gelegen.
 
Voor de natuurgebieden zijn de landschapselementen op de beheerkaart gezet.
Op grond van het derde lid kunnen gedeputeerde staten enkele verfijningen in het natuurbeheerplan aanbrengen. Gedeputeerde staten kunnen op basis van onderdeel a aangeven in welke gebieden de openstellingsverplichting die in beginsel is verbonden aan een subsidie natuurbeheer, in elk geval niet geldt. De reden van het niet openstellen moet zijn gelegen in een van de redenen, genoemd in artikel 3.1.6, derde lid, onderdeel a.
 
Deze aanwijzing neemt niet weg dat subsidieontvangers ook voor gebieden die niet zijn aangewezen, een beroep kunnen doen op de vrijstellingsgronden, opgenomen in artikel 3.1.6, derde lid, onderdeel a.
 
Op basis van artikel 2.1.3 onder b kunnen gedeputeerde staten aangeven voor welke percelen hogere tarieven dan de standaardtarieven kunnen gelden. Voor subsidies natuurbeheer en subsidies agrarisch natuurbeheer bestaat de mogelijkheid om hogere dan de reguliere tarieven toe te passen op percelen die alleen varend kunnen worden bereikt (zie artikel 3.1.8, tweede lid, onderdeel a en 4.1.2.4, vijfde lid). Voor deze percelen geldt dat de beheerkosten hoger zijn dan voor percelen die per weg of pad bereikbaar zijn. Deze meerkosten kunnen via gebruikmaking van een hoger tarief worden vergoed.
 
Voor subsidies natuurbeheer bestaat voorts de mogelijkheid om voor beheertypen die worden beheerd met gebruikmaking van gescheperde schaapskuddes een hoger tarief vast te stellen. Het beheren met gebruikmaken van schaapskuddes is dermate kostbaar dat de reguliere tarieven onvoldoende kostendekkend zijn. Daarom kunnen gedeputeerde staten voor deze specifieke beheervorm hogere tarieven vaststellen.
 
Gedeputeerde staten kunnen alleen gebruik maken van de mogelijkheid om deze hogere tarieven toe te passen voor percelen (vaartoeslag) en beheertypen (beheer met schaapskuddes) die ze als zodanig in het natuurbeheerplan hebben aangewezen.
 
Voor collectief agrarisch natuurbeheer kunnen in het natuurbeheerplan nadere bepalingen worden opgenomen op grond van het vierde lid van artikel 2.1. Collectief agrarisch natuurbeheer houdt het volgende in. Bepaalde soorten van agrarisch natuurbeheer zijn alleen doeltreffend als het beheer een zekere omvang heeft en verschillende soorten beheer binnen een gebied goed op elkaar zijn afgestemd. Dit is het geval bij onder andere het weidevogelbeheer: zo heeft het geen nut om aan kuikenbeheer te doen als er binnen dat gebied geen uitgesteld maaien plaatsvindt. De randvoorwaarden voor het collectief agrarisch natuurbeheer zijn neergelegd in het natuurbeheerplan. Op basis van het vierde lid kan in het natuurbeheerplan worden vastgelegd wat de buitengrenzen en de minimale oppervlakte zijn voor het gebied waar collectief agrarisch natuurbeheer plaatsvindt. Tevens kan worden bepaald welke agrarische beheerpakketten moeten voorkomen en in welke verhouding. Deze beheerpakketten zijn die pakketten die behoren tot het agrarisch beheertype van het betreffende gebied. In het collectief beheerplan dat de gebiedscoördinator in samenspraak met de participerende landbouwers opstelt, zal vervolgens op perceelsniveau worden aangegeven welk agrarisch beheerpakket wordt uitgevoerd (zie afdeling 4.1.2, hoofdstuk 9 en bijlage 5).
 
Het kan voorkomen dat in een bepaald gebied niet alleen agrarisch natuurbeheer, maar ook natuurbeheer plaatsvindt dat effectief is voor het doel van het collectieve agrarische natuurbeheer. Weidevogelbeheer kan immers zowel in het kader van agrarisch natuurbeheer als in het kader van natuurbeheer plaatsvinden. Daarom moet op grond van bijlage 5 bij deze verordening het relevante natuurbeheer dat binnen het gebied plaatsvindt, worden opgenomen in het collectief beheerplan.
Artikel 3.1.3
Artikel 3.1.3 beschrijft wie in aanmerking kunnen komen voor een subsidie natuurbeheer. Dit zijn natuurlijke of rechtspersonen die bij aanvang van het eerste kalenderjaar zeggenschap hebben over het beheer krachtens een van de in het eerste lid genoemde rechten. Dit betekent dat een eigenaar die de grond in erfpacht heeft gegeven, geen subsidie meer zal kunnen aanvragen omdat de eigenaar slechts het bloot eigendom heeft en geen zeggenschap meer heeft over het grondgebruik en het beheer.
 
Pachters komen niet in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer. Wel kunnen de genoemde gerechtigden die hun grond in pacht uitgeven, subsidie ontvangen, zolang ze de pacht zo hebben vorm gegeven dat de zeggenschap over het beheer nog bij hen ligt.
 
Het begunstigdenbegrip is voorts ingekaderd via de peildatum. De subsidie wordt verleend voor een periode van zes kalenderjaren.
 
De subsidieontvanger moet gedurende elk van de zes kalenderjaren waarvoor hij subsidie ontvangt, op 15 mei de zeggenschap hebben over het beheer van de grond. Wanneer dat niet het geval is, wordt de subsidie ambtshalve ingetrokken tenzij de subsidie overeenkomstig artikel 7.3 is overgedragen.
 
Gevolg van deze constructie is dat tijdelijke overdracht van een natuurterrein aan een derde geen gevolgen heeft voor de subsidie, zolang deze overdracht niet de datum van 15 mei omvat en de subsidieontvanger er zorg voor draagt dat de derde de subsidievoorschriften naleeft. Alleen overdracht van de zeggenschap van een natuurterrein waardoor ook op de datum van 15 mei de zeggenschap over het beheer krachtens een van de in dit artikel genoemde rechten bij een derde berust, heeft gevolgen voor de subsidie. In die gevallen zal de subsidie moeten worden overgedragen (zie artikel 7.3).
 
Ook samenwerkingsverbanden van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde begunstigden kunnen subsidie ontvangen. Gevolg van de peildatum zoals die in het eerste lid, onderdeel a, is opgenomen, is dat een samenwerkingsverband alleen dan subsidie kan ontvangen als de zeggenschap over het beheer van de natuurterreinen waarvoor subsidie wordt verleend, op 15 mei van elk van de zes kalenderjaren ligt bij degenen die onderdeel van dat samenwerkingsverband uitmaken.
Artikel 3.1.4
Aanvragers van subsidies natuurbeheer moeten bij de aanvraag op een topografische kaart aangeven voor welke natuurterreinen welke subsidie wordt aangevraagd. De reden hiervan is dat het bestuursorgaan kan toetsen of de opgegeven oppervlakte de juiste is en of voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, op basis van het natuurbeheerplan subsidie mag worden verstrekt.
 
Subsidieontvangers die zijn gecertificeerd, hoeven niet op perceelniveau aan te geven voor welke terreinen en voor welk beheertypen een subsidie natuurbeheer wordt aangevraagd. Zij moeten op een topografische kaart de buitengrenzen aangeven en een lijst van oppervlaktetotalen waarvoor de subsidies natuurbeheer worden aangevraagd indienen, uitgesplitst naar onder andere de beheertypen. Op basis van de kaart met buitengrenzen kan worden bepaald voor welke terreinen subsidies worden aangevraagd. Dit betekent dat terreinen waarvoor geen subsidie wordt aangevraagd en die liggen binnen een gebied waarvoor wel subsidies worden aangevraagd ook op de kaart moeten worden aangegeven. De certificering geldt als voldoende waarborg dat de begunstigde geen subsidie aanvraagt voor gebieden die niet zijn begrensd in het natuurbeheerplan. Dit is geregeld in artikel 3.2.2
Artikel 3.1.6
In artikel 3.1.6 zijn de verplichtingen opgenomen die zijn verbonden aan het verkrijgen van de subsidie. In de onderdelen a tot en met f en i wordt gesproken van 'zorg dragen voor'. De subsidieontvanger moet er zorg voor dragen dat beheer wordt gevoerd, dat het terrein is opengesteld enz. Deze formulering houdt verband met de peildatum. Gevolg van de peildatum is dat er gedurende een kalenderjaar, buiten de periode van 15 mei van dat jaar, anderen de zeggenschap over het beheer van het natuurterrein kunnen hebben, zonder dat dat gevolgen heeft voor de ontvanger van de subsidie. Degene die de grond 15 mei heeft, krijgt het betreffende kalenderjaar de jaarvergoeding en is tevens verantwoordelijk voor het naleven van de subsidie- verplichtingen. Als dus een derde de grond in gebruik heeft, moet de subsidieontvanger er zorg voor dragen dat die derde de subsidievoorschriften naleeft. Als dat niet het geval is, kan zijn subsidie worden verlaagd. In de onderdelen g en h is niet gekozen voor de formulering 'draagt zorg voor', omdat het in die onderdelen gaat om meldingsplichten. De subsidieontvanger, en niet een eventuele derdegebruiker, is gehouden de meldingen te doen. Samenwerkingsverbanden die subsidie ontvangen, moeten met degenen die onderdeel van dat samenwerkingsverband uitmaken en de natuurterreinen beheren, schriftelijke afspraken maken zodat wordt geborgd dat de subsidievoorschriften worden nageleefd en een vergoeding bij de feitelijke beheerder terecht komt.
 
De afspraken hoeven alleen te worden gemaakt met beheerders die op de peildatum, 15 mei, de zeggenschap hebben over de natuurterreinen waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Dit is een logisch gevolg van het feit dat met een peildatum wordt gewerkt.
 
In de leden vier tot en met zes zijn de voorschriften opgenomen die gelden als een terrein waarvoor subsidie wordt verstrekt, niet kan worden opengesteld. In de provinciale Subsidieregeling natuurbeheer (PSN) was opgenomen dat een ontheffing moet worden aangevraagd als een (gedeelte van een) terrein niet kon worden opengesteld. In de onderhavige regeling is een versoepeling doorgevoerd: als een terrein om redenen, genoemd in het vierde lid, niet kan worden opengesteld is dat gedeelte vrijgesteld van openstelling. Enkel een melding van de sluiting is verplicht, tenzij de afsluiting van het terrein al in het natuurbeheerplan is aangegeven conform artikel 2.1, derde lid, onderdeel a. Als de vrijstellingsmogelijkheden niet voldoende ruimte bieden en om andere redenen een terrein moet worden afgesloten, moet alsnog een ontheffing worden aangevraagd.
Artikelen 3.1.7 en 3.1.8
Een subsidie natuurbeheer bestaat uit zes jaarvergoedingen, welke afhankelijk zijn van onder andere het beheertype waarvoor subsidie is verleend, en het aantal hectares waarvoor subsidie wordt verleend. Omdat de beheerder van een natuurterrein gedurende de zes kalenderjaren beheer moet voeren en dus kosten maakt, wordt ieder jaar een gedeelte van de subsidie uitbetaald. Dit gedeelte wordt de eerste vijf jaren als voorschot uitbetaald (3.1.7, derde lid). Het zesde jaar wordt de laatste jaarvergoeding uitgekeerd en wordt de subsidie tevens vastgesteld (3.1.10, eerste lid).
 
Als voor een natuurterrein subsidie wordt verleend, geldt gedurende de zes kalenderjaren waarvoor deze wordt verstrekt, voor ieder beheertype het tarief dat bij aanvraag van de subsidie gold. De tarieven worden dus niet jaarlijks geïndexeerd. Wel stellen gedeputeerde staten jaarlijks voor nieuw af te sluiten subsidies nieuwe tarieven vast. Daarbij wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de tarieven in die periode.
 
Gedeputeerde staten kunnen hogere tarieven vaststellen voor percelen die alleen varend kunnen worden bereikt of voor beheertypen die worden beheerd met gebruikmaking van schaapskuddes met herders. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2.1.
 
De SVNL voorziet in uitbetaling van een jaarvergoeding als voorschot op de subsidie. De jaarvergoeding wordt uitbetaald na afloop van het jaar waarin het natuurbeheer wordt uitgevoerd. Dit is bepaald in artikel 3.1.7, derde lid, van de SVNL. Het vierde lid van artikel 3.1.7, voorziet in de mogelijkheid om, bij wijze van uitzondering, een voorschot op de jaarvergoeding subsidie natuurbeheer uit te kunnen betalen in het jaar waarin het beheer wordt uitgevoerd. In geval het betaalritme wordt gewijzigd wordt dit gespecificeerd in de beschikking. De bepalingen in het derde lid van artikel 3.1.7 blijven van kracht.
 
Een bijzonder geval kan zijn, de afspraken die zijn gemaakt in het decentralisatieakkoord natuur en landelijk gebied tussen rijk en provincies van november 2012.
Artikel 3.1.9
In dit artikel wordt onder andere de basis gelegd voor gedeputeerde staten om bij twijfel over het gevoerde beheer aanwijzingen te geven ten aanzien van het beheer (zie onderdeel c).
Artikel 3.1.10
Omdat de hoogte van de subsidie is vastgesteld met behulp van normbedragen en het aantal hectares waarvoor subsidie wordt verleend bij gedeputeerde staten bekend is, is het niet nodig aan het einde van de zes kalenderjaren rekening en verantwoording af te leggen en kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
Afdeling 3.1, 3.2 en 5.1
Voor de invoering van lumpsum financiering is de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer met ingang van 2014 op diverse punten aangepast. De indeling van hoofdstuk 3, natuurbeheer, is gewijzigd en voortaan opgedeeld in 2 afdelingen. Alle algemene bepalingen over de subsidie natuurbeheer, staan in afdeling 3.1. In afdeling 3.2 zijn de bijzondere bepalingen opgenomen die specifiek gelden voor gecertificeerde begunstigden. Ook hoofdstuk 5, landschapsbeheer is gewijzigd. Ook daar is een onderscheid te zien tussen algemene bepalingen over de subsidie landschapsbeheer gebundeld in afdeling 5.1.2, en bijzondere bepalingen over de subsidie landschapsbeheer voor gecertificeerde begunstigden gebundeld in een nieuw ingevoegde afdeling 5.1.2a.
 
De bijzondere bepalingen gelden dus voor grote beheerders > 75 hectare en ook voor overige, kleine beheerders die gecertificeerd zijn. In afdeling 3.2 en 5.1.2a zijn nu alle bepalingen gegroepeerd die reeds in de subsidieverordening stonden voor gecertificeerde beheerders. Het betreft dan afwijkende bepalingen over de wijze van aanvragen, het in aanmerking komen voor toeslag monitoring en melding van afwijkingen. Daarnaast zijn voor de invoering van lumpsum financiering extra bepalingen toegevoegd.
 
De gedachte is dat lumpsum financiering alleen gaat gelden voor grote beheerders die meer dan 75 hectare beheren. Zij moeten verplicht gecertificeerd zijn. Deze verplichting is opgenomen in artikel 3.1.3 en artikel 5.1.2.1. Omdat bij bekendmaking van deze regelingswijziging de tijd kort is om voor het eind van het jaar ook daadwerkelijk een certificaat te verkrijgen is voorzien in een overgangsregeling. Voor de bepaling of een beheerder meer dan 75 hectare beheert, worden alle aanvragen die binnen één aanvraagperiode worden gedaan bij elkaar geteld.
 
Om invulling te geven aan lumpsum financiering is vastgelegd dat tussen de provincie en de beheerder een uitvoeringsovereenkomst tot stand komt. Daarin worden nadere afspraken vastgelegd over de wijze van beheer en kunnen ook andere onderwerpen waarover provincie en beheerder zaken willen regelen opgenomen worden. Deze overeenkomst maakt het ook mogelijk andere subsidies te koppelen aan de subsidie voor natuurbeheer.
 
De intentie is dat de lumpsum financiering zorgt voor vaste afspraken gedurende 6 jaar over beheer. Na invoering is echter nog sprake van een overgangsperiode. Vooral om bestaande beschikkingen met een verschillende looptijd straks nog te kunnen toevoegen binnen lumpsum, blijft de mogelijkheid behouden om op grond van hoofdstuk 7 tussentijds wijzigingen door te voeren. Beheerder en provincie kunnen er echter ook nu al voor kiezen daar geen gebruik van te maken en pas achteraf alle wijzigingen te verwerken. Op dat moment worden daarover in de uitvoeringsovereenkomst afspraken gemaakt. Tevens is in de wijziging opgenomen dat op dat moment ook de ambtshalve vaststelling vervalt. De beheerder dient dan een verzoek om subsidievaststelling in, waarbij hij de wijzigingen van de afgelopen beheerperiode aangeeft. Als uiteindelijk meer hectaren zijn beheerd dan bij subsidieverlening is opgegeven, dient het verzoek tot subsidievaststelling tevens te worden aangemerkt als een verzoek om wijziging van de subsidieverlening. Meer beheer, vraagt namelijk een hogere beheervergoeding, terwijl de subsidievaststelling niet hoger mag zijn dan de subsidieverlening.
 
Ook in de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap zijn wijzigingen aangebracht voor de invoering van lumpsum financiering. De mogelijkheid bestond al om voor inrichting een programma aanvraag te doen. De formulering hiervan in artikel 10 SKNL is zodanig aangepast dat het nu ook mogelijk is een dergelijke programma afspraak op hoofdlijnen te maken en in de uitvoeringsovereenkomst die in artikel 12 verplicht moet worden afgesloten, de nadere invulling te regelen.
 
Om tussentijdse wijzigingen zoveel mogelijk te beperken en inrichting en beheer beter op elkaar aan te laten sluiten, is in artikel 13 aanloopbeheer toegevoegd als kosten die gesubsidieerd worden. Dit geeft de mogelijkheid om de oppervlakte die beheert wordt 6 jaar gelijk te houden en toevoegingen te regelen via het spoor van de kwaliteitsimpuls. Vaak is namelijk eerst nog inrichting nodig of herstelmaatregelen voordat daadwerkelijk met beheer gestart kan worden. Het aanloopbeheer dat daarop volgt, totdat een nieuwe beheerperiode start van 6 jaar kan nu via de kwaliteitsimpuls worden opgevangen.
Artikel 4.1.1.2
Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt voor zes beheerjaren. In de beheerpakketten staat opgenomen op welk moment van een kalenderjaar het beheerpakket aanvangt. In de regel zal een beheerpakket per 1 januari van een jaar ingaan, waardoor de beheerjaren gelijk lopen met kalenderjaren. Voordeel hiervan is dat de randvoorwaarden - die van toepassing zijn voor subsidies agrarisch natuurbeheer - aan kalenderjaren zijn gebonden: het niet voldoen aan de randvoorwaarden in enig kalenderjaar leidt tot een korting van de jaarbetaling die dat kalenderjaar wordt gedaan.
 
Voor enkele agrarische beheerpakketten is het moeilijk de systematiek van kalenderjaren te volgen. Zo loopt bijvoorbeeld voor het beheerpakket overwinterende ganzen de beheerperiode van oktober van het ene jaar tot maart van het volgende jaar.
Artikel 4.1.1.3
Subsidies agrarisch natuurbeheer kunnen worden verleend aan een ieder die bij aanvang van een eerste beheerjaar een gebruiksrecht - zakelijk of persoonlijk - heeft voor de grond. Dus ook pachters kunnen - in tegenstelling tot wat geldt bij subsidies natuurbeheer - zelf een subsidie agrarisch natuurbeheer aanvragen. Hij moet voorts gedurende elk van de zes beheerjaren waarvoor hij subsidie ontvangt, op 15 mei de beheerder zijn van de grond. Wanneer dat niet het geval is, wordt de subsidie ambtshalve ingetrokken tenzij de subsidie overeenkomstig artikel 7.3 is overgedragen.
Artikel 4.1.1.5
De weigeringsgrond in het eerste lid, onderdeel c, ziet ook op onregelmatigheden die zijn begaan inzake agrarisch natuurbeheer waarvoor subsidie is of wordt ontvangen op grond van een andere subsidieregeling dan onderhavige.
Artikel 4.1.1.6
In artikel 4.1.1.6 zijn de verplichtingen opgenomen die zijn verbonden aan het verkrijgen van de subsidie agrarisch natuurbeheer. In de onderdelen a tot en met c en f wordt gesproken van 'zorg dragen voor'. Zo moet de subsidieontvanger er zorg voor dragen dat de voorschriften behorend bij het beheerpakket waarvoor hij subsidie ontvangt worden uitgevoerd. Deze formulering houdt verband met de peildatum. Gevolg van de peildatum is dat er gedurende een beheerjaar, buiten de datum van 15 mei van dat jaar, anderen de landbouwgrond in gebruik hebben, zonder dat, dat gevolgen heeft voor de ontvanger van de subsidie. Degene die de grond 15 mei heeft, krijgt het betreffende beheerjaar de jaarvergoeding en is tevens verantwoordelijk voor dat eventuele derdegebruikers zich aan de verplichtingen houden. Als dus een derde de grond in gebruik heeft, moet de subsidieontvanger er zorg voor dragen dat die derde de subsidievoorschriften naleeft. Als dat niet het geval is, kan zijn subsidie worden verlaagd. In de onderdelen d en e is niet gekozen voor de formulering 'draagt zorg voor', omdat het in de onderdelen d en e gaat om meldingsplichten. De subsidieontvanger, en niet een eventuele derdegebruiker, is gehouden de meldingen te doen.
 
In het eerste lid, onderdeel b, is de verplichting opgenomen dat op het bedrijf van de subsidieontvanger én op de landbouwgrond waarvoor hij subsidie ontvangt, de voorschriften, opgenomen in artikel 6 en bijlage I, van de Regeling GLB inkomenssteun 2006 (randvoorwaarden) worden nageleefd. In de meeste gevallen zal het perceel waarvoor subsidie wordt verleend, behoren tot het bedrijf van de subsidieontvanger. In geval van (tijdelijke) grondoverdracht hoeft dat echter niet het geval te zijn. Daarom is het nodig om expliciet te vermelden dat op het perceel waarvoor hij subsidie ontvangt, de randvoorwaarden moeten worden nageleefd.
 
Op basis van het tweede lid moeten subsidieontvangers die hun subsidie in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma ontvangen voldoen aan de zogenoemde aanvullende randvoorwaarden. Dit betreffen de voorschriften als bedoeld in artikel 51, eerste lid, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1698/2005).
 
Ingevolge het derde lid moet een subsidieontvanger ieder jaar uiterlijk 15 mei een aanvraag indienen voor het verkrijgen van de jaarvergoeding. De jaarvergoedingen worden dus niet - zoals dat bij subsidies natuurbeheer het geval is - ambtshalve als voorschot uitgekeerd. Voor subsidies agrarisch natuurbeheer die met Europese middelen worden gecofinancierd, is aanvragen van de jaarvergoeding met de verzamelaanvraag verplicht op grond van artikel 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006. Voor subsidies die met nationale middelen worden betaald, is deze systematiek van overeenkomstige toepassing. In de aanvraag tot betaling van de jaarvergoeding geeft een subsidieontvanger aan voor welke percelen welke subsidie wordt aangevraagd.
 
Gedeputeerde staten stellen het formulier op waarmee de jaarbetalingen worden aangevraagd. De oorsprong van de aanvraag tot betaling van de jaarvergoeding ligt in de Europese regelgeving. Deze aanvraag is relevant voor agrarisch natuurbeheer, voor probleemgebieden maar ook voor subsidies in het kader van de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Europese regelgeving (artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006) schrijft voor dat voor het aanvragen van deze subsidies gebruik moet worden gemaakt van de zogenoemde verzamelaanvraag. Op deze wijze kunnen voor de verschillende subsidies zogenoemde kruiscontroles worden gedaan, waarbij de vraag of verschillende landbouwers subsidie voor éénzelfde perceel ontvangen centraal staat. Binnen Nederland worden de subsidies binnen de eerste pijler van het GLB door de minister van LNV verstrekt en de subsidies in het kader van het agrarisch natuurbeheer en voor probleemgebieden door de provincies. De formulieren voor de verzamelaanvraag worden dan ook opgesteld door verschillende bestuursorganen. Dit neemt niet weg dat de beide formulieren - voor zover het gaat om subsidies betaald met Europese middelen - moeten worden beschouwd als één verzamelaanvraag. In de uitvoering zullen de formulieren ook gezamenlijk aan de landbouwers worden verstrekt.
Artikel 4.1.1.7 en 4.1.1.10
Een subsidie agrarisch natuurbeheer bestaat uit zes jaarvergoedingen, welke afhankelijk zijn van onder andere het agrarisch beheerpakket, en het aantal hectares waarvoor subsidie wordt verleend. Omdat de beheerder van landbouwgrond gedurende de zes beheerjaren beheer moet voeren en dus kosten maakt, wordt ieder jaar een gedeelte van de subsidie uitbetaald, voor zover een aanvraag tot betaling van de jaarvergoeding is gedaan. De jaarvergoedingen worden de eerste vijf jaren als voorschot uitbetaald (artikel 4.1.1.7, derde lid). Het zesde jaar wordt de laatste jaarvergoeding uitgekeerd en wordt de subsidie tevens vastgesteld (artikel 4.1.1.10, eerste lid).
Artikelen 4.1.1.8 en 4.1.1.9
Op grond van artikel 4.1.1.8, eerste lid, wordt de jaarvergoeding ieder jaar opnieuw vastgesteld, niet alleen voor nieuwe subsidies maar ook voor lopende subsidies. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat gedurende de zes beheerjaren zoveel als mogelijk marktconforme jaarvergoedingen worden verstrekt.
 
De tarieven zullen voor de verschillende beheerpakketten ieder jaar overeenkomstig de uitgangpunten van artikel 39, vierde lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005, worden vastgesteld. De tarieven bestaan uit de volgende componenten: 1. de gederfde inkomsten als gevolg van de beheervoorschriften die onderdeel uitmaken van de subsidie, 2. de extra kosten die moeten worden gemaakt en 3. eventueel transactiekosten.
 
Omdat ieder jaar nieuwe tarieven worden vastgesteld, kan in de beschikking tot subsidieverlening het bedrag waarop de subsidieontvanger over de zes beheerjaren recht heeft niet worden opgenomen. Daarom zal in de beschikking worden opgenomen op welke wijze de tarieven worden berekend (artikel 4.1.1.9).
 
Gedeputeerde staten kunnen voor percelen die alleen varend kunnen worden bereikt hogere tarieven vaststellen. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2.1.
Afdeling 4.1.2 en 5.1.4 (collectief beheer)
Middels het SNL is de systematiek van het zogenaamde collectief agrarisch natuurbeheer ingevoerd. Deze systematiek is tot op heden voornamelijk toegepast bij het weide- en akkervogelbeheer omdat dergelijk beheer naar zijn aard een gebiedsgerichte aanpak vereist, waaronder de mogelijkheid het beheer elk jaar te verplaatsen naar die percelen waar de vogels daadwerkelijk verblijven. Om die gebiedsgerichte aanpak te coördineren is een gebiedscoördinator aangesteld die elk jaar een collectief beheerplan opstelt. In dat collectief beheerplan is opgenomen welke agrarische beheerpakketten in het betreffende jaar door welke agrariër op welke locatie zullen worden uitgevoerd.
 
De overige agrarische beheerpakketten (de pakketten met een botanische doelstelling) en alle beheerpakketten landschap (landschapsbeheer buiten natuurterrein) dienen “individueel” aangevraagd te worden, waarbij de term “individueel” gelezen moet worden als “niet via de collectieve methode”.
 
Uit de ervaringen die tot op heden met het SNL zijn opgedaan blijkt dat de systematiek die aan het collectief agrarisch natuurbeheer ten grondslag ligt een goed instrument is om enerzijds de doelgroep meer te betrekken bij de invulling van het agrarisch natuurbeheer in een specifiek gebied en anderzijds de beoogde beleidsdoelen (effectiviteit en efficiëntie) te realiseren.
 
Het is daarom gewenst dit proces te versterken. Daartoe werken de gezamenlijke provincies, samen met het Rijk en de sector, aan een aangepast stelsel waarin een meer gebiedsgerichte aanpak door samenwerkingsverbanden van agrariërs voorop staat. Verwezen wordt naar de brief “Vooruit met natuurbeleid” van de staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 33576, nr. 1). Doelstelling is om dit aangepaste stelsel met ingang van 2016 in te voeren. Voor deze datum is gekozen omdat dan tevens het nieuwe Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) in werking zou moeten treden en er een nauwe samenhang is tussen de subsidiemogelijkheden en het GLB.
 
Vooruitlopend hierop is het wenselijk de omvorming van het huidige naar het beoogde stelsel geleidelijk te laten verlopen. Op deze manier kan de doelgroep beter anticiperen en inspelen op het aangepaste stelsel. Deze geleidelijke overgang wordt SNL+ genoemd en wordt vormgegeven middels de onderhavige wijziging van de SNL. De belangrijkste wijziging is dat in de SNL+ alle agrarische beheerpakketten en alle beheerpakketten landschap moeten worden aangevraagd via de systematiek van collectief beheer. Als vangnet is de optie om dergelijke pakketten “individueel” aan te vragen in de SNL gehandhaafd.
 
Invoering collectief landschapsbeheer
Er is voor gekozen om het collectief landschapsbeheer op dezelfde manier vorm te geven als het reeds bestaande collectief agrarisch natuurbeheer. Dit is immers een werkwijze waarmee de meeste agrariërs reeds vertrouwd zijn. Afdeling 5.1.4 is daarom op dezelfde manier opgezet als de reeds bestaande equivalent ten aanzien van agrarisch natuurbeheer (afdeling 4.1.2). Hierna worden een aantal specifieke zaken nader toegelicht.
 
“Min/max”-aanvraag
De systematiek van het collectief beheer kenmerkt zich doordat in de aanvraag tot subsidieverlening slechts een minimale en een maximale oppervlakte wordt opgegeven waarop de begunstigde bereid is gedurende het subsidietijdvak één of meerdere beheerpakketten uit te voeren. Hiervoor is reeds aangestipt dat de aard van het beheer het noodzakelijk maakt dat er een zekere mate van flexibiliteit in de lokatie van het te voeren beheer, de zogenaamde roulatiemogelijkheid, aanwezig is, en dat middels het collectief beheerplan jaarlijks bepaald wordt waar de begunstigde welk beheer gaat voeren. Dat beheer dient te passen binnen de bandbreedte die gevormd wordt door de goedgekeurde minimale en maximale oppervlakte en vormt de jaarlijkse invulling daarvan. Op deze manier wordt tevens tegemoet gekomen aan de eisen van rechtszekerheid.
 
Een begunstigde die met ingang van het beheerjaar 2014 een aanvraag wenst in te dienen voor een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer buiten natuurterrein, zal derhalve een “min/max”-aanvraag moeten indienen (artikel 4.1.2.1, eerste lid en artikel 5.1.4.2, eerste lid). Hierop bestaat echter een uitzondering.
 
Uit oogpunt van efficiëntie (administratieve lasten voor zowel begunstigde als provincie en het terugdringen van de uitvoeringskosten) is het wenselijk dat een begunstigde per collectief gebied slechts één “min/max”-aanvraag heeft.
 
Neemt een relatie in hetzelfde collectief gebied waarin hij deel wenst te nemen aan collectief landschapsbeheer reeds deel aan collectief agrarisch natuurbeheer, én past de totale oppervlakte van het uit te voeren collectief landschapsbeheer en het collectief agrarisch natuurbeheer binnen de goedgekeurde bandbreedte van het collectief agrarisch natuurbeheer, dan hoeft geen afzonderlijke “min/max”-aanvraag voor collectief landschapsbeheer ingediend te worden.
 
Hetzelfde geldt indien de totale oppervlakte van het uit te voeren collectief landschapsbeheer en  het collectief agrarisch natuurbeheer groter is dan de goedgekeurde bandbreedte voor collectief landschapsbeheer, maar de begunstigde in de openstellingsperiode een aanvraag overeenkomstig artikel 7.5 indient om de maximale oppervlakte waarmee hij deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer te vergroten.
 
In dergelijke gevallen zal de goedgekeurde respectievelijk goedgekeurde vergrote bandbreedte voor deelname aan collectief agrarisch natuurbeheer tevens beschouwd worden als een goedkeuring om in datzelfde gebied deel te nemen aan collectief landschapsbeheer. Verwezen wordt naar artikel 5.1.4.2, tweede en derde lid.
 
De omgekeerde situatie, waarbij een begunstigde reeds deelneemt aan collectief landschapsbeheer en tevens deel wenst te gaan nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer, is geregeld in artikel 4.1.2.1.
 
Niet-rouleerbare pakketten
De botanische agrarische beheerpakketten lenen zich vanwege hun botanische doelstelling niet voor roulatie. Hetzelfde geldt voor de beheerpakketten landschap, die naar hun aard niet van locatie kunnen veranderen. Daarom is bepaald dat dergelijke pakketten niet mogen rouleren.
 
Voor de beheerpakketten landschap is dit opgenomen in artikel 5.1.4.3, onderdeel c. Voor de agrarische beheerpakketten is dit geregeld in artikel 4.1.2.2, eerste lid, met dien verstande dat een uitzondering is gemaakt voor bepaalde varianten van het agrarisch beheerpakket met de aanduiding A01.02.01 “Bouwland met broedende akkervogels”; de varianten a en b van dit pakket moeten gedurende het gehele subsidietijdvak op dezelfde locatie blijven liggen. De varianten c en d mogen echter op grond van de beheerverplichtingen in het derde of vierde jaar rouleren. Daarom dient voor die varianten een uitzondering te worden gemaakt op het roulatieverbod, maar is de roulatiemogelijkheid beperkt tot het derde of vierde jaar.
 
Ecologische overbrugbaarheid
In de Index Natuur en Landschap zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot de minimumomvang van een beheereenheid. Zo gelden voor de weidevogel- en ganzenpakketten een minimale omvang van 0,5 ha en voor akkervogelbeheer een minimale omvang van 0,3 ha. Onder bepaalde omstandigheden kunnen echter ook kleinere beheereenheden een waardevolle bijdrage aan dit beheer voeren. Er dienen derhalve criteria te worden vastgesteld waaronder dergelijke beheereenheden toch aangevraagd en goedgekeurd kunnen worden. Deze criteria zijn vastgelegd in artikel 4.1.2.1a. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat die criteria alleen maar gelden ten aanzien van bovengenoemde agrarische beheerpakketten, en dat er ten aanzien van hamsters geen sprake is van ecologische aaneengeslotenheid indien de te overbruggen hindernis gevormd wordt door water.
 
Overdracht en vergroten van het areaal
Met het invoeren van collectief landschapsbeheer is het van belang dat er soortgelijke voorzieningen komen ten aanzien van overdracht en vergroting van de maximale oppervlakte als welke gelden voor collectief agrarisch natuurbeheer (artikel 7.3a respectievelijk artikel 7.5). Daartoe worden beide bepalingen aangepast. Met betrekking tot het vergroten van de maximale oppervlakte waarmee de subsidieontvanger deel mag nemen aan collectief landschapsbeheer geldt dat de beperking van 2 ha c.q. 10% (artikel 7.5, vijfde lid) wordt opgeheven.
 
Gevolgen voor het collectief beheerplan
De invoering van collectief landschapsbeheer heeft ook gevolgen voor de inhoud van het collectief beheerplan zoals dat door de gebiedscoördinator wordt ingediend en de goedkeuring daarvan. Hiertoe is geregeld dat het collectief beheerplan en de daaraan verbonden (goedkeurings)eisen ook zien op collectief landschapsbeheer. Dit wordt geregeld in artikel 9.2.
 
Tevens wordt in de aangepaste bijlage 5 bepaald welke wijzigingen er door de gebiedscoördinator in het collectief beheerplan aangebracht kunnen worden ten aanzien van de beheerpakketten landschap. Zoals gezegd kunnen in het collectief beheerplan geen wijzigingen plaatsvinden met betrekking tot de locatie van de botanische beheerpakketten en de beheerpakketten landschap.
 
Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid beheerpakketten landschap aan te wijzen die via de systematiek van collectief landschapsbeheer aangevraagd moeten worden.
 
Gevolgen voor bestaande “individuele” beschikkingen tot subsidieverlening
Vanwege de rechtszekerheid, alsmede de administratieve lasten en de beheersing van de uitvoeringslasten en -kosten, is ervoor gekozen om de bestaande beschikkingen tot subsidieverlening voor de tot op heden niet-collectieve pakketten (de botanische pakketten en de beheerpakketten landschap) niet om te zetten. Hiertoe is in artikel 12.7 zesde lid toegevoegd, dat bepaald dat op dergelijke subsidieverleningen het oude recht van toepassing blijft, behoudens de hierna te bespreken uitzondering met betrekking tot de toeslag ruige mest.
 
De mogelijkheid om uitbreidingsaanvragen in te dienen zal via het openstellingsbesluit worden geblokkeerd. Dat betekent dat dergelijke subsidieontvangers, indien zij het areaal waarmee zij deelnemen wensen te vergroten, met dit extra areaal deel moeten gaan nemen aan collectief beheer en daartoe een “min/max”-aanvraag zullen moeten indienen. Zij dienen daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de minimumomvang van het betreffende agrarisch beheerpakket onderscheidenlijk beheerpakket landschap.
 
Toeslag ruige mest
Subsidieontvangers die bepaalde weidevogelpakketten uitvoerden konden in aanmerking komen voor een toeslag ruige stalmest. Hiertoe kon de subsidieontvanger een melding indienen bij de Dienst Regelingen, waarbij deze melding tevens gold als een aanvraag voor die toeslag.
 
Besloten is om de toeslag ruige stalmest voortaan onder te brengen in het zogenaamde “last minute”-beheer (artikel 4.1.2.4). Dat betekent dat de melding van het uitrijden niet meer gedaan wordt bij de Dienst Regelingen/Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, maar bij de gebiedscoördinator. Deze controleert de melding aan de voorwaarden en adviseert de provincie vervolgens over de noodzaak tot het verstreken van de toeslag en de hoogte daarvan. Door deze nieuwe werkwijze zijn de bepalingen die naar de toeslag ruige mest verwezen aangepast of uit de SNL verwijderd.
 
Als gevolg van bovenstaande wijzigingen is de oude bijlage 7, onderdeel B vervallen en zijn de voorwaarden voor de toeslag ruige mest opgenomen in subonderdeel 4 en bijlage 7, onderdeel C. Laatstgenoemd onderdeel heeft immers betrekking op het “last minute”-beheer.
 
Ook in de voorwaarden is een aantal wijzigingen doorgevoerd. Zo is de mogelijkheid om de toeslag aan te vragen indien de ruige mest wordt uitgereden op een beheereenheid waarop het agrarisch beheerpakket met de aanduiding A01.01.04a “Landbouwgrond met legselbeheer op grasland) wordt uitgevoerd, vervallen. De mogelijkheid om in aanmerking te komen voor de toeslag indien de ruige stalmest in de nazomer, dat wil zeggen na de rustperiode, wordt uitgereden, is eveneens vervallen. Gebleken is dat het uitrijden gedurende die periode geen bijdrage levert aan het weidevogelbeheer. Dat betekent overigens niet dat het verboden is om na de (verlengde) rustperiode ruige stalmest uit te rijden. Echter, in dat geval kan daarvoor geen toeslag worden verstrekt omdat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Het uitrijden van de ruige stalmest, ongeacht wanneer dat uitrijden plaatsvindt, dient te geschieden in overeenstemming met de meststoffenwetgeving.
 
Zoals hiervoor aangeduid blijven op bestaande beschikkingen tot subsidieverlening voor “individueel” beheer het oude recht van toepassing. Dat geldt in beginsel ook voor de toeslag ruige stalmest. Echter, ook deze subsidieontvangers komen slechts voor de toeslag in aanmerking als het uitrijden gebeurt op basis van de nieuwe voorwaarden zoals opgenomen in bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 4.
 
Aangezien het uitrijden van ruige stalmest geen subsidieverplichting is en de subsidieontvangers voldoende tijd hebben om zich op de nieuwe situatie in te stellen (de eerstvolgende mogelijkheid om ruige stalmest uit te rijden na inwerkingtreding van de regelingswijziging is, ook op basis van het oude recht, immers pas op 1 februari 2014), achten wij de wijziging van de voorwaarden niet in strijd met de rechtszekerheid.
 
Omdat het “last minute”-beheer een toeslag is die wordt verstrekt in het kader van collectief beheer en het gaat om subsidieontvangers die de betreffende weidevogelpakketten niet in het kader van collectief beheer uitvoeren, moeten zij de melding niet indienen bij de gebiedscoördinator bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
 
Ontkoppelde en gekoppelde PGV
De probleemgebiedenvergoeding (PGV) kent twee varianten, aangeduid als de “gekoppelde” PGV en de “ontkoppelde” PGV. In het eerste geval komt de begunstigde slechts in aanmerking voor de PGV indien hij ook meedoet aan agrarisch natuurbeheer (artikel 4.2.5). In het “ontkoppelde” variant is deze voorwaarde niet van toepassing (art. 4.2.10). Voorheen kwam de begunstigde niet in aanmerking voor de “ontkoppelde” PGV als reeds de “gekoppelde” PGV werd verstrekt. De “gekoppelde” variant ging dus voor op de ”ontkoppelde” variant. Deze volgorde is later omgekeerd.
 
Drempelbedrag
In artikel 1.8, eerste lid, werd voorheen bepaald dat geen subsidie werd verstrekt indien het jaarlijks te betalen voorschot minder dan € 200,- bedroeg. Deze eis was opgenomen om een betere verhouding te krijgen tussen de uitvoeringskosten en de te verstrekken subsidie. Het is echter gebleken dat ook in latere jaren van het subsidietijdvak de subsidieontvanger onder deze drempel kon zakken. Dit leidde tot de ongewenste situatie dat de subsidieverlening alsnog ingetrokken moest worden, terwijl dit geen substantiële reductie in uitvoeringskosten betekende. Daarom wordt de toetsing aan het drempelbedrag nu slechts uitgevoerd ten aanzien van het eerste beheerjaar waarin de begunstigde deelneemt aan het SNL.
 
Met betrekking tot collectief beheer betekent dit dat de gebiedscoördinator in het eerste beheerjaar waarin een begunstigde wenst deel te nemen aan collectief beheer, dient te toetsen of het drempelbedrag gehaald wordt. Is dit niet het geval, dan dient de gebiedscoördinator de betreffende begunstigde hierop te wijzen en hem te verzoeken de oppervlakte waarmee hij wenst deel te nemen te vergroten. Is de begunstigde hiertoe niet bereid, dan kunnen gedeputeerde staten besluiten dat deel van het collectief beheerplan niet goed te keuren.
 
Monitoring
Subsidie voor monitoring als onderdeel van de subsidie natuurbeheer was al mogelijk. Daarbij gold de verplichting te voldoen aan door gedeputeerde staten nader gestelde eisen. Inmiddels is echter afgesproken dat iedere provincie een monitoringsprogramma vaststelt, en dus is artikel 3.2.3 bepaald dat aan het monitoringsprogramma moet worden voldaan. Bij artikel 1 is verder een begripsbepaling voor monitoringsprogramma opgenomen.
 
Staatsbosbeheer
Staatsbosbeheer gaat vanaf 2014 via de SVNL subsidie aanvragen. Zij beheren sinds jaar en dag een groot aantal rijksgronden. Om subsidie te kunnen aanvragen, moet sprake zijn van eigenaarschap of erfpacht. Voor de betreffende rijksgronden heeft Staatsbosbeheer dit nog niet geregeld. Wel is met het ministerie afgesproken dit op korte termijn te regelen. Voor Staatsbosbeheer is daarom in artikel 3.1.3 en 3.2.3 bepaald dat zij voor dergelijke gronden vanaf 2014 wel een aanvraag kunnen doen, mits zij uiterlijk 1 januari 2015 het eigenaarschap of erfpacht alsnog verkrijgen.
Artikel 4.1.2.1
Deelnemers aan het collectieve agrarisch natuurbeheer dienen eerst een steunaanvraag in. In deze steunaanvraag wordt aangegeven van welk collectief beheerplan de aanvraag deel uitmaakt, en met welk oppervlak minimaal en maximaal aan een of meerdere pakketten uit het collectief beheerplan wordt deelgenomen.
Artikel 4.1.2.2
Artikel 4.1.2.2 bevat de eisen voor deelname aan een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer, die gelden in aanvulling op de in artikel 4.1.1.5 neergelegde voorwaarden voor subsidies agrarisch natuurbeheer.
Artikel 4.1.2.4
Uit ecologische overwegingen kan het gewenst zijn om een bepaald beheerpakket wat langer uit te voeren, of in aanvulling op het pakket extra maatregelen uit te voeren. Het eerste lid biedt de mogelijkheid om voor maatregelen die in Bijlage 7 onderdeel C, subonderdelen 1 en 2 hiervoor een vergoeding te verstrekken.
 
Aanvragen hiervoor worden ingediend via de gebiedscoördinator. Uitbetaling van de vergoedingen vindt gelijktijdig plaats met uitbetalingen in het kader van de verzamelaanvraag (vijfde lid).
Artikel 4.2.3 en 4.2.4
Een probleemgebiedensubsidie is een jaarlijks te verstrekken subsidie die - anders dan de meerjarige subsidies natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer - wordt aangevraagd met gebruikmaking van de zogenoemde verzamelaanvraag die uiterlijk 15 mei moet zijn ingediend. Landbouwers die op 15 mei de grond in gebruik hebben, hebben recht op betaling van de subsidie. Deze systematiek is dezelfde als die van toepassing is voor de binnen de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door de Minister van LNV te verstrekken bedrijfstoeslagen.
Artikel 4.2.5
Onder het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2000-2007 werd de probleemgebiedensubsidie verstrekt voor een periode van zes jaar. Deze subsidies kunnen doorlopen tot uiterlijk 1 januari 2012. Het tweede lid voorkomt dat op eenzelfde perceel zowel een zesjarige subsidie als een éénjarige probleemgebiedensubsidie wordt verstrekt.
Artikel 4.2.6
In onderdeel a is opgenomen dat de landbouwer er zorg voor draagt dat gedurende het kalenderjaar waar de subsidie betrekking op heeft, zowel op de landbouwgrond waarvoor hij subsidie ontvangt als op zijn gehele bedrijf, wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in artikel 3 en bijlage 1 en 2, van de Regeling GLB inkomenssteun 2006 (randvoorwaarden). De achtergrond van deze bepaling is de volgende. Landbouwers die op de peildatum landbouwgrond in gebruik hebben op grond van een zakelijk of persoonlijk recht, komen in aanmerking voor een probleemgebiedensubsidie. Het kan voorkomen dat een landbouwer gedurende een gedeelte van het betreffende kalenderjaar de landbouwgrond aan een derde in gebruik geeft of heeft gegeven. Ook in dat geval moeten op het perceel waarvoor de probleemgebiedensubsidie wordt verstrekt, de randvoorwaarden worden nageleefd, ook al behoort dat perceel niet meer tot het bedrijf van de subsidieontvanger. Daarom is in de formulering van de subsidieverplichting gekozen voor de formulering 'zorg dragen voor' en wordt een onderscheid gemaakt tussen het voldoen aan de randvoorwaarden op het bedrijf van de subsidieontvanger en het voldoen aan de randvoorwaarden op het perceel.
Artikel 4.2.10
Volgens het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 is het mogelijk om in specifieke gebieden alleen een probleemgebiedenvergoeding te geven. De koppeling met een subsidie voor agrarisch natuurbeheer is in die gebieden losgelaten.
Artikel 5.1.2.1 en 5.1.3.1
Een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt voor:
  • Landschapselementen die zijn gelegen op terreinen die zijn aangewezen als natuurterrein. De begunstigden zijn dezelfde begunstigden als zij die in aanmerking komen voor een subsidie natuurbeheer, met uitzondering van gemeenten.
  • Landschapselementen die zijn gelegen buiten natuurterreinen. Begunstigden zijn landbouwers die het landschapselement beheren krachtens een zakelijk of persoonlijk recht. Overigens geldt dat het begrip landbouwers in deze breed moet worden gezien. Ook particulieren die een landschapselement buiten natuurterreinen beheren vallen onder deze noemer.
Voor beide subsidies geldt de systematiek van de peildatum: degene die op de peildatum de zeggenschap heeft over het beheer (natuurbeheer of samenwerkingsverbanden) of het beheer voert (agrarisch natuurbeheer), heeft recht op de jaarvergoeding.
Artikel 5.1.2.3 en 5.1.3.3
Net als bij een subsidie natuurbeheer geldt voor een subsidie landschapsbeheer binnen natuur- terreinen dat de subsidieontvanger als belangrijkste subsidieverplichting een algemene beheer- verplichting heeft: hij draagt er zorg voor dat alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige landschapselement en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding van het landschapselement.
 
Voor de ontvangers van een subsidie landschapselementen buiten natuurterreinen gelden concrete beheervoorschriften, zoals dat ook bij subsidies agrarisch natuurbeheer het geval is. Wat betreft de achtergrond van het feit dat in het artikel gebruik wordt gemaakt van de formulering 'draagt er zorg voor' zij verwezen naar de toelichting bij de artikelen 3.1.6 en 4.1.1.6.
 
Als voor het beheer van een landschapselement subsidie wordt verleend, geldt gedurende de zes kalenderjaren waarvoor deze wordt verstrekt, voor ieder beheertype het tarief dat bij aanvraag van de subsidie gold. De tarieven worden dus niet jaarlijks opnieuw vastgesteld.
 
Wel stellen gedeputeerde staten jaarlijks voor nieuw af te sluiten subsidies nieuwe tarieven vast (artikel 5.1.2.5 en 5.1.3.5).
Artikel 5.1.2.4, 5.1.2.5 en 5.1.2.7, respectievelijk 5.1.3.4, 5.1.3.5 en 5.1.3.7
De subsidie landschapsbeheer bestaat uit zes jaarvergoedingen, welke afhankelijk zijn van onder andere het landschapselement waarvoor subsidie is verleend, en het aantal landschapselementen waarvoor subsidie wordt verleend. Omdat de beheerder van een landschapselement gedurende de zes kalenderjaren beheer moet voeren en dus kosten maakt, wordt ieder jaar een gedeelte van de subsidie uitbetaald. Dit gedeelte wordt de eerste vijf jaren als voorschot uitbetaald (artikel 5.1.2.4, derde lid en 5.1.3.4, derde lid). Het zesde jaar wordt de laatste jaarvergoeding uitgekeerd en wordt de subsidie tevens vastgesteld (artikel 5.1.2.7, eerste lid en 5.1.3.7, eerste lid).
Artikel 5.1.3.3
Ingevolge het derde lid moet een subsidieontvanger ieder jaar uiterlijk 15 mei een aanvraag indienen voor het verkrijgen van de jaarvergoeding. De jaarvergoedingen worden dus niet - zoals dat bij subsidies landschapsbeheer in natuurterreinen het geval is - ambtshalve als voorschot uitgekeerd. De aanvraag verloopt via de zogenaamde verzamelaanvraag.
Artikel 6.4
Onderdeel van een aanvraag voor subsidie organisatiekosten is een activiteitenplan waarin de activiteiten voor het ondersteunen en stimuleren van agrarisch natuurbeheer worden beschreven.
Artikel 7.1
Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kunnen een reden zijn om subsidie te beëindigen. De voorschriften inzake overmacht en uitzonderlijke omstandigheden zijn bij subsidies natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer binnen natuurterreinen iets soepeler dan bij subsidies agrarisch natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer buiten natuurterreinen en probleemgebiedensubsidies (zie het eerste en tweede lid). Voor subsidies natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer binnen natuurterreinen zijn de termen overmacht en onvoorziene omstandigheden niet nader ingevuld, voor subsidies agrarisch natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer buiten natuurterreinen en probleemgebiedensubsidies is dat wel het geval. De oorsprong van dit verschil is gelegen in het feit dat subsidies agrarisch natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer buiten natuurterreinen en probleemgebiedensubsidies, in elk geval gedeeltelijk, onderdeel vormen van het plattelandsontwikkelingsprogramma. In het Nederlands Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP) staat opgenomen dat Nederland als overmacht of uitzonderlijke omstandigheden beschouwd de in artikel 47, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1974/2006 bedoelde gevallen. Dit zijn: overlijden of arbeidsongeschiktheid van de subsidieontvanger, onvoorzienbare onteigening van een gedeelte van het bedrijf, ernstige natuurrampen, het door een ongeluk tenietgaan van een veehouderijbedrijf of een epizoötie die de veestapel van de landbouwer geheel of gedeeltelijk treft. Op grond van de Europese voorschriften mag in dergelijke gevallen de subsidie worden ingetrokken zonder dat het subsidiebedrag geheel of gedeeltelijk moet worden teruggevorderd. De Europese voorschriften zijn op grond van het POP enkel van toepassing op subsidies die in het kader van het POP worden verstrekt. Dit betreft een gedeelte van de subsidies agrarisch natuurbeheer (niet zijnde regionaal maatwerk, zie bijlage 3, onderdeel B, onder 2), en een gedeelte van de subsidies landschapsbeheer (subsidies verstrekt aan begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b).
 
Niet alle gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden zullen leiden tot beëindiging van de subsidie. Op grond van het derde lid honoreren gedeputeerde staten het verzoek tot beëindiging als de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden van dien aard zijn dat het doel van de subsidie niet kan worden bereikt. Dit betekent dat gevallen van tijdelijke overmacht of tijdelijke onvoorziene omstandigheden niet per definitie leiden tot beëindiging van de subsidie. Gedeputeerde staten zullen dus bij verzoeken op basis van het eerste of tweede lid steeds een afwezig moeten maken: heeft het - in het licht van de doelstelling van de subsidie - zin de subsidie voort te zetten of niet (vierde lid).
Artikel 7.2
In geval van overlijden zullen de zesjarige subsidies natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer of subsidies agrarisch natuurbeheer in de regel worden vastgesteld met ingang van de datum van overlijden van de begunstigde. Echter, als de rechtsopvolger onder algemene titel de rechten en verplichtingen die behoren bij de subsidie voor de resterende looptijd wil overnemen, is dat onder voorwaarden mogelijk. Als een verzoek daartoe niet binnen zes maanden na het overlijden van de begunstigde bij gedeputeerde staten is ingediend, trekken gedeputeerde staten de subsidie in.
Artikel 7.3
Artikel 7.3 gaat over de overdracht van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan subsidies natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer of subsidies agrarisch natuurbeheer in verband met overdracht van grond. Voor subsidies natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer binnen natuurterreinen geldt dat een verzoek tot overdracht van deze rechten en verplichtingen kan worden ingediend als de zeggenschap krachtens een van de in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel a, of 5.1.2.1, eerste lid, genoemde rechten overgaat (eerste lid). Voor subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies agrarisch landschapsbeheer buiten natuurterreinen geldt dat een verzoek tot overdracht van deze rechten en verplichtingen kan worden ingediend als het beheer over de landbouwgrond of de landschapselementen wordt overgedragen (tweede lid). Subsidies behoeven niet te worden overgedragen als de zeggenschap over het beheer (natuur- beheer of agrarisch natuurbeheer) tijdelijk overgaat en deze tijdelijke overgang valt buiten de peildatum van 15 mei. Zodra de overdracht wel de peildatum van 15 mei van een van de kalender- of beheerjaren behelst, heeft de begunstigde geen recht meer op de jaarbetaling (zie begunstigdenbegrip artikel 3.1.3, 4.1.1.3, 5.1.2.1 en 5.1.3.1). Hij is er dan dus bij gebaat de subsidie over te dragen aan degene die wel als begunstigde kan worden aangemerkt.
 
Voor subsidies natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer binnen natuurterreinen moet de overdracht uiterlijk 15 augustus worden aangevraagd (derde lid). Voor subsidies agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer buiten natuurterreinen moet de jaarbetaling via de verzamelaanvraag uiterlijk 15 mei van een beheerjaar worden aangevraagd. Om te kunnen toetsen of de verzamelaanvraag correct is gedaan, en degene die de jaarbetaling aanvraagt ook recht heeft op de jaarbetaling, moeten mutaties voor subsidies agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer buiten natuurterreinen uiterlijk op de peildatum worden doorgegeven (zie vierde lid).
 
Het moment dat de rechten en verplichtingen daadwerkelijk overgaan van de oorspronkelijke subsidieontvanger naar de nieuwe, is afhankelijk van het moment waarop de zeggenschap over het beheer of het beheer over wordt gedragen. Vindt de overdracht plaats na de peildatum maar nog binnen het kalenderjaar of beheerjaar, dan is de subsidieontvanger op grond van zijn subsidieverplichtingen (draagt zorg voor) gedurende dat kalenderjaar of beheerjaar nog verantwoordelijk voor de uitvoering van het beheer en de overige subsidieverplichtingen. Hij zal civiel- rechtelijk kunnen regelen dat de subsidieverplichtingen worden nageleefd. De subsidie gaat dan ook pas over vanaf aanvang van het nieuwe kalenderjaar of beheerjaar.
 
Vindt de overdracht plaats lopende het kalenderjaar of beheerjaar, maar nog voor de peildatum, dan gaat de subsidie over vanaf het moment van overdracht, namelijk het moment dat de nieuwe subsidieontvanger als begunstigde geldt: de nieuwe subsidieontvanger heeft immers op de peildatum van dat kalenderjaar de zeggenschap over het beheer van het natuurterrein of de landschapselementen of beheert op het peilmoment de landbouwgrond of de landschapselementen. De subsidieverplichtingen blijven dan dus tot het moment van overdracht liggen bij de oorspronkelijke begunstigde. Dit omdat de nieuwe begunstigde geen invloed heeft op de activiteiten die de oorspronkelijke subsidieontvanger uitvoert voor de overdracht.
Artikel 7.4
In artikel 44, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1974/2006 staat verwoord onder welke voor- waarden de agromilieuverbintenissen voortijdig mogen worden beëindigd zonder dat de inmiddels betaalde jaarvergoedingen moeten worden terugbetaald. Deze voorwaarden zijn van toepassing op subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer buiten natuurterreinen. Op grond van artikel 44, tweede lid, onderdeel a, is voortijdige beëindiging toegestaan als de begunstigde al een belangrijk gedeelte van de verbintenis heeft uitgevoerd en als zijn landbouwactiviteiten definitief beëindigd zijn en als overname van de subsidie niet haalbaar is.
Artikel 7.5
Artikel 7.5 biedt de mogelijkheid om het natuurterrein, de landbouwgrond of de landschapselementen waarop een subsidie natuurbeheer, landschapsbeheer of agrarisch natuurbeheer ziet, uit te breiden. Deze mogelijkheid is echter beperkt: de uitbreiding moet leiden tot een verhoging van jaarvergoeding van ten minste €50,-. Achtergrond van deze beperking is onder andere de beheersing van uitvoeringskosten. Voor agrarisch natuurbeheer en agrarisch landschapsbeheer buiten natuurterreinen is het tevens een uitvoering van artikel 45 van verordening (EG) nr. 1974/2006. Daar staat onder andere dat vergroting van het terrein alleen mag zijn toegestaan als dat gunstig is voor de betrokken maatregel, als het gerechtvaardigd is vanuit het oogpunt van de aard van de verbintenis, de duur van de resterende looptijd en de omvang van de oppervlakte. Tegen deze achtergrond is de maximale uitbreiding beperkt en is de uitbreiding slechts eenmaal per jaar toegestaan.
Artikel 7.5a
In de uitvoeringspraktijk is de wens ontstaan om de overdracht van subsidie mogelijk maken van een individuele beheerder naar een samenwerkingsverband voor de resterende looptijd. Uitgangspunt bij deze constructie is dat een individuele beheerder al zijn lopende subsidies inclusief toeslagen overdraagt.
 
Eerste lid: Het samenwerkingsverband vraagt een vergroting van areaal aan want deze vergroting wordt veroorzaakt door de toevoeging van beheereenheden van een individuele begunstigde. Tegelijkertijd wordt er een verzoek tot intrekking van de subsidies van de individuele begunstigde ingediend. Toeslagen verbonden aan de beheereenheden gaan mee over. Aan de toekenning van deze vergroting en de bijbehorende intrekking zijn de volgende voorwaarden verbonden:
  • de individuele begunstigde draagt alle subsidies over aan het samenwerkingsverband, met de daarbij behorende toeslagen;
  • het mag niet leiden tot een korter durend beheer voor de onderhavige natuurterreinen en landschapselementen dan 6 jaar;
  • deze vorm van overdracht is niet mogelijk indien het samenwerkingsverband niet gecertificeerd is terwijl de individuele begunstigde dit wel is.
Tweede lid: Bij de intrekking worden ook alle subsidies van de individuele begunstigde vastgesteld voor de tot het moment van overdracht lopende periode.
 
Derde lid: Voor zover het samenwerkingsverband niet in staat is om de verplichtingen van de toeslag Schaapkuddes Natuur na te komen, gaat deze toeslag niet mee over naar het samenwerkingsverband. Deze wordt naar analogie van het tweede lid vastgesteld.
Artikel 7.6
Voor subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer buiten natuurterreinen zijn de mogelijkheden voor verkleining van het areaal, waarvoor subsidie ontvangen wordt, beperkt overeenkomstig artikel 45, vierde lid, van verordening (EG) 1974/2006. Dat artikel staat toe dat in geval van herverkaveling of ruilverkaveling van overheidswege of in geval van ruilverkaveling die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, de subsidie voortijdig wordt beëindigd zonder dat de reeds betaalde jaarvergoedingen worden terugbetaald.
Artikel 7.8
Op grond van de Europese voorschriften zijn agromilieuverbintenissen (subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer buiten natuurterreinen) subsidies met een bovenwettelijk karakter: er wordt geen subsidie gegeven voor zaken die wettelijk al verplicht zijn, maar er wordt subsidie gegeven ter stimulering van zaken die niet wettelijk verplicht zijn. Alleen voor bovenwettelijke activiteiten mag subsidie worden toegekend. Wijziging van het wettelijk kader kan gevolgen hebben voor de vergoedingsmarge: wat tot op heden bovenwettelijk was, kan met de introductie van nieuwe wettelijke bepalingen een wettelijk voorschrift worden. Als dat zich voordoet, moet de subsidie worden aangepast. Omdat een subsidieontvanger niet kan worden verplicht een subsidie onder minder gunstige voorwaarden te accepteren, biedt het tweede lid de ruimte om de subsidie te beëindigen zonder dat de reeds betaalde jaarvergoedingen worden teruggevorderd.
Artikel 8.1.6
Als gedeputeerde staten een certificaat van een subsidieontvanger intrekken, is de subsidieontvanger niet langer gerechtigd de subsidie te blijven ontvangen onder de voorwaarden die gelden voor gecertificeerde begunstigden. Daarom trekken gedeputeerde staten de subsidie in beginsel in, tenzij de begunstigde aangeeft de subsidie te willen blijven ontvangen onder de voorwaarden die gelden voor niet gecertificeerde begunstigden. Dit betekent dat de subsidie- ontvanger alsnog de gegevens moet verstrekken die zijn vereist op artikel 3.1.4, eerste en tweede lid.
Artikel 8.2.4
Vervallen.
Artikel 9.2
Dit artikel biedt de ruimte om een collectief beheerplan jaarlijks te wijzigen / aan te passen op basis van ecologische en bedrijfseconomische redenen (eerste lid). Het tweede lid biedt de mogelijkheid om tot 1 februari nog kleine wijzigingen door te voeren.
Artikel 10.1
Dit artikel geeft voor subsidies natuurbeheer, subsidies landschapsbeheer, subsidies agrarisch natuurbeheer en probleemgebiedensubsidies de kaders voor het verlagen van de jaarlijks uit te betalen voorschotten (jaarbetalingen) en het vast te stellen totale subsidiebedrag. Uitgangspunt zal zijn dat aan het einde van een kalenderjaar of beheerjaar zoveel mogelijk dat jaar wordt afgesloten. Dit betekent dus dat niet alleen aan het einde van de subsidieduur een besluit wordt genomen over het al dan niet verlagen van de subsidie, maar in beginsel aan het einde van ieder kalenderjaar of beheerjaar.
 
Voor natuurbeheer of landschapsbeheer op natuurgrond vindt verlaging plaats op basis van de Beleidsregels sanctiebepalingen SNL.
 
Voor agrarisch natuur en landschapsbeheer buiten natuurterreinen hangt de verlaging samen met de Europese voorschriften die gelden voor agromilieuverbintenissen. Deze moeten jaarlijks worden uitbetaald (zie artikel 39, vierde lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 en punt 51 van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013). Alleen in geval van zeer ernstige overtredingen zullen reeds betaalde voorschotten worden teruggevorderd.
Artikel 10.2
Voor de subsidie agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidie en subsidie landschapsbeheer buiten natuurterreinen geldt als subsidievoorwaarde dat de randvoorwaarden gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten worden nageleefd. Uit de Europese voorschriften inzake plattelandsontwikkelingssteun (verordening 1975/2006) volgt dat bij niet naleving van de randvoorwaarden in een kalenderjaar de betalingen (bij probleemgebiedensubsidie) of de jaarvergoedingen (bij subsidies agrarisch natuurbeheer of landschapsbeheer buiten natuurterreinen) die in dat kalenderjaar worden gedaan of betaald, moet worden verlaagd. De uitgangspunten die gelden voor de hoogte van de verlaging zijn identiek aan de voorschriften die gelden voor subsidie verleend in het kader van de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB van de Minister van LNV. Omdat de Europese voorschriften uitgaan van één kortingensystematiek, zijn de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB van overeenkomstige toepassing verklaard op het niet naleven van de randvoorwaarden GLB in het kader van onder deze verordening vallende subsidies.
 
Ook al worden niet alle subsidies agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidies en subsidies landschapsbeheer buiten natuurterreinen betaald met Europese middelen, toch zijn de randvoorwaarden van toepassing en wordt ook het kortingenkader zoals dat voor Europese subsidie geldt, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit omdat het niet wenselijk is om subsidieontvangers, die gelijke soorten subsidies ontvangen onder gelijke subsidievoorwaarden, verschillend te behandelen.
 
Voor subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer buiten natuurterreinen die onderdeel uitmaken van het plattelandsontwikkelingsprogramma gelden nog enkele aanvullende randvoorwaarden. De kortingensystematiek die voor overtredingen van deze aanvullende randvoorwaarden gelden, is neergelegd in het derde lid.
Artikel 10.3
Dit artikel ziet op de situatie waarin op grond van artikel 7.3, zevende lid, de subsidie wordt overgedragen gedurende een beheerjaar of kalenderjaar, maar vóór de peildatum. In dat geval gaat de subsidie over vanaf het moment dat de grond wordt overgedragen. Als de oorspronkelijk begunstigde gedurende de periode van het betreffende kalenderjaar of beheerjaar een overtreding van de randvoorwaarden heeft begaan, kan deze overtreding worden toegerekend aan de nieuwe begunstigde die op de peildatum van dat kalenderjaar of beheerjaar begunstigde is. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat overtredingen begaan in enig kalenderjaar of beheerjaar niet door de overdracht zonder gevolgen blijven.
Artikel 12.1
Het Subsidiestelsel natuur en landschapsbeheer is gefaseerd in werking getreden. Per 1 januari 2010 traden de onderdelen agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer buiten natuurterreinen van deze verordening in werking, evenals de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschapsbeheer. Voor het natuurbeheer is de SNL op 1-1-2011 in werking getreden, De PSN en PSAN zijn nog van kracht voor de lopende beschikkingen.
Artikelen 12.3
Subsidies verstrekt onder een provinciale Subsidieregeling natuurbeheer of een provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer kunnen onder voorwaarden worden omgezet naar een op grond van deze verordening te verstrekken subsidie. De omzetting moet op grond van het natuurbeheerplan zijn toegestaan. Tevens moet worden voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 27, 12e lid van (EG) Verordening 1974/2006.
Artikel 12.4
Wanneer subsidies verstrekt onder een provinciale Subsidieregeling natuurbeheer, een provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de Minister van LNV of de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de Minister van LNV aflopen, kunnen begunstigden een subsidie aanvragen onder deze verordening. Nu kan het zo zijn dat het jaarritme van de oude subsidie en de nieuwe subsidie niet gelijk loopt. Zo kan het voorkomen dat de ene subsidie in bijvoorbeeld oktober afloopt terwijl de nieuwe subsidie ingaat per 1 januari. Gedeputeerde staten kunnen in die gevallen de nieuw aangevraagde subsidie verlenen voor zes jaar én de maanden die liggen tussen het einde van de oude subsidie en de ingang van de nieuwe subsidie.
Artikelen 12.5
Als een rechtspersoon een aanvraag tot certificering gebiedscoördinator heeft ingediend maar er nog niet is besloten op deze aanvraag, kon hij tot 1 januari 2011 toch een gebiedsplan ter goedkeuring bij gedeputeerde staten voorleggen. Als na indiening van zo'n collectief beheerplan het certificeringsverzoek wordt afgewezen, konden gedeputeerde staten het plan beoordelen op de inhoud. De afwijzing van het certificeringsverzoek heeft geen gevolgen voor het reeds ingediende verzoek tot goedkeuring van het plan. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die het collectief beheerplan heeft ingediend, zal geen wijzigingen van het collectief beheerplan mogen indienen. Landbouwers die subsidie ontvangen conform het collectief beheerplan zullen eventuele wijzigingen van het collectief beheerplan door een gebiedscoördinator moeten laten opstellen die wel in het bezit is van een certificaat.
 
Tot 31 december 2011 konden en ook daartoe aangewezen ambtenaren optreden als gebiedscoördinator. Dit om te voorkomen dat binnen een gebied waar geen gebiedscoördinator aanwezig is, geen collectief agrarisch natuurbeheer kan plaatsvinden.
 
Als een begunstigde nog niet is gecertificeerd maar wel een verzoek tot certificering heeft ingediend, kan hij tot 1 januari 2015 een aanvraag tot subsidie indienen als was hij gecertificeerd. Mocht de certificering niet worden toegekend, dan vervalt in beginsel de subsidie, tenzij de begunstigde aangeeft ook subsidie te willen ontvangen onder de voorwaarden van niet-gecertificeerde. Dit betekent onder andere dat de hoogte van de subsidie wordt beperkt (zie artikel 8.1.6 lid 2). Dit verzoek van de begunstigde is nodig omdat de subsidieaanvraag ziet op een subsidie onder de voorwaarden die gelden voor gecertificeerden.
Artikel III
Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 oktober 2014.
 
Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 7 oktober 2014.
 
Drs. J.M.M. Polman, voorzitter
A.W. Smit, secretaris
 
Uitgegeven 20 oktober 2014,
De secretaris, A.W. Smit
Toelichting wijziging SVNL en index Natuur en Landschap Zeeland 2015
Wijzigingen in IPO verband
De navolgende artikelen en onderdelen worden gewijzigd in verband met wijzigingen in het landelijk model voor de SVNL:
 
Artikel I
Onderdeel A
Definitie monitoringsprogramma (art. 1.1 onder s.): de vigerende definitie blijkt discussie op te roepen over de doelstelling van de monitoring. De nieuwe definitie dient er toe deze discussie weg te nemen.
 
Onderdeel D
Artikel 1.12 vervalt: De bepalingen over de slotenmarge leidt, in combinatie met de technische (on) mogelijkheden van de toolkit, tot juridische uitvoeringsproblemen. Derhalve komt de mogelijkheid om in de aanvraag de oppervlakte beheereenheid uit te breiden met sloten, zoals gedefinieerd in dit artikel, te vervallen.
 
Onderdeel G
Artikel 3.2.3 (subsidieverplichtingen): de verplichting voor het opstellen van een overeenkomst binnen een maand na de datum van de bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening leidt in de praktijk tot uitvoeringsproblemen. Deze wijziging leidt tot het opheffen van deze verplichting en verruimt de termijn van één tot drie maanden.
 
Onderdeel H
In artikel 5.1.2a.3 is de nummering van de leden gecorrigeerd. Na doorvoering van deze correctie vindt aanpassing van het derde lid plaats. Hiervoor geldt de toelichting onder G.
 
Onderdeel K
Het nieuwe artikel 7.5a: In de uitvoeringspraktijk is de wens ontstaan om de overdracht van subsidie mogelijk maken van een individuele beheerder naar een samenwerkingsverband voor de resterende looptijd. Uitgangspunt bij deze constructie is dat een individuele beheerder al zijn lopende subsidies inclusief toeslagen overdraagt. Zie verder de artikelsgewijze toelichting onder artikel 7.5a.
 
Onderdeel P
Overgangsrechtelijke bepalingen artikel 12.7, leden 8 tot en met 10: Hierin wordt geregeld dat een aantal doorgevoerde wijzigingen alleen gelden voor nieuwe aanvragen voor 2015, via de openstelling najaar 2014. Deze wijzigingen zijn niet van toepassing voor lopende beschikkingen.
 
Onderdeel Q
De index landschap 2014 wordt gewijzigd.
 
Artikel II
De wijzigingen in IPO verband zijn daar waar nodig nader toegelicht in de algemene en artikelsgewijze toelichting op de SVNL.
 
Administratieve correcties SVNL Zeeland
Middels artikel I, onderdelen B, C, E, F, I, J, L, M, N, en O zijn administratieve correcties aangebracht op de artikelen 1.5, 1.10, 3.1.3 (eerste lid), 3.1.7(derde lid), 6.4 (tweede lid), 7.5 (vijfde en zevende lid), 8.1.1 (eerste lid), 8.1.6 (eerste lid), 12.3 en 12.4 zodat de tekst weer geheel in overeenstemming is met het landelijke model. Deze correcties hebben geen inhoudelijke betekenis.
De algemene en artikelsgewijze toelichting op de SVNL is daar waar nodig geactualiseerd.
In artikel III is geregeld dat de redactionele wijzigingen terugwerken tot en met 1 oktober 2014.
 
Bijlage 1  
Bijlage 9 Index natuur en landschap
9.1 Index agrarisch 2014
9.2 Index landschap 2014
Naar boven