NATUURBEHEERPLAN ZUID-HOLLAND 2015
Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
op 09 september 2014
Inhoudsopgave
1
Inleiding
1.1
Status en doel van het natuurbeheerplan
1.2
Belangrijkste wijzigingen in natuurbeheerplan 2015
1.3
Te volgen procedure, overleg en inspraak
2
Beleidskader
2.1
Rijksbeleid en Europees beleid
2.1.1
Nota Ruimte en EHS
2.1.2
Natuurbeschermingswet en Natura 2000
2.1.3
Actieprogramma weidevogels
2.2
Provinciaal Beleid
3
Algemene definities en natuur- en landschapsdoelen
3.1
Algemene kaders van het natuurbeheerplan
3.2
Gebiedsbeschrijving en natuurdoelen
3.2.1
Doelen natuur- en landschapbeheer
3.2.2
Doelen agrarisch natuur- en landschapsbeheer
3.2.3
Gebiedsbeschrijving van de vijf deelgebieden
3.2.3.a
De Eilanden
3.2.3.b
De Waarden
3.2.3.c
Midden Holland
3.2.3.d
Duinstreek
3.2.3.e
Rijnstreek
4
Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer
4.1
Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer
4.2.1
Natuurbeheer
4.2.1.1
Landschapselementen
4.2.1.2
Recreatietoeslag
4.2.2
Agrarisch natuurbeheer
4.2.2.1
Weidevogelbeheer
4.2.2.1.a
Criteria en werkwijze begrenzen weidevogelgebieden
4.2.2.1.b
Opengestelde beheerpakketten weidevogelgebied en toeslagen
4.2.2.1.c
Spelregels weidevogelbeheer
4.2.2.2
Akkervogels en akkerfaunagebieden
4.2.2.3
Agrarische floragebieden
4.2.2.3.a
Criteria begrenzen botanisch grasland
4.2.2.3.b
Beheerpakketten agrarische floragebieden
4.2.2.3.c
Spelregels botanisch waardevol grasland
4.2.3
Landschapselementen in agrarisch gebied
4.2.3.a
Begrenzing landschapsbeheer in agrarisch gebied en beheertypen en beheerpakketten landschapsbeer
4.3
Subsidies probleemgebieden
5
Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap
5.1
Ambitiekaart
5.2
Investeringssubsidie
5.3
Subsidie voor functiewijziging
5.4
Grondverwerving
5.5
Overgangsbeheer
6
Werkwijze natuurbeheerplan
6.1
De Index Natuur en Landschap
6.2
Beheer en kwaliteitsimpulsen
7
Informatie en subsidie aanvragen
7.1
Subsidieperiode
Bijlagen
Kaarten
1 Inleiding
Op 1 januari 2010 is het nieuwe subsidiestelsel voor Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) in werking getreden. Dit stelsel is de opvolger van de provinciale Subsidieregelingen Natuurbeheer (SN) en Agrarisch Natuurbeheer (SAN) van Programma Beheer. Het SNL bestaat uit twee subsidieregelingen: De ’Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer’ en de ‘Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap’, beiden vastgesteld door Gedeputeerde Staten c.q. Provinciale Staten op 28 september 2009, herzien op 5 oktober 2010, 20 september 2011, 2 oktober 2012 en 2 oktober 2013. Voor de uitvoering van de subsidieregelingen stelt de provincie een natuurbeheerplan op. In het natuurbeheerplan worden de subsidievoorwaarden gesteld en begrenzen Gedeputeerde Staten gebieden waar de subsidiëring van natuurbeheer, ontwikkeling van nieuwe natuur, agrarisch natuurbeheer en landschapsonderhoud kan plaatsvinden.
Het natuurbeheerplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur. In hoofdstuk 2 worden de diverse beleidskaders geschetst waar dit plan uitvoering aan geeft of een raakvlak mee heeft.
1.1 Status en doel van het natuurbeheerplan
Dit natuurbeheerplan vormt een instrument om subsidies voor natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer volgens de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer in Zuid-Holland mogelijk te maken. In dit natuurbeheerplan zijn de bestaande en nog te realiseren nieuwe natuur begrensd. Het natuurbeheerplan is tevens het officiële beleidskader waarin de provinciale ambities voor behoud en herstel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS of ‘Natuurnetwerk Nederland’) zijn uitgewerkt. Ook voor agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer (grotendeels buiten de EHS) geeft het natuurbeheerplan aan welke doelen in welke gebieden worden nagestreefd.
Agrariërs en particuliere beheerders maken zelf de keuze of ze al dan niet gebruik maken van de subsidiemogelijkheden. Eigenaren en gebruikers van gronden die zijn begrensd als natuurgebied of agrarisch natuurgebied hebben de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor het beheer van deze terreinen. Er is dus geen sprake van aantasting van eigendoms- en gebruiksrechten.
Het natuurbeheerplan heeft geen planologische consequenties of consequenties voor bestemmingsplannen, behoudens voor gronden die liggen binnen de EHS of de ‘Strategische reservering’. In de Verordening Ruimte wordt verwezen naar o.a. in het natuurbeheerplan toegekende beheertypen, als het gaat om het bepalen van de ’wezenlijke kenmerken en waarden’. De begrenzing van natuurgebieden heeft geen consequenties voor de uit een vigerend bestemmingsplan voortvloeiende bestaande gebruiksmogelijkheden van begrensde gronden en ook niet voor daarnaast gelegen gronden. De gebruiksmogelijkheden van een perceel met een agrarische bestemming worden uitsluitend bepaald door het vigerende bestemmingsplan. Het natuurbeheerplan en het bestemmingsplan zijn verschillende toetsingskaders waarbinnen de betrokken bestuursorganen een eigen bevoegdheid tot belangenafweging toekomt.
Op het moment dat op vrijwillige basis een subsidieverplichting wordt aangegaan in het kader van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap, welke voorziet in subsidiëring van omvorming van landbouwgrond naar natuurgrond, ontstaan er planologische consequenties. Voor het omzetten van landbouwgrond naar natuurgrond wijzigt de bestemming van de grond, hetgeen in toekomstige bestemmingsplanwijzigingen dient te worden verwerkt.
Het natuurbeheerplan 2015 vervangt integraal het in september 2013 vastgestelde natuurbeheerplan Zuid-Holland 2014.
1.2 Belangrijkste wijzigingen in het natuurbeheerplan 2015
Ingevolge het nieuwe Rijksbeleid en de decentralisatie van rijkstaken naar de provincies is de Ecologische Hoofdstructuur herijkt. Deze herijking richtte zich op het restant van de ontwikkelopgave en het uitwerken van de realisatiestrategie van de EHS en kon niet meegenomen worden in het natuurbeheerplan 2014. Nu de herijkte EHS in december 2013 is vastgesteld, worden de consequenties daarvan in het natuurbeheerplan 2015 verwerkt. Een andere wijziging is dat inmiddels de begrensde ganzenfoerageergebieden niet meer operationeel zijn; deze zijn uit het natuurbeheerplan 2015 verwijderd. Verder heeft er een aantal wijzigingen van ondergeschikte betekenis plaatsgevonden in de toegekende beheertypen; natuurbeheertypen die nog blanco waren (N00.01) en zijn omgezet in een werkelijk natuurbeheertype of – voorlopig – in een agrarisch natuurbeheertype (dit geldt niet voor de ambitiekaart).
Voor het onderdeel landschapsbeheer in agrarisch gebied is een aanpassing doorgevoerd om betere aansluiting te krijgen bij de uitvoeringspraktijk. Kern van de aanpassing is dat de koppeling van beheertypes aan landschapstypen is losgelaten waardoor een betere aansluiting mogelijk is op de doelstellingen uit de Beleidsvisie Groen.
1.3 Te volgen procedure, overleg en inspraak
Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een natuurbeheerplan is in het verleden steeds de openbare voorbereidingsprocedure toegepast die geregeld is in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), afdeling 3.4. Aangezien er in het geval van het natuurbeheerplan 2015 slechts sprake is – naast enkele mineure wijzigingen – van aanpassingen waarover al besluitvorming heeft plaatsgevonden, of aanpassingen die zorgen voor een betere aansluiting op de uitvoeringspraktijk wordt dit plan niet eerst ter visie gelegd.
2. Beleidskader
Het plan is afgestemd op het natuur- en landschapsbeleid van de diverse overheden (Europese Unie, Rijk en provincie) en met het vigerende integrale beleid in het landelijke gebied voor water, milieu en ruimtelijke ordening. Vanwege de recente overdracht van verantwoordelijkheden in het kader van de decentralisatie is op onderdelen nadere beleidsuitwerking nodig. Dit heeft onder andere betrekking op het agrarisch natuurbeheer. De consequenties hiervan worden in een volgende actualisering van het natuurbeheerplan verwerkt.
2.1 Rijksbeleid en Europees beleid
Het doel van het natuur- en landschapsbeheer is het behoud en de verbetering van de natuur- en landschapskwaliteit. Een belangrijke partij voor de provincie in het realiseren van het natuurbeleid is de rijksoverheid. Richtinggevend voor het nationale natuurbeleid zijn de internationale doelstellingen van het Biodiversiteitsverdrag, de Millennium Development Goals en het beleid van de Europese Unie. Het kabinet zet zich in om het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen en bij te dragen aan de millenniumdoelen per 2010. Het wil er tevens voor zorgen dat in 2020 duurzame condities zijn voor het voortbestaan van alle soorten en populaties die in 1982 van nature in Nederland voorkwamen.
Onderdeel van het natuurbeleid vormen ook de inspanningen voor de verbetering van milieu en platteland door middel van agrarisch natuurbeheer. Nederland maakt daarbij gebruik van de doelen die in het Europese Plattelandsontwikkelingprogramma (POP2) zijn opgenomen. Een doel is het verhogen van duurzaam gebruik van landbouwgrond. Beheerders van landbouwgrond worden gestimuleerd om hun land zodanig te beheren dat natuur, milieu, landschap en klimaat er baat bij hebben.
2.1.1 EHS
Belangrijk instrument voor de realisatie van de biodiversiteitdoelstellingen is de Ecologische Hoofdstructuur. De EHS is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheersgebieden en verbindingszones. Hierbinnen kan de uitwisseling van soorten optimaal plaatsvinden en wordt de biodiversiteit verbeterd.
In het kader van het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur (2012) en het natuurpact (2013) zijn tussen Rijk en provincies afspraken gemaakt over de decentralisatie van rijkstaken naar de provincies, het herijken van de (restantopgave) Ecologische Hoofdstructuur en de verdeling van grond en budgetten voor beheer en investeringen. Voor Zuid-Holland heeft dit geleid tot het met name het verkleinen van de restant ontwikkelopgave en het uitwerken van een andere realisatiestrategie. Internationale verplichtingen zijn daarin sturend.
2.1.2 Natuurbeschermingswet en Natura 2000
In 1967 is in Nederland de eerste Natuurbeschermingswet in werking getreden. Deze wet maakte het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen. Nadien is de Natuurbeschermingswet gewijzigd (gewijzigde wet in 2005 in werking getreden) en alleen gericht op gebiedsbescherming. De eerdere wet voldeed niet meer aan de internationale verdragen en Europese verordeningen. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. Op grond van de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen:
  • 1.
    Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
  • 2.
    Beschermde Natuurmonumenten en
  • 3.
    Wetlands volgens het verdrag van Ramsar
Deze gebieden maken deel uit van de ecologische hoofdstructuur.
Natura 2000 is een Europees netwerk van waardevolle, te beschermen natuurgebieden, die zijn aangewezen onder de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Doel is de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Nederland kent 166 N2000-gebieden. De Staatssecretaris van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de aanwijzing van de gebieden. Voor elk gebied wordt daarbij bepaald welke Europese natuurdoelen in dit gebied in stand gehouden moeten worden. Voor elk gebied moet een maximaal 6 jaar geldend beheerplan gemaakt worden. In een dergelijk Natura 2000-beheerplan staat welke maatregelen in een beheerplanperiode genomen moeten worden om de Natura 2000-doelen in stand te houden. ‘In stand houden’ kan behoud betekenen van de aanwezige doelen. Soms is verbetering of uitbreiding aangewezen om de doelen op langere termijn in stand te kunnen houden. In de wet is bepaald dat huidige activiteiten ("bestaand gebruik") in beginsel voortgezet kunnen worden, tenzij deze activiteiten het in stand houden van de Europese natuurdoelen in de weg staan. Voor die laatste activiteiten wordt in het N2000-beheerplan zo mogelijk aangegeven met welke maatregelen huidige activiteiten in en rondom het gebied (´bestaand gebruik´) voortgezet kunnen worden, zodat het schadelijk effect op de doelen wordt voorkomen.
Door de doelen in het natuurbeheerplan zo goed mogelijk in overeenstemming te brengen met de beheerplannen Natura 2000, wordt bevorderd dat de benodigde maatregelen voor Natura 2000 deels kunnen worden gesubsidieerd via de subsidieregelingen SNL.
2.1.3 Actieprogramma weidevogels
Het “Actieprogramma Weidevogels” is in 2005 opgesteld door het toenmalige ministerie van LNV, samen met provincies, gemeenten, waterschappen, organisaties van boeren, natuurbeheerders, vogelbeschermers, kennisinstellingen en vrijwilligers. Het programma heeft als doel de achteruitgang van het aantal weidevogels tot staan te brengen in 2010 en om te buigen in een stijging van aantallen broedparen. Hiervoor zijn vergaande maatregelen nodig die vooral gericht zijn op het behoud van het Nederlandse weidevogellandschap, dat op wereldschaal uniek is. Daarbij moet er 280.000 hectare goed weidevogelgebied beschikbaar zijn in 2018. Betrokken partijen hebben zich verenigd in het weidevogelverbond. De provincie Zuid-Holland is hier ambtelijk bij betrokken. Inmiddels gaan de gedachten uit naar een zogenoemd ‘kerngebiedenbeleid’; de consequenties daarvan zullen worden opgenomen in het natuurbeheerplan 2016.
2.2 Provinciaal beleid
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Beleidsvisie Groen (2012/2013). De Beleidsvisie Groen geeft de nieuwe koers en uitvoeringsstrategie aan van de provincie Zuid-Holland in de groene ruimte.
De visie in de Beleidsvisie Groen geeft aan dat de provincie de verschillende functies in de groene ruimte (water, cultuurhistorie, natuur, recreatie en landbouw) de komende jaren nog meer wil koppelen om de provinciale doelen te kunnen halen. Meervoudig ruimtegebruik en slimme koppelingen zijn daarom het uitgangspunt. De komende jaren ligt minder de nadruk op nieuwe groengebieden, maar meer op netwerken waarbij de kwaliteiten van het landschap behouden blijven. Daarnaast is de kwaliteitsverbetering van de bestaande groengebieden een belangrijk aandachtspunt. De prioriteiten zijn het afronden van de projecten Recreatie om de stad, het realiseren van de herijkte Ecologische Hoofdstructuur in combinatie met het verbeteren van het recreatieve netwerk, een kwaliteitsimpuls voor groengebieden en innovatie¬maatregelen voor de grondgebonden landbouw. De provinciale middelen worden vooral gericht ingezet om het groen dichtbij het stedelijke netwerk te realiseren en te verbeteren wat een belangrijke bijdrage levert aan een goed woon- en vestigingsklimaat. Voor het beheer en onderhoud van natuur- en recreatiegebieden is het uitgangspunt dat de opgave en de middelen in balans moeten zijn.
3. Algemene definities en natuur- en landschapsdoelen
3.1 Algemene kaders van het natuurbeheerplan
Het natuurbeheerplan is een instrument waarmee tot op perceelsniveau uitwerking wordt gegeven aan de doelen uit de provinciale beleidskaders. Per perceel wordt concreet aangegeven welk beheertype van toepassing is en welke voorwaarden daarbij gelden om voor een beheervergoeding in aanmerking te komen. Het natuurbeheerplan kent 6 themakaarten die hieronder kort worden toegelicht:
Beheertypenkaart: Bestaande en nieuwe (agrarische) natuur getypeerd volgens de Index Natuur- en Landschap* op basis van de actuele situatie. De beheertypenkaart vormt de basis voor de subsidietoekenning voor beheer.
Kaart Nieuwe Natuur: Percelen die zijn aangemerkt als ‘nieuwe natuur’ komen in aanmerking voor verwerving of functiewijziging van landbouwgrond naar natuurgrond op particuliere grond.
Ambitiekaart: Geeft het geambieerde natuurdoel aan. Dit natuurdoel is soms al bereikt (en in dat geval komt ambitiekaart overeen met de beheertypenkaart) en soms niet.
Z oekgebieden landschapselementen in agrarisch gebied: Gebieden waarbinnen landschapselementen, getypeerd volgens de Index Natuur- en Landschap, in aanmerking komen voor subsidiëring, zoals omschreven in het natuurbeheerplan.
Toeslagen vaarland en probleemgebied: Geeft aan op welke percelen een toeslag voor vaarland (natuurterrein dat uitsluitend varend te bereiken is) en probleemgebied (terrein met landbouwkundige beperkingen als gevolg van fysieke terreincondities) kan worden gesubsidieerd.
Collectieve beheerplannen: De werkgebieden van door de provincie aangewezen gebiedscoördinatoren waarbinnen een collectieve indiening van subsidieaanvragen voor beheer is vereist.
* De basis voor de beheertypen vormt de Index Natuur en Landschap. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6.
3.2 Gebiedsbeschrijving en natuurdoelen
3.2.1 Doelen natuur- en landschapbeheer
De doelen voor natuur- en landschapbeheer zijn in het verleden vastgesteld en beschreven in het kader van het opstellen van de diverse Natuurgebiedsplannen op basis van het Programma Beheer. Deze doelen zijn bij het opstellen van het natuurbeheerplan Zuid-Holland (vastgesteld september 2009) omgezet naar de terminologie voor beheertypen in het nieuwe subsidiestelsel. Nadien zijn er naar aanleiding van overleg met beheerders en de verwerking van zienswijzen jaarlijks aanpassingen gedaan ter verbetering van het kaartmateriaal.
3.2.2 Doelen agrarisch natuur- en landschapsbeheer
De belangrijkste gebieden voor de veehouderij in Zuid-Holland liggen in de veenweidegebieden. Delen van deze gebieden zijn belangrijke weidevogelgebieden. Hoewel de natuurdoelstelling voor de veehouderij gebieden vooral gericht is op weidevogels, worden in de deelgebieden Duinstreek en De Eilanden ook begrenzingen opgenomen voor akkervogels (akkerfaunagebied, zie bijlage 1). In dit plan zijn botanische doelen vooral gericht op de slootkanten in de veenweidegebieden, omdat deze de grootste botanische waarden hebben vergeleken met graslanden. De doelen voor landschapsbeheer zijn gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteit en identiteit.
3.2.3 Gebiedsbeschrijving van de vijf deelgebieden
In het natuurbeheerplan wordt Zuid-Holland opgedeeld in vijf geografische deelgebieden. Bij de beschrijving van de natuurdoelen en de begrenzing wordt steeds verwezen naar de verschillende deelgebieden. Onderstaand wordt een beschrijving van deze vijf deelgebieden gegeven.
3.2.3.a De Eilanden
Het deelgebied ‘De Eilanden’ omvat Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten, De Hoeksche Waard, IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht. De bodem in dit deelgebied bestaat overwegend uit zeeklei, en plaatselijk uit zand, veen of klei-op-veen. Het gebied is ontstaan door indijking en drooglegging van slikken en schorren: de op- en aanwaspolders. Het landschap kenmerkt zich door grootschalige kleipolders met een schilsgewijze opbouw, op sommige plaatsen doorsneden door kreeklopen. De dijken, die de afzonderlijke indijkingen omgeven, weerspiegelen de ontstaansgeschiedenis van dit landschap. Akkerbouw is de belangrijkste vorm van grondgebruik; plaatselijk komen graslandcomplexen van enige omvang voor, zoals in het Oudeland van Strijen in de Hoeksche Waard, langs de Bernisse op Voorne-Putten, de Koudenhoek en polder de Oude Oostdijk op Goeree. Langs de binnenduinrand van Voorne en Goeree is het landschap kleinschaliger en is er een afwisseling te vinden van natuurterreinen, akkertjes, graslanden en beplantingselementen. Op de Kop van Goeree ligt een breed duingebied met jonge duinen en omvangrijke complexen oude duinen met graslanden. De voormalige strandvlakte is ingepolderd en vormt nu de karakteristieke strandpolders.
Op Goeree komt een bijzonder landschapstype voor, het zogenaamde schurvelingen- en zandwallengebied. Het is ontstaan door het afgraven van voormalig duingebied. De zandwallen (en op enkele plaatsen ook schurvelingen) omsluiten grasland en akkers en worden van oudsher gebruikt voor bloemzaadteelt. De akkertjes lijken soms kamers in het landschap met aarden wallen als muren. De zandwallen zijn begroeid met struweel/bomen of gras.
3.2.3.b De Waarden
Het deelgebied ‘De Waarden’ omvat de Krimpenerwaard, het westelijk deel van de Lopikerwaard, de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Het is overwegend een zeer open veenweidegebied met strokenverkaveling. De (regelmatige) afwisseling tussen graslandpercelen en sloten is kenmerkend, evenals de grote hoeveelheid water en het hoge waterpeil. Het wordt doorsneden door de rivieren de Hollandse IJssel, de Lek en de Merwede. Langs de rivieren, in de zogenaamde komgronden in Vijfheerenlanden, en op de oeverwallen van voormalige veenstromen bestaat de bodem uit rivierklei. Boomgaarden, geriefhoutbosjes en grienden zorgen hier voor een meer besloten landschap.
3.2.3.c Midden Holland
Midden Holland omvat de groene buffer Midden-Delfland, het Westland, het gebied rond Oude Leede, de B-Driehoek (Bleiswijk, Berkel en Bergschenhoek) en het gebied ten westen van de Rotte. Het gebied staat onder sterke invloed van de verstedelijking. In het Westland en de B-Driehoek bepalen omvangrijke kassencomplexen het landschapsbeeld. In een deel van de groene ruimte rond de steden vindt een functiewijziging plaats naar multifunctioneel groen met een natuurlijk en recreatief karakter. Midden-Delfland en Oude Leede bestaan voor het grootste deel uit graslandpolders op veen en zeeklei, waarin op sommige plaatsen voormalige getijdenkreken als ruggen zichtbaar zijn.
3.2.3.d Duinstreek
De Duinstreek strekt zich uit tussen Wassenaar en De Zilk en omvat, naast de duinen, tevens de landgoederenzone in de binnenduinrand en de Bollenstreek. In de landgoederenzone tussen Den Haag en Wassenaar bestaat het deelgebied uit een brede duinstrook, deels beboste en bebouwde strandwallen en een brede strandvlakte met weilanden en hakhoutbossen. In de Bollenstreek wordt dit patroon doorbroken door de monding van de Oude Rijn en is de fluviatiele landschapsstructuur en haar karakteristieke blokverkaveling nog zwak herkenbaar. In de rest van de Bollenstreek zijn de strandwallen grotendeels afgegraven en/of bebouwd en zijn de graslanden in de strandvlakten veelal omgezet in bollengrond door zand uit de ondergrond omhoog te brengen.
3.2.3.e Rijnstreek
Deelgebied Rijnstreek is gelegen tussen het kustgebied in het westen en het rivierengebied in het zuidoosten. Het omvat de loop van de Oude Rijn, het Zuid-Hollandse plassengebied, met de Kagerplassen, de Braassemermeer, de Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijkse Plassen met de daartussen gelegen veenpolders en droogmakerijen. De droogmakerijen zijn ontstaan door droogmaking van natuurlijke meren (Lisserpoelpolder, Zoetermeerse Meerpolder) of van meren die zijn ontstaan door afgraving van veen. Het grootste deel van het gebied bestaat echter uit eutroof veen, waar door de aanwezigheid van klei geen turfwinning heeft plaatsgevonden. Het gebied is voornamelijk in gebruik als grasland. In de droogmakerijen vindt ook akkerbouw en sierteelt plaats. Karakteristiek zijn de overgangen van de veenpolders naar de dieper gelegen droogmakerijen en de hoger gelegen bebouwingslinten op restanten niet vergraven veen.
4 Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer
4.1 Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer
Voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen kunnen beheerders in aanmerking komen voor een subsidie. Deze subsidie wordt geregeld in het Subsidiestelsel Natuur- en Landschaps¬beheer die op 28 september 2009 door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland is vastgesteld en daarna jaarlijks is gewijzigd. Dit stelsel is de opvolger van de provinciale subsidieregelingen Natuurbeheer (PSN) en Agrarisch natuurbeheer (PSAN) van Programma Beheer. Het nieuwe subsidiestelsel gaat uit van een eenvoudige manier van aanvragen, vermindering van regels en administratieve lasten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO, vroeger Dienst Regelingen (DR)), de Dienst Landelijk Gebied (DLG), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de provincie zelf zijn belast met de uitvoering van de regeling. Voor alle vormen van agrarisch natuur- en landschapsbeheer geldt, dat dit met ingang van 2014 collectief moet worden aangevraagd op basis van de collectieve gebieden van kaart 6.
4.2.1 Natuurbeheer
Voor natuurbeheer staat op de beheertypenkaart aangegeven welke percelen voor subsidie in aanmerking komen en voor welk beheertype. Een beheerder komt alleen voor subsidie van het toegekende beheertype in aanmerking. Indien er nog geen bestaand beheertype bepaald is, wordt het op alleen de ambitiekaart voorlopig als type N00.01 aangegeven. Deze gronden komen niet voor beheersubsidie in aanmerking.
4.2.1.1. Landschapselementen
Binnen natuurterreinen zijn de landschapselementen vlakdekkend opgenomen. De beheertypenkaart bevat de elementen waarop onder de oude regeling SN of PSN een subsidie is verstrekt. Overige landschapselementen zijn alleen op de ambitiekaart opgenomen en komen niet voor subsidie in aanmerking. Voor landschapselementen in agrarische gebieden wordt verwezen naar hoofdstuk 4.2.3
4.2.1.2 Recreatietoeslag
De recreatietoeslag is zonder uitzondering voor alle begrensde natuurgebieden van toepassing. De recreatietoeslag heeft betrekking op verplichtingen inzake het mogelijk maken van recreatief gebruik van natuurgebieden. Het natuurterrein is daarmee voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen en paden, die recreatief gebruik mogelijk maken.
4.2.2 Agrarisch natuurbeheer
Voor agrarisch natuurbeheer staat op de beheertypenkaart door middel van contouren aangegeven welke percelen voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij kunnen de contouren van de agrarische beheertypen elkaar overlappen. Bij elk van deze agrarische beheertypen horen meerdere agrarische beheerpakketten (zie Index Natuur en Landschap). Per perceel kunnen er meerdere pakketten zijn waarvoor een beheerder subsidie kan aanvragen. Bij een subsidieaanvraag zal men echter voor dezelfde locatie een keuze moeten maken voor één van de beheerpakketten (om overlap te voorkomen).
In dit natuurbeheerplan zijn alle agrarische natuur- en landschapsbeheergebieden aangewezen als gebied waarbij een collectief beheerplan is vereist: subsidie is dan alleen mogelijk als deze onderdeel uitmaken van een collectief beheerplan. Een collectief beheerplan werd al vereist voor dynamisch beheer van weidevogels, akkervogels (en ganzen) omdat daarbij een gebiedsgerichte aanpak nodig is voor een voldoende effectiviteit van de beheermaatregelen. Vanaf 2014 wordt dit voor alle vormen van agrarisch natuur- en landschapsbeheer vereist. Daarmee wordt beoogd dat er op gebiedsniveau ook meer samenhang gaat ontstaan bij botanisch beheer en landschapsbeheer. Hiermee wordt tevens geanticipeerd op het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) waarin gebiedscollectieven per 2016 een belangrijke rol krijgen. De komende jaren zullen worden gebruikt om daar naar toe te groeien.
Binnen de contouren kan het zijn dat niet alle beheerpakketten zijn opengesteld en kunnen collectieve beheerplannen zijn vereist. Hieronder staat een overzicht van de contouren per beheertype:
Beheertype A01.01: Weidevogelgebied
Beheertype A01.02: Akkerfaunagebied
Beheertype A02.01: Botanisch waardevol grasland
4.2.2.1 Weidevogelbeheer
Uit de Vogelbalans 2008 van SOVON Vogelonderzoek Nederland, blijkt dat één op de twee vogelsoorten van de Rode lijst in aantal afneemt. De stand van vogels van het agrarisch gebied neemt landelijk vrijwel jaarlijks af. De maatregelen in het kader van het agrarisch natuurbeheer blijken doorgaans te versnipperd over veel gebieden te worden uitgevoerd. Na zomertaling, kemphaan en watersnip, belanden nu ook de grutto en veldleeuwerik in de gevarenzone. Het aantal grutto’s halveerde sinds 1990. Scholekster en veldleeuwerik gingen zelfs met twee derde in aantal achteruit. Uit onderzoek blijkt dat alleen nestbescherming en uitstel van maaien niet voldoende zijn. Ook andere randvoorwaarden moeten in orde zijn, zoals grondwaterpeil, vegetatiesamenstelling en voedselbeschikbaarheid. Deze landelijke situatie geldt ook voor Zuid-Holland. Daarom wil de provincie Zuid-Holland zich in blijven zetten voor een verbetering van de effectiviteit van het weidevogelbeheer, waarbij de focus zal liggen op kerngebieden en goede aaneensluiting van maatregelen in mozaïekbeheer. Dit betekent dat subsidie voor weidevogelbeheer alleen wordt verstrekt in weidevogelrijke gebieden en als aan bepaalde beheervoorwaarden wordt voldaan.
4.2.2.1.a Criteria en werkwijze begrenzing Weidevogelgebieden
Om inzichtelijk te krijgen in welke gebieden de weidevogels geconcentreerd zijn, is gebruik gemaakt van de volgende gegevens:
  • -
    De broedparen (bp) telgegevens van de agrarische natuurverenigingen uit 2006 (deels uitgevoerd door SOVON);
  • -
    De landschapsgeschiktheidskaart voor grutto’s/weidevogels van Alterra;
  • -
    De gruttodichtheidkaart voor Zuid-Holland van SOVON;
  • -
    Kaart “Belangrijke weidevogelgebieden in Zuid-Holland” zoals opgenomen in de Provinciale Structuurvisie / Visie Ruimte en Mobiliteit;
  • -
    Input van alle agrarische natuurverenigingen en andere particulieren.
In overleg tussen de provincie Zuid-Holland, de Dienst Landelijk Gebied, Veelzijdig Boerenland en Landschapsbeheer Zuid-Holland, is een aantal uitgangspunten opgesteld om de kerngebieden te kunnen bepalen. Deze uitgangspunten zijn:
Aantal broedparen / 100 ha. is bepalend voor begrenzing:
  • -
    10 gruttobroedparen /100 ha. (bron: gruttokaart 2004) of;
  • -
    20 broedparen /100 ha. (exclusief kievit, graspieper en krakeend) (bron: Tellingen BMP-W anv’s 2006) of;
  • -
    35 broedparen /100 ha. alle weidevogels (bron: Tellingen BMP-W anv’s 2006); én
Minimale oppervlakte per begrensde eenheid is 100 ha. Een eenheid heeft een topografisch herkenbare begrenzing. Een uitzondering is gemaakt voor gebieden die fysiek kleiner dan 100 ha zijn.
Bovenstaande uitgangspunten vormen de basis voor de begrenzing. Per deelgebied is vervolgens gekeken welke gebieden buiten de basisbegrenzing vallen; veelal doordat ze niet voldoen aan het uitgangspunt voor de oppervlakte (kleiner dan 100 ha.) terwijl ze wel voldoen aan het aantal broedparen. Waar mogelijk zijn deze gebieden alsnog toegevoegd aan de begrensde eenheid. Tezamen heeft dit geleid tot de begrenzing van het weidevogelgebied op de beheertypenkaart. Daarbij is gestreefd naar een voldoende mate van aaneengeslotenheid.
4.2.2.1.b Opengestelde beheerpakketten weidevogelgebied en toeslagen
In de Index Natuur en Landschap wordt binnen het agrarische natuurtype “Agrarische faunagebieden” (A01) het beheertype “Weidevogelgebied” (A01.01) benoemd, waarbij onderstaande beheerpakketten in Zuid-Holland aangevraagd kunnen worden (voor overig beheerpakketten wordt geen subsidie verstrekt):
A01.01.01 Weidevogelgrasland met rustperiode
A01.01.02 Weidevogelgrasland met voorweiden
A01.01.03 Plas-dras
A01.01.04 Landbouwgrond met legselbeheer
A01.01.05 Kruidenrijk weidevogelgrasland
A01.01.06 Extensief beweid weidevogelgrasland
Toeslag kuikenvelden
Bij het beheerpakket “weidevogelgrasland met rustperiode”, “weidevogelgrasland met voorweiden” , “landbouwgrond met legselbeheer” en “extensief beweid weidevogelgrasland” kan optioneel een toeslag voor kuikenvelden worden aangevraagd. De kuikenvelden zijn minimaal 6 meter breed en worden tenminste 2 weken later gemaaid dan de rest van het perceel.
Toeslag verlengen rustperiode
Bij het beheerpakket “weidevogelgrasland met rustperiode”, “weidevogelgrasland met voorweiden” en “extensief beweid weidevogelgrasland” is een toeslag mogelijk om de rustperiode te verlengen.
Toeslag ruige mest
Bij het beheerpakket “Weidevogelgrasland met rustperiode”, “Weidevogelgrasland met voorweiden” en “kruidenrijk weidevogelgrasland” kan optioneel een toeslag voor ruige mest worden aangevraagd. Hierbij wordt op de beheereenheid buiten de rustperiode en niet tussen 1 september en 1 februari ruige mest uitgereden in een volume van tenminste 10 en maximaal 20 ton per hectare.
4.2.2.1c Spelregels weidevogelbeheer
Binnen het begrensde weidevogelgebied kan in het kader van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer subsidie aangevraagd worden voor weidevogelbeheer. Hierbij hanteert de provincie spelregels. De provincie heeft de spelregels gebaseerd op de “Beleidsinhoudelijke adviezen voor provincies en weidevogelkringen ten behoeve van planmatige en gebiedsgericht weidevogelbeheer”.
Algemene uitgangspunten
  • -
    Pakketten voor weidevogelbeheer kunnen alleen worden aangevraagd op basis van een collectief beheerplan.
  • -
    Een collectief beheerplan wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van een gebiedscoördinator en wordt ondertekend door alle deelnemende landbouwers en de gebiedscoördinator. Op 28 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten voor acht gebieden een gebiedscoördinator aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 3.
  • -
    Een collectief beheerplan heeft een omvang van minimaal 100 ha beheerd gebied.
  • -
    Een collectief beheerplan geeft de gebieden aan waarbinnen weidevogelbescherming in mozaïekbeheer plaatsvindt.
  • -
    Binnen een collectief beheerplan kunnen meerdere gebieden met mozaïekbeheer gevormd worden.
  • -
    Het mozaïek moet in ieder gebied samengesteld worden binnen de natuurlijke grenzen die barrières vormen voor de kuikens. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van barrières, zoals vermeld in Alterra rapport 1407.
  • -
    Het mozaïekbeheer kan samengesteld worden uit overeenkomsten met beheertypen voor de agrarische percelen en overeenkomsten met beheertype vochtig weidevogelgrasland, vochtig hooiland en kruiden- en faunarijk grasland voor natuurgrond.
  • -
    De gebiedscoördinator dient te zorgen voor afstemming met de beheerders van zowel natuurgronden als agrarische gronden om deze beide actief in de samenstelling van het mozaïek te betrekken.
  • -
    Een collectief beheerplan kan provinciegrens overschrijdend zijn. Er wordt 1 plan ingediend bij de betrokken provincies, met aanvragen opgesplitst per provincie.
  • -
    Een mozaïekbeheer is minimaal gericht op een instapeis van 50 broedparen per 100 ha. Andere keuzemogelijkheden zijn 75 of 100 broedparen per ha.
  • -
    Het is de verantwoordelijkheid van de gebiedscoördinator om aan te tonen dat de gekozen instapeis van het aantal broedparen overeenkomt met het aantal dat daadwerkelijk aanwezig is.
Het collectief beheerplan moet bestaan uit een kaart waarop de begrenzing van de mozaïeken en de samenstelling op basis van de gekozen beheerpakketten is weergegeven. Deze kaart zal jaarlijks worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Tevens bevat het collectief beheerplan een onderbouwende tekst waarin tenminste een beschrijving van de volgende onderdelen is opgenomen:
  • -
    Een onderbouwing van de gekozen instapeis broedparen per 100 ha en een verwachting over de gewenste populatiegroottes gedurende de beheerperiode (ambitie).
  • -
    Een onderbouwing van de totstandkoming van het mozaïek met een onderbouwing van de bereikte spreiding in tijd en ruimte.
  • -
    Een begroting met daarin opgenomen de kosten per mozaïek per jaar en de totale kosten van het collectief beheerplan per jaar op basis van de laatst bekende tarieven.
  • -
    De afstemming die met beheerders van natuurgrond heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van het mozaïek en gemaakte afspraken over toekomstig beheer en monitoring.
  • -
    De organisatievorm van het weidevogelbeheer binnen de mozaïeken en het collectief beheerplan en taakverdeling tussen beheerders en vrijwilligers.
  • -
    Maatregelen ter voorkoming van predatie.
  • -
    Monitoring.
Eisen ten aanzien van het mozaïek
Van het aantal broedparen per 100 ha wordt uitgegaan van de aanwezigheid van 20 % grutto's.
In ieder gebied met mozaïkbeheer geldt een minimumeis aan de oppervlakte kuikenland van 1.4 ha per gruttobroedpaar. Bij de keuzemogelijkheden 50, 75 of 100 broedparen per 100 ha leidt dit tot de volgende kuikenlandnorm (tabel 1):
Tabel 1; Kuikenlandnorm.
Aantal bp per 100 ha
Aantal bp grutto's per 100 ha
Opp. kuikenland in ha (ongewogen)
50
10
14
75
15
21
100
20
28
De vereiste oppervlakte kuikenland wordt berekend op basis van de oppervlakte van het totale mozaïekgebied en dus niet op basis van de aan beheer deelnemende hectares binnen het gebied. (voorbeeld: in een gebied van 200 ha met 50 broedparen per 100 ha moet 28 ha kuikenland worden gerealiseerd. Wanneer in dit gebied 150 ha wordt ingebracht in de regeling, zal deze 28 ha gevonden moeten worden binnen deze 150 ha.)
Samenstelling en weging kuikenland
Voor de realisatie van kuikenland kan worden gekozen uit de in tabel 2 genoemde beheerpakketten en toeslagen. De waarde van deze pakketten en toeslagen verschilt. De wegingsfactor staat in tabel 2 aangegeven.
Tabel 2; Wegingsfactoren kuikenland (de pakketten met een maaidatum later dan 22 juni zijn in Zuid-Holland uitgesloten).
Pakketnummer
Pakketten en toeslagen
 
Waarde als kuikenland in ha
A01.01.01a
weidevogelgrasland met rustperiode tot 1 juni
 
1,2
A01.01.01b
weidevogelgrasland met rustperiode tot 8 juni
 
1,4
A01.01.01c
weidevogelgrasland met rustperiode tot 15 juni
 
1,5
A01.01.01d
weidevogelgrasland met rustperiode tot 22 juni
 
1,5
A01.01.02a
weidevogelgrasland met voorweiden tot 1 mei en daarna rust tot 15 juni
 
0,7
A01.01.02b
weidevogelgrasland met voorweiden tot 8 mei en daarna rust tot 22 juni
 
0,8
A01.01.03a
plasdras van 15 februari tot 15 april
 
0,2
A01.01.03b
plasdras van 15 februari tot 15 mei
 
0,8
A01.01.03c
plasdras van 15 februari tot 15 juni
 
0,8
A01.01.03d
plasdras van 15 februari tot 1 augustus
 
0,8
A01.01.05
kruidenrijk weidevogelgrasland
 
1,5
A01.01.06
extensief beweid weidevogelgrasland
 
1,5
optionele toeslag
kuikenveld
 
0,3 voor gehele oppervlakte van het perceel met kuikenveld
Aanvullend op deze beheertypen kunnen als kuikenland meetellen:
  • -
    Natuurgebieden met een weidevogeldoelstelling (N13.01) of de doelstelling vochtig hooiland (N10.02) of kruiden- en faunarijk grasland (N12.02); de waardering (weging) van deze aanvullende vormen van kuikenland wordt bepaald door de gebiedscoördinator.
  • -
    Agrarisch botanisch grasland met beheertype bonte hooirand of bont hooiland (volvelds of randen); De wegingsfactor hiervoor is 1.2.
  • -
    Het beheerpakket A02.01.03a Botanische weiderand, wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1 Uitsluitend het gedeelte van de rand dat is gelegen binnen het mozaïek en grenst aan een weidevogelpakket kan als kuikenland worden aangemerkt.
    2 Door middel van een verklaring van de beheerder wordt in het collectief beheerplan opgenomen dat deze rand niet voor 1 juni zal worden gemaaid.
    3 De rand moet worden afgerasterd of nesten in de rand moeten worden beschermd met een legselbeschermer.
  • -
    De wegingsfactor voor botanische weiderand of hooilandrand is gelijk aan de wegingsfactor voor 1 juni land (1.2).
  • -
    Het beheerpakket A02.01.01 botanisch weiland, wanneer wordt voldaan aan deze voorwaarden:
    1 Uitsluitend het gedeelte van het perceel dat is gelegen binnen het mozaïek en grenst aan een weidevogelpakket kan als kuikenland worden aangemerkt.
    2 Door middel van een verklaring van de beheerder wordt in het collectief beheerplan opgenomen dat het perceel niet voor 1 juni zal worden gemaaid.
    3 Bij beweiding moeten nesten in het perceel worden beschermd met een legselbeschermer.
De wegingsfactor voor botanisch weiland is gelijk aan de wegingsfactor voor 1 juni land (1.2). Overigens dient bij de pakketten botanische weide- of hooilandrand, botanische weiland en botanisch hooiland aan de bepalingen van het beheerpakket te worden voldaan en wordt geen extra vergoeding uitgekeerd naast de vergoeding voor het botanische pakket.
De ruimtelijke spreiding (onderlinge samenhang) van het kuikenland valt onder de verantwoordelijkheid van de gebiedscoördinator. Vuistregel hierbij is om het kuikenlandbeheer te situeren op percelen waar de vogels broeden (of voorgaande seizoenen gebroed hebben). Een derde aspect betreft de kwaliteit van het kuikenland. Soms is het te dicht (onaantrekkelijk, ontoegankelijk), soms biedt het te weinig voedsel. De gebiedscoördinator heeft als opgave om voldoende beheer van voldoende kwaliteit te realiseren en dient de onderbouwing daarvan aan te geven in het collectief beheerplan.
Flexibiliteit in beheer
Er zijn 2 vormen van flexibiliteit:
  • -
    Jaarlijkse wijzigingen voor het jaar daarop; Het collectief beheerplan kan jaarlijks aangepast of uitgebreid worden, wanneer blijkt dat de samenstelling van het mozaïek uit oogpunt van effectief weidevogelbeheer wijziging behoeft.
  • -
    Last-minute beheer tijdens het seizoen. De twee vormen van last-minute beheer zijn kuikenvelden, die gedurende het seizoen worden bepaald en verlenging van de rustperiode.
Het inzetten van flexibele maatregelen valt altijd onder de verantwoordelijkheid van de gebiedscoördinator. Voor de gebieden die werken met het model Beheer op Maat wordt de mate van flexibiliteit bepaald met deze applicatie. Voor gebieden waar niet met het Model Beheer op Maat wordt gewerkt mag jaarlijks maximaal 20 % van het kuikenland worden gewijzigd van locatie en mag maximaal 10 % van het kuikenland in het mozaïek worden ingevuld met kuikenvelden.
Goedkeuring collectief beheerplan
Voor goedkeuring dient een collectief beheerplan te voldoen aan vorenstaande spelregels en eisen. In uitzonderlijke situaties kunnen Gedeputeerde Staten op basis van een in het collectief beheerplan gemotiveerde onderbouwing waarom in een specifiek geval niet aan de eisen kan worden voldaan, hiervan afwijken.
Monitoring
De eisen voor monitoring zullen nog nader worden uitgewerkt. Voor continuering van het beheer na afloop van de zesjarige beheerperiode dient aangetoond te worden dat het gekozen aantal broedparen per 100 ha daadwerkelijk is bereikt.
4.2.2.2 Akkervogels en Akkerfaunagebieden
In de Duinstreek en op De Eilanden komen er naast weidevogels ook akkervogels voor. Typische akkervogels zijn gele kwikstaart, patrijs, scholekster, veldleeuwerik, kievit en tureluur. Van oudsher zijn er weinig officiële gegevens over akkervogels beschikbaar. De Index Natuur & Landschap kent binnen het beheertype “Akkerfaunagebied” (A01.02) de volgende twee beheerpakketten voor broedende en overwinterende akkervogels: Bouwland met broedende akkervogels (A01.02.01)en Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels (A01.02.02). De pakketten zullen niet worden opengesteld.
Beheervoorschriften van beide beheertypen sluiten namelijk slecht aan bij de bedrijfsvoering van bijvoorbeeld de bollenteelt. Om de mogelijkheid van de toevoeging van regionale pakketten in de toekomst niet uit te sluiten is in het belang van deze categorie akkervogels in dit natuurbeheerplan wel een begrenzing voor akkervogels opgenomen.
De begrenzing van het akkerfaunagebied is weergeven op de beheertypenkaart (kaart 1). Aangezien hamsters in Zuid-Holland niet voorkomen is het beheerpakket A01.02.03 Bouwland voor hamsters in Zuid-Holland uitgesloten.
4.2.2.3 Agrarische floragebieden
Bij botanisch beheer wordt onderscheid gemaakt tussen botanisch beheer op grasland en op bouwland. Hiervoor zijn in de Index Natuur en Landschapsbeheer binnen het natuurtype “Agrarische floragebieden” (A02) twee beheertypen opgenomen: “botanisch waardevol grasland” en “botanisch waardevol akkerland”.
Botanisch waardevol grasland (A02.01)
In Zuid-Holland richt zich het botanisch beheer op het beheertype “botanisch waardevol grasland” waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen perceelsdekkend (volveld) beheer (A02.01.01 en A02.01.02) en randenbeheer (A02.01.03). De nadruk ligt hierbij op het randenbeheer (slootkanten) omdat de slootkanten in het algemeen veel grotere botanische kwaliteiten hebben dan de graslanden.
Met randenbeheer op grasland wordt gestreefd naar schralere randen met een grotere diversiteit aan plantensoorten. Vanwege de grondslag (veenbodem) en de doorgaans niet te grote drooglegging (hoge slootpeilen en daardoor flauwe oevers zonder steil talud) zijn de slootranden in het veenweidegebied van aanzienlijk grotere betekenis dan slootranden elders in de provincie. Naast de planten profiteren ook weidevogels van deze kruidenrijke randen. Het slootkantbeheer kan daarom een bijdrage leveren aan het weidevogelbeheer. Het slootkantbeheer heeft tevens een functie om flora- en faunarijke gebieden met elkaar te verbinden.
Volvelds botanisch beheer voor graslanden is vanwege het doorgaans intensieve agrarisch gebruik minder perspectiefvol dan slootkantenbeheer. De (potentieel) waardevolle graslandgebieden zijn begrensd als onderdeel van de begrenzing van de agrarische floragebieden. Percelen die waardevol blijken te zijn (en voldoen aan de instapeis) worden op deze wijze niet op voorhand uitgesloten van een vergoeding. Omdat botanisch bronbeheer in Zuid-Holland niet voorkomt, is het beheerpakket A02.01.04 botanisch bronbeheer in Zuid-Holland uitgesloten.
Botanisch waardevol akkerland (A02.02)
De beschikbare beheerpakketten voor akkerland (zowel voor volveld als voor randen) gaan uit van de teelt van graan gedurende een groot deel van de contractperiode (drie van zes jaar tot vijf van de zes jaar). Naar verwachting is dat voor de Zuid-Hollandse akkerbouw (met name op Zuid-Hollandse Eilanden) een te zware eis omdat naast graan er veel andere gewassen worden verbouwd. Daardoor is zelfs de minimale eis van drie jaar graan gedurende de contractperiode in de meeste gevallen niet haalbaar. Er is dan ook geen akkerland opgenomen in de begrenzing voor de botanische pakketten.
4.2.2.3a Criteria begrenzing botanisch grasland
Bij het bepalen van het botanisch waardevolle grasland is gebruik gemaakt van de volgende gegevens:
o Inventarisatie gegevens van de provincie;
o Locatie van lopende subsidiebeschikkkingen pSAN;
o Botanische gegevens van de ANV’s.
Op basis van inventarisatiegegevens uit de databank van de provincie Zuid-Holland is een selectie gemaakt van karakteristieke plantensoorten voor graslanden. Er is onderscheid gemaakt in soorten die karakteristiek zijn voor slootkanten en kenmerkende soorten voor de graslanden (perceelsdekkend). Bij de graslanden is bovendien zilt grasland onderscheiden met een aparte lijst kenmerkende soorten voor dit type grasland.
4.2.2.3b Beheerpakketten Agrarische floragebieden
In de Index Natuur en Landschap wordt binnen het agrarische natuurtype “Agrarische floragebieden” twee beheertypen onderscheiden; “botanisch waardevol grasland” (A02.01) en “botanisch waardevol akkerland”(A02.02). Botanisch waardevol akkerland is niet begrensd. Binnen dit beheertype kunnen geen beheerpakketten worden aangevraagd. Bij het beheertype “botanisch waardevol grasland” kunnen onderstaande beheerpakketten aangevraagd worden:
A02.01.01 Botanisch weiland
A02.01.02 Botanisch hooiland
A02.01.03 Botanische weide- of hooilandrand.
4.2.2.3.c Spelregels botanisch waardevol grasland
Beheerpakket Botanisch weide- of hooilandrand (A02.01.03)
Voor graslandranden kan uitsluitend een subsidie verkregen worden in het veenweidegebied en in de droogmakerijen voor zover de grond in gebruik is als grasland, zie kaart 4. De soorten in de onderstaande lijst zijn representatief voor slootkanten en randen in het veenweidegebied en in de droogmakerijen op de restveengronden die in gebruik zijn als grasland. Om te waarborgen dat de soorten over de gehele lengte van de aangevraagde rand voldoende zijn gespreid, worden onderstaande eisen gesteld aan de natuurkwaliteit:
  • -
    De rand heeft een breedte van 2 m. In het veenweidegebied wordt de rand gerekend vanaf de waterlijn.
  • -
    Per aangevraagde randlengte met een minimum van 1 kilometer en een maximum van 3 kilometer moeten:
    5 – 100 exemplaren (geschat) aanwezig zijn van soorten uit onderstaande lijst (kolom A) of:
    Meer dan 100 exemplaren (geschat) van soorten uit onderstaande lijst die verspreid moeten liggen over minimaal de helft van de aangevraagde randlengte (kolom B).
  • -
    Per aangevraagde randlengte (met een minimum van 1 km en een maximum van 3 km) moeten 5 soorten uit onderstaande lijst voorkomen die voldoen aan de genoemde aantalcriteria.
  • -
    Bij randlengtes van meer dan 3 km moet voor de volgende 3 km (of een deel daarvan) opnieuw bovenstaande bepaling van soorten, hun aantal en spreiding worden uitgevoerd.
Botanisch weide- of hooilandrand: 5 soorten uit onderstaande tabel 3.
Tabel 3; Soorten in botanisch weide- of hooilandrandbeheer.
wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
A 5 – 100 exemplaren
B meer dan 100 exemplaren verspreid
Achillea ptarmica
Wilde bertram
X
 
Apium nodiflorum
Groot moerasscherm
 
X
Berula erecta
Kleine watereppe
 
X
Caltha palustris ssp.
Gewone dotter
X
 
Cardamine pratensis
Pinksterbloem
 
X
Cirsium palustre
Kale jonker
X
 
Filipendula ulmaria
Moerasspirea
X
 
Galium palustre
Moeraswalstro
 
X
Hydrocotyle vulgaris
Waternavel
X
 
Hypericum tetrapterum
Gevleugeld hertshooi
X
 
Lathyrus pratensis
Veldlathyrus
X
 
Leucanthemum vulgare
Gewone margriet
X
 
Lotus pedunculatus
Moerasrolklaver
 
X
Lysimachia nummularia
Penningkruid
X
 
Lysimachia vulgaris
Grote wederik
X
 
Lythrum salicaria
Grote kattenstaart
X
 
Mentha spec
Munt
 
X
Oenanthe fistulosa
Pijptorkruid
 
X
Potentilla palustris
Wateraardbei
X
 
Ranunculus flammula
Egelboterbloem
 
X
Rhinanthus angustifoli
Grote ratelaar
X
 
Silene flos-cuculi
Echte koekoeksbloem
X
 
Stellaria graminea
Grasmuur
X
 
Stellaria palustris
Zeegroene muur
X
 
Triglochin palustris
Moeraszoutgras
X
 
Veronica beccabunga
Beekpunge
X
 
Vicia cracca
Vogelwikke
X
 
Beheerpakketten Botanisch weiland of hooiland (A02.01.01 of A02.01.02)
Volveldspakketten kunnen worden afgesloten op graslanden. De soorten in onderstaande lijsten zijn representatief voor graslanden. Er is onderscheid gemaakt in gewone graslanden (pakket 1) en (voormalige) brakke graslanden (pakket 2) omdat in zilte graslanden andere soorten representatief zijn.
Om te waarborgen dat de soorten over de gehele aangevraagde oppervlakte voldoende zijn gespreid, worden onderstaande eisen gesteld:
  • -
    Per aangevraagde oppervlakte met een minimum van 0,5 hectare en een maximum van 3 ha. moeten 5 – 100 exemplaren (geschat) aanwezig zijn van soorten uit onderstaande lijsten (kolom A) of:
  • -
    meer dan 100 exemplaren (geschat) van soorten uit onderstaande lijsten die verspreid moeten liggen over minimaal de helft van de aangevraagde oppervlakte (kolom B).
  • -
    Per aangevraagde oppervlakte met een minimum van 0,5 hectare en een maximum van 3 ha., moeten 4 soorten uit pakket 1 (gewoon grasland) voorkomen of 2 soorten uit pakket 2 (zilt grasland) die voldoen aan de genoemde aantalcriteria.
  • -
    Bij oppervlaktes van meer dan 3 ha. moet voor de volgende 3 ha. (of een deel daarvan) opnieuw bovenstaande bepaling van soorten, hun aantal en spreiding worden uitgevoerd
Beheerpakket Botanisch weiland of hooiland (gewoon weiland of hooiland); 4 soorten uit onderstaande tabel 4:
Tabel 4; soorten in botanisch weiland of hooiland (gewoon weiland of hooiland).
wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
A 5 – 100 exemplaren
B meer dan 100 exemplaren verspreid
Achillea millefolium
Duizendblad
X
 
Alopecurus pratensis
Grote vossenstaart
 
X
Anthoxanthum odoratum
Reukgras
 
X
Anthriscus sylvestris
Fluitenkruid
X
 
Arrhenatherum elatius
Glanshaver
 
X
Bellis perennis
Madeliefje
X
 
Centaurea jacea
Knoopkruid
X
 
Cynosurus cristatus
Kamgras
 
X
Dactylis glomerata
Kropaar
 
X
Deschampsia cespitosa
Ruwe smele
 
X
Eryngium campestre
Kruisdistel
X
 
Leontodon autumnalis
Vertakte leeuwentand
X
 
Leontodon saxatilis
Kleine leeuwentand
X
 
Plantago lanceolata
Smalle weegbree
X
 
Potentilla anserina
Zilverschoon
X
 
Potentilla reptans
Vijfvingerkruid
X
 
Prunella vulgaris
Brunel
X
 
Rhinanthus angustifoli
Grote ratelaar
X
 
Rumex acetosa
Veldzuring
 
X
Stellaria graminea
Grasmuur
X
 
Trifolium campestre
Liggende klaver
X
 
Trifolium dubium
Kleine klaver
X
 
Vicia cracca
Vogelwikke
X
 
Beheerpakket Botanisch weiland of hooiland (zilt weiland of hooiland); 2 soorten uit onderstaande tabel 5.
Tabel 5; soorten in botanisch weiland of hooiland(zilt weiland of hooiland)
wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
A 5 – 100 exemplaren
B meer dan 100 exemplaren verspreid
Aster tripolium
Zeeaster
X
 
Cynosurus cristatus
Kamgras
 
X
Glaux maritima
Melkkruid
X
 
Hordeum secalinum
Veldgerst
 
X
Juncus gerardi
Zilte rus
 
X
Ranunculus sardous
Behaarde boterbloem
X
 
Trifolium fragiferum
Aardbeiklaver
X
 
4.2.3 Landschapselementen in agrarisch gebied
Subsidies voor landschapselementen zijn gesplitst in een agrarisch deel (landschapselementen in agrarisch gebied) en een natuurdeel (landschapselementen in natuurterreinen). Deze paragraaf gaat uitsluitend over landschapselementen in agrarisch gebied.
Het landschap in Zuid-Holland staat door de huidige technische en economische ontwikkeling onder druk. Het karakter en de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen in Zuid-Holland dreigen meer en meer verloren te gaan. Landschapselementen zijn niet alleen voor het landschappelijk beeld, maar ook vanwege hun ecologische waarde van groot belang voor het landschap. De Provincie Zuid-Holland hecht grote waarde aan deze elementen en wil ze zoveel mogelijk in stand houden en versterken.
Het streven is om alle landschapselementen die karakteristiek zijn voor bepaalde landschapstypen, onder te brengen in het onderdeel Landschap van de Index Natuur en Landschap. Voor het merendeel van de landschapselementen in Zuid-Holland zijn beheerpakketten binnen deze Index aanwezig. Voor drie landschapselementen die in bepaalde delen van Zuid-Holland heel karakteristiek zijn, is geen beheerpakket beschikbaar dat is toegesneden op deze elementen. Het betreft de halfstamboomgaarden, de leibomen en de schurvelingen. Daarvoor zijn aanvullende regionale pakketten opgenomen.
4.2.3.a Begrenzing landschapsbeheer in agrarisch gebied, beheertypen en beheerpakketten landschapsbeheer
De provincie hecht belang aan de instandhouding van voor het Zuid-Hollandse landschap waardevolle landschapselementen. De provincie richt zich op het agrarisch gebied buiten de het stedelijk gebied. De bestaande natuur- en recreatiegebieden zijn uitgesloten. Voor de schurvelingen op de Kop van Goeree geldt de beperking ten aanzien van het stedelijk gebied niet omdat veel schurvelingen in het dorpsgebied liggen. Op kaart 4 is de begrenzing van het zoekgebied voor landschapselementen in agrarisch gebied weergegeven.
In de Index Natuur & Landschap wordt het onderdeel Landschap verdeeld in:
• Groenblauwe landschapselementen (L01);
• Historische gebouwen en omgeving L02);
• Aardwerken (L03) en
• Recreatieve landschapselementen (L04).
Elk onderdeel bestaat uit verschillende beheertypen. Per beheertype wordt een algemene beschrijving gegeven, wordt ingegaan op de afbakening en wordt een algemeen beheervoorschrift, de beheermaatregelen en beheerpakketten genoemd.
In onderstaande tabel 6 is aangegeven welke beheertypen en bijbehorende beheerpakketten kunnen worden aangevraagd. Uitgangspunt is dat alle in Zuid-Holland voorkomende landschapselementen uit de Index Natuur- en Landschap in het hele zoekgebied voor landschapselementen kunnen worden aangevraagd. Voor een enkel beheerpakket geldt een geografische beperking. Dit is aangegeven in onderstaande tabel en kaart 4.
Tabel 6; Landschapsbeheer en landschapstypen.
 
Index Natuur en Landschapsbeheer
Onderdeel Landschapselementen
 
Code
Beheertype
Subcode
Beheerpakketten
Beperking
L01.01
Poel en klein historische water
L01.01.01a
Oppervlakte poel < 175 m2
 Uitsluitend beschikbaar voor onderhoud aan bestaande veenputten in de Krimpenerwaard en de Kleiputten langs de Kromme Mijdrecht ( zie kaart 4 voor de begrenzing van de gebieden)
Overige poelen zijn uitgesloten.
 
 
L01.01.01b
Oppervlakte poel > 175 m2
 
L01.02
Houtwal en houtsingel
L01.02.01
Houtsingel en houtwal
 
 
 
L01.02.02
Hoge houtwal
 
 
 
L01.02.03
Holle weg en graft
In heel Zuid-Holland niet open gesteld. Komt in Zuid-Holland niet voor
L01.03
Elzensingel
L01.03.01a
Bedekking elzensingel 30-50 %
 
 
 
L01.03.01b
Bedekking elzensingel 50-75 %
 
 
 
L01.03.01c
Bedekking elzensingel > 75 %
 
L01.04
Bossingel en bosje
L01.04.01
 
 
L01.05
Knip- of scheerheg
L01.05.01a
Jaarlijks scheren of knippen
 
 
 
L01.05.01b
Eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
 
L01.06
Struweelhaag
L01.06.01a
Snoeicyclus 5-7 jaar
 
 
 
L01.06.01b
Snoeicyclus > 12 jaar
In heel Zuid-Holland niet open gesteld. Verschijningsvorm gaat bij een dergelijk lange snoeicyclus over in houtwal
L01.07
Laan
L01.07.01a
Gem. stamdiameter bomen < 20 cm
 
 
 
L01.07.01b
Gem. stamdiameter bomen 20 - 60 cm
 
 
 
L01.07.01c
Gem. stamdiameter bomen > 60 cm
 
L01.08
Knotboom
L01.08.01a
Gem. stamdiameter bomen < 20 cm
 
 
 
L01.08.01b
Gem. stamdiameter bomen 20 - 60 cm
 
 
 
L01.08.01c
Gem. stamdiameter bomen > 60 cm
 
L01.09
Hoogstamboom
gaard
L01.09.01
 
 
L01.10
Struweelrand
L01.10.01
 
In heel Zuid-Holland niet open gesteld.
L01.11
Hakhoutbosje
L01.11.01a
Droog hakhoutbosje
 
 
 
L01.11.01b
Vochtig en nat hakhoutbosje
 
L01.12
Griendje
L01.12.01
 
 
L01.13
Bomenrij/solitaire boom
L01.13.01a
Gem. stamdiameter bomen < 20 cm
 
 
 
L01.13.01b
Gem. stamdiameter bomen 20 - 60 cm
 
 
 
L01.13.01c
Gem. stamdiameter bomen > 60 cm
 
 
 
L01.13.02a
Solitaire boom stamdiameter < 20 cm
 
 
 
L01.1302b
Solitaire boom stamdiameter 20 – 60 cm
 
 
 
L01.13.2c
Solitaire boom stamdiameter > 60 cm
 
L01.14
Rietzoom en klein rietperceel
01.14.01a
Smalle rietzoom < 5 meter
 
 
 
01.14.01b
Brede rietzoom > 5 meter
 
L01.15
Natuurvriendelijke oever
 
 
In heel Zuid-Holland niet open gesteld
L01.09.02.
Halfstamboomgaar- den bij historische boerderijen
L01.09.02.ZH
Halfstamboomgaard
Uitsluitend bij monumentale boerderijen die opgenomen zijn op de monumentenlijst (zie www.atlasleefomgeving.nl)
L01.13.03.
Leibomen bij historische boerderijen
L01.13.03.ZH
Leibomen
Uitsluitend bij monumentale boerderijen die opgenomen zijn op de monumentenlijst (zie www.atlasleefomgeving.nl)
L03.01.02
Aardwerk en groeve
 L03.01.02ZH
Zandwal/schurveling
Uitsluitend open gesteld voor een beperkt gebied op de Kop van Goeree (ook binnen de bebouwde kom van Ouddorp) Zie kaart 4 voor de begrenzing van het gebied.
L04.01.01
Wandelpad over boerenland
 
 
 In heel Zuid-Holland niet open gesteld
4.3 Subsidies probleemgebieden
Probleemgebieden zijn agrarische gebieden waar agrariërs vanwege, meestal fysieke omstandigheden in het landschap (z.g. ‘natuurlijke handicaps’), een concurrentienadeel hebben. De handicaps hebben betrekking op reeds bestaande omstandigheden zoals de aanwezigheid van smalle percelen of een niet optimale ontwatering. Ter compensatie van deze natuurlijke handicaps kwamen agrariërs in aanmerking voor financiële steun in combinatie met een aantal pakketten voor agrarisch natuurbeheer.
Per 2015 wordt de Probleemgebiedenvergoeding niet opengesteld omdat daar door het Rijk geen geld voor beschikbaar is gesteld. Binnen het natuurpact is hiervoor geen geld beschikbaar en daarnaast vervalt de cofinanciering vanuit POP. De provincie voerde de regeling voorheen uit voor het Rijk. Naast dat er geen financiering vanuit het Rijk is, is er ook binnen de provincie geen beleid waarop de toekenning van de probleemgebiedenvergoeding gebaseerd kan worden. Dit alles heeft ertoe geleid dat de probleemgebiedvergoeding per 2015 niet meer opengesteld is.
5. Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap
Dit hoofdstuk beschrijft de Ambitiekaart (kaart 3) en welke gebieden voor subsidies uit de
Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap in aanmerking komen. Bij de kwaliteitsimpulsen gaat het veelal om een kwantitatieve of kwalitatieve opgave om in een bepaald gebied de natuurkwaliteit te verbeteren door bijvoorbeeld:
  • -
    (her)inrichting van terreinen;
  • -
    functieverandering van landbouwgrond naar natuurgrond;
  • -
    herstel van milieu- en watercondities.
De ambitiekaart beschrijft de gewenste eindsituatie van natuurterreinen en agrarische natuurgebieden. De kaart is een middel om te bepalen welk terrein voor een kwaliteitsimpuls in aanmerking kan komen.
5.1. Ambitiekaart
Daar waar de beheertypenkaart de actuele situatie van een terrein beschrijft, geeft de ambitiekaart de gewenste eindsituatie weer. Sommige natuurterreinen op de ambitiekaart hebben hetzelfde beheertype als op de beheertypenkaart. Op die terreinen is het natuurdoel al bereikt. Bij andere terreinen is er nog een verschil tussen de actuele situatie en de ambitie. Op die terreinen ligt nog een ontwikkelopgave. Indien de
ontwikkeling van het natuurterrein naar een kwalitatief hoger beheertype niet via de weg van het reguliere beheer bereikt kan worden, is een kwaliteitsimpuls in de vorm van een investeringssubsidie mogelijk. De ambitiekaart is dus ook een middel om de kwaliteitsimpulsen van natuurterreinen in beeld te brengen. De ambitiekaart wordt zoveel mogelijk op het niveau van beheertypen ingekleurd, net als de beheertypenkaart. Voor nog te ontwikkelen natuurterreinen is het echter niet altijd mogelijk om op dit detailniveau een uitspraak te doen over de gewenste eindsituatie. Immers het terrein moet nog worden ingericht. In bijvoorbeeld Bodegraven–Noord moeten de exacte begrenzing en de bijgehorende natuurbeheertypen van de nieuwe natuur nog nader worden uitgewerkt, als verbindende schakel tussen de Natura 2000 gebieden die daar ten noorden en ten zuiden van liggen.
Voor de Krimpenerwaard is de ambititekaart aangepast op het inrichtingsconcept: Grutto en Dotter. Door de EHS-begrenzing is een indicatieve verbindingszone ( grijs gearceerd) ontwikkeld voor de kwetsbare Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten. Binnen deze verbindingszones moet de volgende verhouding tussen de natuurdoeltypende worden gerealiseerd:
  • -
    10% open water
  • -
    20% moeras
  • -
    20% kruiden- en faunarijk grasland
  • -
    50 % grasland( waarvan Nat schraalland (10.01), Vochtig hooiland (10.02), samen minimaal 30% en Kruiden- en faunarijk grasland (12.02) (overige 20%))
Net als de beheertypenkaart is ook de ambitiekaart geen statisch document. Dat wil zeggen dat Gedeputeerde Staten in overleg met de beheerders kunnen besluiten om de ambities van een terrein te wijzigingen of te verfijnen. Dat laatste gebeurt in ieder geval bij natuurontwikkelingsprojecten. Op het moment dat voormalige landbouwgrond daadwerkelijk wordt ingericht en beheerd als natuur, wordt de ambitiekaart (en de beheertypenkaart) geactualiseerd.
5.2 Investeringssubsidie
Het verschil tussen de ambitiekaart en de beheertypenkaart geeft weer of er gebruik kan worden gemaakt van een investeringssubsidie (kwaliteitsimpuls). Na het toekennen van de subsidie en het uitvoeren van de maatregelen zal de beheertypenkaart en daarmee het natuurbeheerplan moeten worden aangepast zodat er voor heide beheersubsidie kan worden verkregen volgens de SNL. De investeringssubsidie kan gericht zijn op:
  • a.
    maatregelen voor verbetering van de natuurkwaliteit in een bestaand natuurterrein waarbij het beheertype niet verandert;
  • b.
    inrichtingsmaatregelen in een bestaand natuurterrein waarbij van het aanwezige beheertype wordt overgestapt naar het gewenste beheertype;
  • c.
    inrichtingsmaatregelen waarbij landbouwgrond wordt omgevormd naar natuurterrein;
  • d.
    inrichtingsmaatregelen op landbouwgrond om de kwaliteit van een aanwezig agrarisch beheertype te verhogen;
  • e.
    inrichtingsmaatregelen op landbouwgrond met als doel om nieuwe landschapselementen aan te leggen.
5.3 Subsidie voor functiewijziging
Onder Kwaliteitsimpulsen Natuur vallen ook de subsidies voor functiewijziging van landbouwgrond naar natuur. Deze subsidie is erop gericht om particuliere grondeigenaren de mogelijkheid te bieden om landbouwgronden definitief om te vormen tot een natuurterrein. De subsidie voorziet in de compensatie van de waardevermindering van de grond als gevolg van deze omvorming.
5.4 Grondverwerving
In 2012 en 2013 is de ontwikkelopgave van de EHS herijkt. Tot die tijd zijn er (met uitzondering van een paar specifieke gebieden) geen gronden verworven, ingericht of doorgeleverd voor de realisatie van natuur. Nadat de herijkte EHS is vastgesteld wordt ook een nieuwe realistatiestrategie vastgesteld. In deze realisatiestrategie bepaalt de provincie Zuid-Holland hoe de restantopgave van de EHS wordt gerealiseerd en op welke manier de provincie omgaat met haar grondbezit en beheer van gronden. De beleidsvisie Groen geldt als beleidskader voor de realisatiestrategie.
5.5 Overgangsbeheer
Overgangsbeheer is tijdelijk agrarisch natuurbeheer op gronden die in het natuurbeheerplan bedoeld zijn voor een volledige functiewijziging naar natuur maar die nog niet verworven zijn. In gebieden waar agrarisch natuurbeheer als overgangsbeheer mogelijk is, is de betreffende grond op de beheertypenkaart aangeduid met een agrarisch natuurbeheertype. Het uiteindelijke natuurbeheertype is op de ambitiekaart opgenomen.
6. Werkwijze natuurbeheerplan
6.1 De Index Natuur en Landschap
De basis voor het natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Dit is een nieuwe, uniforme en sterk vereenvoudigde “natuurtaal” die in gemeenschappelijk overleg tussen beheerders en de overheid (Interprovinciaal Overleg en het toenmalig ministerie van LNV) tot stand is gekomen. De Index Natuur en Landschap bestaat uit de onderdelen natuur, agrarische natuur en landschapselementen. In de Index worden verder drie niveaus onderscheiden: doelen voor de sturing op natuur en natuurkwaliteit, beheertypen voor de begrenzing op kaart en de subsidieverlening en beheervoorschriften als instrument om de doelen te bereiken.
De doelen zijn bedoeld als sturingsinstrument op landelijk niveau en worden gebruikt om afspraken tussen rijk en provincies te maken over het natuur- en landschapsbeheer en voor de rapportages. De verscheidenheid in beheer binnen elk van deze doelen is groot, waardoor deze niet geschikt zijn om afspraken met beheerders te maken over het uit te voeren beheer.
De beheertypen zijn geschikt voor de aansturing van het beheer en vormen de basis voor afspraken over doelen en middelen tussen provincie en beheerder. Voor de verwezenlijking van de gestelde doelen zijn per beheertype beheervoorschriften geformuleerd. Voor een natuurbeheerder geldt een algemene beheerverplichting en voor een agrarische natuurbeheerder worden concrete beheermaatregelen voorgeschreven.
De Index Natuur en Landschap is daarmee het instrument voor de sturing van natuurdoelen door de overheid, voor de financiering van het natuur- en landschapsbeheer en voor monitoring. De index is daarnaast van groot belang voor een goede afstemming tussen beheerders onderling en tussen beheerders en overheden.
6.2 Beheer en kwaliteitsimpulsen
In het Subsidiestelsel voor Natuur- en Landschapsbeheer wordt een onderscheid gemaakt tussen financiering van het beheer van de bestaande natuur en eenmalige investeringen ter verbetering van de natuurkwaliteit (kwaliteitsimpulsen). Ook in dit natuurbeheerplan komt die tweedeling tot uiting in hoofdstuk 4 en 5. Het onderscheid tussen beheer en kwaliteitsimpulsen wordt gemaakt op basis van een analyse tussen verschillen in de actuele en de gewenste situatie (ambitie) van een gebied. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de beheertypen in de Index Natuur en Landschap.
7. Informatie en subsidie aanvragen
Op de websites www.portaalnatuurenlandschap.nl en www.zuid-holland.nl is uitgebreide informatie te vinden met betrekking tot de Subsidieregelingen Natuur en Landschap en Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap, evenals informatie over de verschillende subsidievormen, brochures en toelichtingen. Deze informatie is ook verkrijgbaar via het loket van het ministerie van EZ, 0800- 22333222.Subsidieaanvragen kunnen alleen gedaan worden binnen de opengestelde aanvraagperiode, gewoonlijk de periode tussen 15 november en 31 december 2014. Gedeputeerde Staten maken de openstellingperiode en de betreffende subsidieplafonds bekend in het Provinciale Blad en op de website van de provincie Zuid-Holland.
RVO beoordeelt de aanvragen op volledigheid en juistheid. De aanvraag wordt getoetst aan de regelingsvoorwaarden en aan het natuurbeheerplan. Bij onvolledigheid of onjuistheid wordt de aanvrager éénmalig 14 dagen in de gelegenheid gesteld correcties of aanvullingen te doen. Bij onvoldoende budget kan een aanvraag worden afgewezen. Als de aanvraag is goedgekeurd ontvangt de aanvrager schriftelijk bericht en informatie over het totaalbedrag van de subsidie, de looptijd, de betalingswijze en de algemene voorwaarden.
7.1 Subsidieperiode
De Subsidieregeling Natuur en Landschap werkt met tijdvakken van zes jaar. De subsidieperiode van de verschillende subsidievormen bedraagt altijd één tijdvak. Gedurende het tijdvak moet de subsidieontvanger aan de voorwaarden en verplichtingen van de regeling voldoen.
Bijlagen
Bijlage 1 Tabel agrarische beheertypen per deelgebied
Bijlage 2 Tabel barrières voor weidevogelkuikens: Alterra rapport 1407
Bijlage 3 Overzicht gebiedscoördinatoren weidevogelbeheer Zuid-Holland
Kaarten
Kaart 1a. Beheertypenkaart (5 bladen)
Kaart 1b. Agrarisch botanisch beheergebied (5 bladen)
Kaart 2 Kaart Nieuwe Natuur
Kaart 3 Ambitiekaart
Kaart 4. Zoekgebied landschapselementen in agrarisch gebied (1 blad)
Kaart 5 Toeslagen vaarland en probleemgebied(1 blad)
Kaart 6 Collectieve beheerplannen
Bijlage 1
Tabel “agrarische beheertypen per deelgebied”
Onderdeel Agrarisch Natuurbeheer
Natuur en beheertypen
Duinstreek
Rijnstreek
Midden Holland
De Waarden
De Eilanden
A01 Agrarische Faunagebieden
A01.01: Weidevogelgebied
X
X
X
X
X
A01.02: Akkerfaunagebied
X
 
 
 
X
A01.03: Ganzenfoerageergebied
 
X
X
X
X
A02 Agrarische floragebieden
A02.01.03: Botanische weide- of hooilandrand
 
Veenweide
gebied en
Graslanden in droogmakerij
Veenweide
gebied en
Graslanden in droogmakerij
Veenweide
gebied en
Graslanden in droogmakerij
 
A02.01.01 enA02.01.02
Botanisch weiland en botanisch hooiland
grasland
grasland
grasland
grasland
grasland
A02.02: Botanisch waardevol akkerland
 
 
 
 
 
Bijlage 2
Landschapselement
barrière
AanLstl
Ja
Autoweg > 7
Ja
Autoweg lok Belang > 7
Ja
Autoweg lok Belang 2 rijb.
Ja
Vetfo.weg/autoweg >7
Ja
Vetb.weg/autoweg 2 rijb.
Ja
Hoofdverb.weg > 7
Ja
Hoofdverb.weg 2 rijb.
Ja
Hoofdverb.weg 4-7
nee
(Hoofdverb.weg 2-4)
nee
Verh.weg lok. Belang > 7
Ja
Verh.weg lok Belang 2 rijb.
Ja
Verh.weg lok Belang 4-7
nee
Verh.weg lok. Belang 2-4
nee
Verh.weg > 7
Ja
Verh.weg 2 rijb.
nee
Verh.weg 4-7
nee
Verh.weg2-4
nee
Gemengd bos
Ja
Griend
Ja
Loofbos
Ja
Naaldbos
Ja
Populierenopstand
Ja
Kustlijn/Zeeblauw, water > 10 m breed
Ja
Oeverlijn/Zeeblauw, water > 10 m breed
Ja
Warenhuizen
Ja
Bebouwing (overig bodemgebruik) of huizenbestand voor contouren
Ja
Dubbelspoor met bovenleiding
Ja
Enkelspoor met bovenleiding
Ja
Dubbelspoor zonder bovenleiding
Ja
Enkelspoor zonder bovenleiding
Ja
Bijlage 3
Overzicht gebiedscoördinatoren weidevogelbeheer Zuid-Holland
Bij GS besluit van 28 september 2009 zijn de volgende rechtspersonen aangewezen als gebiedscoördinator voor het weidevogelbeheer.
Gebied
Rechtspersoon coördinator weidevogelbeheer
Leidse regio
VANL Wijk en Wouden
Gouwe Wiericke
Stichting Gebiedscoördinatie Gouwe Wiericke
De Wetering
VANL de Wetering
De Hollandse Venen
VANL de Hollandse Venen
Midden Delfland
Vereniging Vockestaert
Krimpenerwaard
Stichting agrarisch natuur- en landschapsbeheer Weidehof
Alblasserwaard en Vijfheerenlanden
Stichting SNL Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
De Eilanden Voorne Putten, Hoeksche Waard en Goeree Overflakkee
Vereniging Natuurlijk Voorne Putten
Naar boven