2024D28774 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over het ontwerpbesluit Implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering (Kamerstuk 26 485, nr. 437).

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van Nispen

Adjunct-griffier van de commissie,

Vroege

Inhoudsopgave

  • I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

    Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

  • II Reactie van de Staatssecretaris

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

Inleiding

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het voorliggend besluit tot implementatie van de Europese richtlijn met betrekking tot (de uitbreiding van) de verplichting voor ondernemingen om te rapporteren over duurzaamheid. Deze leden zijn al zeer lang voorstander van een dergelijke verplichting. Zij zouden in dit verband willen wijzen op het al in 2001 ingediende initiatiefvoorstel-Koenders en Rabbae met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen (27 905). Dat wetsvoorstel behelsde dat internationaal opererende ondernemingen in hun jaarverslag naast de financieel-economische gevolgen tevens rekenschap moesten afleggen over de sociale, ecologische en ethische gevolgen van hun activiteiten. Evenmin als de genoemde richtlijn en het nu voorliggende besluit legde het initiatiefwetsvoorstel het gewenste maatschappelijk verantwoorde gedrag zelf vast, maar richtte het zich op de verslaglegging ten aanzien van wat internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen werd genoemd. Na de indiening van het initiatiefwetsvoorstel bleek echter al vrij snel dat er geen maatschappelijk of politiek draagvlak voor het initiatiefwetsvoorstel was. Het initiatiefwetsvoorstel is om die reden nooit tot een afronding gekomen. Het verheugt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat de tijd daarna wel rijp is geworden om de rapportering over «duurzaamheidskwesties» te verplichten. Deze leden hebben enkele vragen.

De richtlijn

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de richtlijn beoogt dat de status van duurzaamheidsinformatie meer op één lijn komt te staan met de financiële informatie in de jaarrekening. Wijkt de status van de duurzaamheidsinformatie in Nederlandse wet- of regelgeving na de volledige implementatie van de richtlijn nog op enige manier af van die van de financiële informatie? Zo ja, waarin zitten de verschillen dan nog en waarom zijn die er?

Hoofdlijnen van het besluit

Lidstaatopties

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat een accountant een onderzoek moet uitvoeren over de duurzaamheidsrapportering en dat die rapportering in het bestuursverslag openbaar wordt gemaakt. De richtlijn biedt de optie om ondernemingen de keuzemogelijkheid te geven om de opdracht voor dit onderzoek van de duurzaamheidsrapportering te geven aan een andere accountant dan de accountant die de jaarrekening onderzoekt. Nederland gaat deze optie in wet- en regelgeving opnemen. Deze leden menen dat het goed is als een in duurzaamheidskwesties en -rapportage gespecialiseerde accountant die meer op afstand van het financiële reilen en zeilen van de onderneming staat, het onderzoek kan gaan doen. Uit de richtlijn volgt dat aandeelhouders die meer dan 5% van de stemrechten hebben of het kapitaal van de onderneming vertegenwoordigen, het recht krijgen om een andere accountant dan die de jaarrekening controleert voor de controle van de duurzaamheidsrapportage te vragen. Hoe verhoudt zich dit tot de Nederlandse drempel die inhoudt dat 3% genoeg is om onderwerpen te agenderen? Kan in Nederland die 3% om een andere dan de reguliere accountant vragen? Zo ja, gelden daarbij uitzonderingen of bijzondere voorwaarden? Zo nee, waarom niet? Deze leden zouden in dit verband willen wijzen op de brief van Eumedion van 27 juni 2024 aan de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid. In die brief wordt onder andere gevraagd of op basis van het bestaande agenderingsrecht aandeelhouders altijd het recht hebben om een ontwerpbesluit ter goedkeuring door de algemene vergadering in te dienen en dat het bestuur van de desbetreffende vennootschap dit ook als zodanig op de agenda van de algemene vergadering dient op te nemen. En geldt dat ook als in de statuten is bepaald dat (uitsluitend) de raad van commissarissen bevoegd is om een externe accountant voor te dragen waaraan de opdracht tot onderzoek van de duurzaamheidsrapportage wordt verleend?

De richtlijn biedt de rapporteringsplichtige onderneming de mogelijkheid om bepaalde informatie uit de duurzaamheidsrapportering weg te laten als die «openbaarmaking ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming». In het voorliggend besluit is deze mogelijkheid overgenomen. Begrijpen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het goed dat alleen in het geval er sprake is van «op ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover onderhandelingen worden gevoerd» afgezien mag worden van openbaarmaking? Zo ja, kan de Staatssecretaris aan de hand van enkele fictieve voorbeelden duidelijker maken in welke omstandigheden van openbaarmaking afgezien zou mogen worden? En wie controleert of het openbaar maken gezien die omstandigheden niet toch verplicht is? En wie toetst of «de openbaarmaking ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming»? Wordt na afloop van de ontwikkelingen of onderhandelingen wel alles openbaar gemaakt? Zo nee, wanneer mag er dan nog meer afgezien worden van openbaarmaking?

Vennootschapsrechtelijke aspecten

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat het belang van de duurzaamheidsrapportering zodanig groot is dat het wenselijk is dat net zoals bij de jaarrekening, de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) ook de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Dit past bovendien, zo menen deze leden, bij het uitgangspunt dat duurzaamheidsinformatie meer op één lijn moet komen te staan met de jaarrekening. Toch meent de Staatssecretaris dat het niet wenselijk is dat de AvA de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Als een van de voornaamste argumenten hiertegen stelt de Staatssecretaris dat het niet wenselijk is om verder te gaan dan de richtlijn en voorkomen moet worden dat er «een nationale kop» zou ontstaan. Dat roept bij deze leden de vraag op of er andere EU-lidstaten zijn waar de aandeelhoudersvergadering wel de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Welke lidstaten zijn dat en welke overwegingen liggen daaraan bij die lidstaten ten grondslag? Bovendien vragen deze leden waarom het voorleggen van de duurzaamheidsrapportage aan de aandeelhouders bezwaarlijk zou zijn. Zij zijn van mening dat het toevoegen van een extra agendapunt op de aandeelhoudersvergadering niet zal zorgen voor veel extra administratieve lasten terwijl als de aandeelhouders de weg zouden moeten kiezen om via het algemene agenderingsrecht de agendering van de duurzaamheidsrapportage af te dwingen, dat wel voor meer administratieve lasten zal zorgen. Kan de Staatssecretaris hier alsnog op ingaan? Klopt het dat een bestuur van een Nederlandse beursvennootschap in beginsel verplicht is om een verzoek van aandeelhouders (mits dat voldoet aan de kapitaaldrempel voor het agenderingsrecht) om de duurzaamheidsrapportage als stempunt op de agenda van de jaarvergadering op te nemen te honoreren? Zo nee, wat klopt er niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken voor het toesturen van het ontwerpbesluit Implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering. Deze leden hebben de volgende vragen over het ontwerpbesluit.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) na een eerder negatief advies (dictum 3) in september 2023 nu wederom adviseert: niet indienen, tenzij met de adviespunten rekening wordt gehouden (dictum 3). Hoe kijkt de Staatssecretaris ernaar dat het dictum na aanpassingen niet is gewijzigd?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de adviezen van het ATR maar beperkt zijn verwerkt, ondanks dat al lang bekend is dat regeldruk voor mkb-ondernemers een probleem is.

Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat het ATR adviseert om een mkb-toets en een invoeringstoets te organiseren. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit advies aan?

De leden van de VVD-fractie maken zich daarnaast zorgen om de bedrijven die uitgezonderd zijn van rapporteren. Bedrijven die wel verplicht zijn te rapporteren, kunnen in hun informatiebehoefte toch een claim neerleggen bij de uitgezonderde bedrijven. Wat kan de Staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat deze rapportageverplichting niet terechtkomt bij de uitgezonderde bedrijven?

De leden van de VVD-fractie weten dat de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD) vooruitloopt op de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Is het dan ook niet beter om te wachten op de CSDDD, aangezien deze de bedoeling heeft bedrijven tot actie aan te zetten en de CSDD alleen tot rapporteren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie nemen kennis van het ontwerpbesluit over de implementatie van duurzaamheidsrapportering. Deze leden hebben hierover verschillende vragen.

Ten eerste hebben de leden van de D66-fractie vragen over het implementatieproces. Deze leden verwijzen hiervoor ook naar het commentaar van Eumedion op het ontwerpbesluit.1 Kan de Staatssecretaris kort toelichten welk deel van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD)-richtlijn met dit ontwerpbesluit wordt geïmplementeerd en welk deel in een nog te publiceren implementatiewetsvoorstel? Zal het kunnen voorkomen dat vergelijkbare bedrijven in eenzelfde sector onder verschillend regime – het ene bedrijf onder het besluit, het andere bedrijf onder de wet – komen te vallen? En bestaat daarmee de kans dat de verplichtingen op verschillende momenten voor verschillende maar vergelijkbare bedrijven van toepassing zijn? Kan de Staatssecretaris toezeggen om dat te voorkomen en ervoor te zorgen dat vergelijkbare bedrijven op hetzelfde moment aan dezelfde verplichtingen zijn gebonden?

Ten tweede hebben de leden van de D66-fractie inhoudelijke vragen over het ontwerpbesluit. Deze leden lezen dat enkele stakeholders vragen hebben gesteld of kritiek hebben geuit op het concept van dubbele materialiteit en hebben verzocht om dit bedrijfsvriendelijk uit te leggen. Sommige partijen willen de dubbele materialiteit zelfs vervangen door een enkelvoudige materialiteit, waarbij de sociaal-maatschappelijke materialiteit niet meer gerapporteerd zou hoeven worden. De leden van de D66-fractie komt dat onwenselijk voor. Hoewel deze leden het belang van behapbare regeldruk voor bedrijven erkennen, zien zij dat de dubbele materialiteit een van de kernpunten van de CSRD-richtlijn is dat echt een verschil kan gaan maken. Hoe gaat de Staatssecretaris dubbele materialiteit uitleggen? Kan hij toezeggen dat dubbele materialiteit vanuit het belang van mens en milieu uitgelegd zal worden? Hoe garandeert de Staatssecretaris dat enkele essentiële punten om dubbele materialiteit vast te stellen, zoals schaal, reikwijdte, onherstelbaarheid en waarschijnlijkheid, op zo’n manier worden ingevuld door bedrijven dat er een eerlijk, bruikbaar en vergelijkbaar beeld ontstaat? Hoe voorkomt de Staatssecretaris ditzelfde risico voor de definitie van «scope-3-impact» in de Klimaat-standaard E1 – waarbij selectief zaken buiten de afbakening kunnen worden gehouden om zo de klimaatimpact lager te houden? Hoe ziet het Europese krachtenveld ten aanzien van dubbele materialiteit eruit? Kan de Staatssecretaris toezeggen om in Nederland en in Europa altijd tegenwicht te bieden wanneer er landen of partijen zijn die afbreuk willen doen aan een mens- en milieugerichte uitleg van dubbele materialiteit? En kan de Staatssecretaris toezeggen om nooit in te stemmen met en altijd tegenwicht te bieden aan een enkelvoudige definitie van materialiteit voor in een duurzaamheidsrapportage? Is de Staatssecretaris, in algemene zin, van mening dat de CSRD-richtlijn en de Nederlandse implementatie daarvan een positief tegenwicht zal bieden aan het kortetermijnrendementsdenken dat door (sommige) aandeelhouders wordt gestuwd en waartoe bestuurders met een langetermijnvisie zich lastig weten te verhouden? Geeft deze richtlijn in de ogen van de Staatssecretaris een aanvullend mandaat aan bestuurders die maatschappelijke impact willen maken en hun aandeelhouders hierin als belemmering aantreffen?

De leden van de D66-fractie zien dat sommige bedrijven thans op een op zijn minst twijfelachtige manier over duurzaamheid rapporteren. Zo prijst chemiebedrijf Bayer neonicotinoïden (neuroactieve pesticiden) aan als een verbetering voor de verduurzaming van de landbouwsector2, terwijl er sterke vermoedens zijn dat deze middelen de gezondheid van mensen schaden en dit onbenoemd blijft. Hoewel de CSRD in dit geval nog niet van toepassing was, verklaart het bedrijf zelf dat het reeds rapporteert volgens de vereisten van de CSRD (Bayer Sustainability Report 2023, p. 39). Vindt de Staatssecretaris dat deze rapportage voldoet aan de geest van de CSRD-richtlijn die stelt dat informatie neutraal, zonder bias en gebalanceerd moet zijn? Zo ja, hoe apprecieert de Staatssecretaris het feit dat deze twijfelachtige claims volgens de richtlijn een plaats hebben in de duurzaamheidsrapportage en betekent dit dat er ruimte is voor verdere aanscherping van de richtlijn? Zo nee, betekent dit dat dit soort claims onder de CSRD-richtlijn niet meer gemaakt zullen kunnen worden? Welke sancties gelden als eenzelfde claim wel in een rapportage onder de CSRD verschijnt? Dat het ook anders kan, laten enkele grote Nederlandse bedrijven zien. Zo rapporteert ABN AMRO eerlijk over de negatieve externaliteiten van hun bedrijfsvoering, bijvoorbeeld over de impact op onder andere klimaat, schaars water en luchtverontreiniging3. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris of deze vorm van rapportage is wat hij voor zich ziet onder het besluit.

De leden van de D66-fractie constateren dat enkele belangrijke elementen uit de duurzaamheidsrapportage slechts vrijwillig zijn, zelfs als een onderwerp materieel bevonden wordt voor ondernemingen. Het gaat bijvoorbeeld om transitieplannen voor biodiversiteit. Wat is de inzet van Nederland geweest in het vaststellen van de vrijwillige elementen? Hoe apprecieert de Staatssecretaris de vrijwilligheden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de hoeveelheid vrijwilligheden in de rapportage ertoe kan leiden dat de duurzaamheidsrapportages van verschillende ondernemingen lastiger te vergelijken worden? Ziet hij een risico op greenwashing wanneer ondernemingen de voor hen welgevallige vrijwillige resultaten wel opnemen, maar tegenvallende resultaten niet? Deelt de Staatssecretaris dat vooral werkelijk duurzame (kleinere) ondernemingen hier het slachtoffer van zijn, omdat zij niet goed kunnen aantonen dat zij duurzamer zijn dan hun (grotere) concurrent?

De leden van de D66-fractie constateren tevens dat de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) een aanzienlijke rol heeft gehad in het adviseren van de Commissie en het opstellen van de standaard en nog steeds heeft in het beantwoorden van vragen. Wie vormen de EFRAG en in hoeverre voldoen deze partijen zelf aan een mens- en milieugerichte werkwijze? In hoeverre acht de Staatssecretaris de EFRAG een neutrale adviesgroep zonder commerciële belangen? Kan de Staatssecretaris toezeggen dat hij er in Europa voor zal pleiten dat de besluitvorming transparanter wordt gemaakt en er meer balans komt in inspraak en vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties en academische instellingen? Staat de Staatssecretaris ervoor open om ook bestaande geaccrediteerde (milieu)professionals het CSRD-deel van jaarverslagen te laten controleren, zodat er enerzijds meer aanbod ontstaat van controleverleners en de compliancekosten lager worden voor (mkb-)bedrijven en anderzijds de werklast onder accountants afneemt?

Ten derde hebben de leden van de D66-fractie vragen over de uitvoering, controle en naleving van de verplichtingen. Zij constateren dat er bedrijven zijn die zowel advies op de duurzaamheidsrapportage kunnen geven als het goedkeuren van de rapportage kunnen uitvoeren. Ziet de Staatssecretaris bij deze «twee-in-éénbedrijven» een risico op belangenverstrengeling? Zo ja, hoe kan (de schijn van) belangenverstrengeling zo veel mogelijk worden voorkomen? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de Autoriteit Financiële Markten hierop toeziet en dit toelichten? Deze leden constateren dat de duurzaamheidsrapportage – in tegenstelling tot het financiële verslag – niet ter stemming wordt gebracht in de algemene vergadering en verwijzen ook hierbij naar het commentaar van Eumedion4. Waarom heeft de Staatssecretaris hiertoe besloten, terwijl verschillende organisaties hebben aangegeven dit te wensen? Is een kwantitatieve inschatting van de eventuele administratieve lasten die hieruit volgen, beschikbaar? Kan inzicht worden gegeven in welke andere landen het duurzaamheidsverslag wel ter stemming wordt gebracht in de Algemene Afdelingsvergadering? Ziet de Staatssecretaris in dat het agenderingsrecht een onlogische route is om het duurzaamheidsverslag ter stemming te brengen?

De leden van de D66-fractie constateren, tevens met verwijzing naar het commentaar van Eumedion, dat uit de CSRD volgt dat aandeelhouders die (alleen of gezamenlijk) meer dan 5% van de stemrechten of het kapitaal van de onderneming vertegenwoordigen, het recht moeten hebben om voor een algemene vergadering een ontwerpresolutie in te dienen waarin wordt gevraagd dat een andere externe accountant dan de externe accountant die de jaarrekening controleert, een verslag opstelt over bepaalde elementen van de duurzaamheidsrapportage en dat dit verslag ter beschikking wordt gesteld van de algemene vergadering. Er wordt aangegeven dat deze bepaling uit de CSRD geen nadere implementatie behoeft «omdat op grond van huidige artikelen 2:114a en 2:224a BW (Burgerlijk Wetboek) een of meer aandeelhouders die drie procent (voor de naamloze vennootschap) respectievelijk één procent (voor de besloten vennootschap) van het aandelenkapitaal vertegenwoordigen, gerechtigd zijn om onderwerpen te agenderen». Betekent dit dat op basis van het bestaande agenderingsrecht ex artikelen 2:114a en 224a BW aandeelhouders altijd het recht hebben om een ontwerpbesluit ter goedkeuring (dat wil zeggen: ter stemming) door de algemene vergadering in te dienen en dat het bestuur van de desbetreffende vennootschap deze ook als zodanig op de agenda van de algemene vergadering dient op te nemen? Geldt dit ook als in de statuten is bepaald dat (uitsluitend) de raad van commissarissen bevoegd is om een externe accountant voor te dragen waaraan de opdracht tot onderzoek van de duurzaamheidsrapportage wordt verleend? Het hiervoor genoemde recht dient ook te gelden voor aandeelhouders van buitenlandse uitgevende instellingen die Nederland als lidstaat van herkomst hebben en genoteerd zijn aan een Nederlandse effectenbeurs. Moet het door de CSRD gewijzigde artikel 37, lid 3, Auditrichtlijn dan niet op zijn minst in de Wet op het financieel toezicht worden geïmplementeerd? Zo nee, waarom niet? En welke kapitaaldrempel geldt er in dat geval?

De leden van de D66-fractie constateren ook dat het voor sommige ondernemers in de keten, met name voor kleinschalige ondernemers buiten Europa zoals agrariërs, lastig zal zijn om sommige data aan te leveren die bewijzen dat zij met oog voor mens en milieu ondernemen. Hoe worden (grote) inkopende bedrijven geacht om hierin te ondersteunen? Kan de Staatssecretaris garanderen dat de implementatie van de rapportageverplichtingen er niet toe leidt dat bedrijven die onder de verplichting vallen, hun kleinere (kwetsbare) toeleveranciers buiten Europa verruilen voor een andere partij? Ziet de Staatssecretaris een risico in het naar beneden bijstellen van de huidige praktijk van ondernemingen, omdat de CSRD-richtlijn voor een lagere standaard gaat? Een voorbeeld kan zijn dat bedrijven bij S-2 «Werk in de waardeketen» hun eisen voor leefbaar lonen naar beneden bijstellen naar een (veel lager) minimumloon, omdat er in de rapportagerichtlijn gesproken wordt van «adequate lonen» in plaats van «leefbaar lonen». En hoe kijkt de Staatssecretaris naar de extra regeldruk voor het mkb dat in 2026 moet rapporteren over 2025, in vergelijking met de extra regeldruk voor grotere bedrijven? Is dit in balans? Zouden grotere bedrijven hun best practices moeten delen met het mkb om de lasten te verlagen? Voor de CSRD stimuleerde de overheid bedrijven met de Transparantie Benchmark en kreeg het beste verslag een award, de Kristalprijs, waarmee goede praktijken worden gedeeld en in de schijnwerpers komen te staan. Kan de Staatssecretaris verkennen in hoeverre hierop een vervolg kan worden gegeven, zoals het non-profitinitiatief CSRD Awards, dat onder meer door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten ondersteund wordt?

De leden van de D66-fractie menen dat de Rijksoverheid altijd het goede voorbeeld moet geven en zichzelf daarom duurzaamheidsrapportageverplichtingen zou moeten opleggen. Is de Staatssecretaris bereid om toe te zeggen dat de Rijksoverheid zich wat betreft de bedrijfsvoering vrijwillig zal committeren aan het (mutatis mutandis) uitvoeren van onderhavige besluit? Zo nee, is de Staatssecretaris bereid om, buiten het besluit om, (onderdelen van) de Rijksoverheid aan dezelfde standaard als de CSRD te houden? En zou de Staatssecretaris nader kunnen toelichten welke mogelijkheden er zijn om stichtingen die een duidelijk publiek belang of systeembelang vervullen, te motiveren en stimuleren ook conform CSRD te rapporteren? En welke bereidheid bestaat om hier stappen voor te ondernemen? Nu valt bijvoorbeeld het pensioenfonds van de overheid zelf en een van de grootste beleggers ter wereld, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, buiten de transparantierichtlijn. Ook grote zorginstellingen en ziekenhuizen vallen buiten de verplichting, terwijl zij wel grote klimaatimpact hebben.

Ten vierde hebben de leden van de D66-fractie vragen over de controle en het beheer van de duurzaamheidsrapportages. Wie zal de ingeleverde duurzaamheidsrapportages verzamelen en beheren? In hoeverre is dit een betrouwbare, onafhankelijke partij? Wordt gegarandeerd dat de data van de ondernemingen die rapporteren, altijd voor henzelf gratis toegankelijk zullen blijven? Kan worden gegarandeerd dat de data van de ondernemingen die rapporteren, nooit verkocht zullen worden?

Tot slot merken de leden van de D66-fractie op dat het ontwerpbesluit zoals dat door de Staatssecretaris is voorgelegd, een lang, moeilijk leesbaar document is. Deze leden vragen de Staatssecretaris of hij denkt dat bedrijven met dit document uit de voeten kunnen. Kan de Staatssecretaris toezeggen om ten behoeve van transparantie en de controlefunctie van parlement en media volgende ontwerpbesluiten inzichtelijker op te stellen, bijvoorbeeld door een inhoudsopgave toe te voegen?

II Reactie van de Staatssecretaris

Naar boven