2024D23225 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de op 26 april 2024 ontvangen brief Internetconsultatie Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling (Kamerstuk 36 067, nr. 198).

De fungerend voorzitter van de commissie,

De Jong

Adjunct-griffier van de commissie,

Meester-Schaap

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

II Antwoord/Reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling. Deze leden lezen dat het ontwerpbesluit als doel heeft om de complexiteit rond de uitvoering van gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase van een solidaire premieregeling te verhelderen. De voorgestelde maatregelen lijken de complexiteit echter eerder te vergroten dan te reduceren. Deze maatregelen, die voortkomen uit een zeer technische lezing van de wetgeving, roepen vragen op over de noodzaak en effectiviteit hiervan. Daarom hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het besluit een theoretisch probleem probeert op te lossen met onnodig complexe maatregelen. De memorie van toelichting vermeldt expliciet dat jaarlijks minimaal 1/10e van de financiële schok moet worden verwerkt («geheugenloos spreiden»). Veel pensioenfondsen willen hiervan gebruik maken. Door een strikt juridische interpretatie van artikel 63a wordt gesuggereerd dat schokken mogelijk niet binnen tien jaar volledig worden verwerkt. Dit is echter grotendeels theoretisch en in de praktijk wisselen positieve en negatieve schokken elkaar af. Meer dan 98% van de schokken wordt binnen tien jaar verwerkt. Daarom vragen deze leden waarom de Minister voor pensioenfondsen en deelnemers deze drempel opwerpt. Kan daarbij hetgeen evident de bedoeling is/was niet simpelweg in hogere wetgeving vastgelegd worden? Dit zou de complexiteit namelijk aanzienlijk verminderen en de uitvoerbaarheid vergroten.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de eventuele herverdeling als gevolg van de collectieve uitkeringsfase voornamelijk ex-post is en in het niet valt bij de structurele (ex-ante) herverdeling tussen mannen en vrouwen of hoger en lager opgeleiden. Dit roept de vraag op waarom de huidige wet- en regelgeving zo strikt moet zijn. Deze leden vragen de Minister daarom of de regelgeving niet versoepeld kan worden om enige coulance toe te staan ten aanzien van herverdeling, waardoor pensioenuitvoerders hun taken makkelijker kunnen uitvoeren. Dit zou zowel de administratieve last als de complexiteit voor uitvoerders en deelnemers aanzienlijk verlagen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het voorgestelde artikel 1ca, lid 7 in het ontwerpbesluit restricties oplegt op de spreidingssnelheid bij afnemend aanpassen, wat eerder bekend stond als «geheugenloos spreiden». Deze beperking komt niet expliciet voor in de memorie van toelichting. De wens om resultaten niet te veel uit te spreiden is begrijpelijk, maar uit berekeningen blijkt dat bij de door uitvoerders gehanteerde spreidingssnelheden (1/3e of 1/5e per jaar) dit geen probleem is. Deelnemers zijn dus niet extra geholpen met deze restrictie, maar pensioenuitvoerders moeten wel jaarlijks extra (complexe) administratieve handelingen verrichten om aan te tonen dat ze aan artikel 1ca, lid 7b voldoen. Deze leden vragen daarom waarom deze restrictie wordt opgelegd door de Minister. Is het mogelijk om deze restrictie te heroverwegen of te verwijderen om zo de uitvoerbaarheid en flexibiliteit voor pensioenfondsen te vergroten? Als de restrictie moet blijven bestaan, kan deze dan niet worden versimpeld door een expliciete ondergrens van de spreidingssnelheid op te leggen (bijvoorbeeld minimaal 1/6e per jaar bij afnemend/geheugenloos spreiden)? Daarmee worden de extra administratieve handelingen voorkomen.

De leden van de NSC-fractie lezen en concluderen dat artikel 1cb, lid 4 het praktisch onmogelijk maakt voor pensioenuitvoerders om de spreidingsmethodiek aan te passen na de start, tenzij het spreidingsvermogen exact nul is. Het is begrijpelijk dat in deelnemersbelang wordt voorkomen dat een pensioenuitvoerder de spreidingssnelheid aanpast afhankelijk van het spreidingsvermogen. Deze restrictie beperkt echter voortschrijdend inzicht; pensioenuitvoerders zitten straks voor eeuwig vast aan de spreidingssnelheid die ze voor invaren hebben gekozen. Daarom vragen deze leden of het mogelijk is om aan te geven dat een verhoging van de spreidingssnelheid mogelijk is, maar alleen bij een negatief spreidingsvermogen, en verlaging (alleen) bij een positief spreidingsvermogen. Dit zou meer flexibiliteit bieden aan pensioenuitvoerders zonder de stabiliteit van de uitkeringen in gevaar te brengen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de algemene maatregel van bestuur zich uitsluitend richt op de solidaire premieregeling. Het lijkt logisch dat dezelfde voorwaarden ook zouden moeten gelden voor de flexibele premieregeling. Het is onduidelijk of daar dezelfde restricties/mogelijkheden van toepassing zijn. Daarom zijn deze leden benieuwd of de Minister kan bevestigen dat bij de flexibele premieregeling dezelfde voorwaarden gelden, of dat daar «regulier» geheugenloos kan worden gespreid. Dit zou consistentie en duidelijkheid bieden voor alle betrokken partijen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat artikel 5c specifieke informatieverplichtingen oplegt aan pensioenuitvoerders, waaronder de uitleg van de (nieuwe) termen uitkerings- en spreidingsvermogen aan deelnemers. Dit lijkt een ingewikkelde taak, gezien de beperkte financiële kennis van veel deelnemers. Daarom vragen deze leden of de Minister denkt dat het wenselijk is dat we deelnemers verwarren met twee extra termen. En zo nee, volstaat één collectieve dekkingsgraad, desnoods hernoemd, waar deelnemers inmiddels vertrouwd mee zijn?

De leden van de NSC-fractie benadrukken dat verschillende pensioenfondsen hebben aangegeven na invaren te willen starten met een positief of negatief spreidingsvermogen, om zo de buffer niet in één keer uit te delen. Dit lijkt een verstandige zet die in het belang van de deelnemers is. Daarom vragen deze leden of de Minister kan toestaan dat pensioenfondsen met een positief of negatief spreidingsvermogen starten, om zo een meer geleidelijke en stabiele verdeling van de buffer te realiseren. Dit zou de transitie naar het nieuwe systeem soepeler maken.

De leden van de NSC-fractie lezen dat spreiden een effect heeft op de uitkomsten van de risicoblootstelling. Spreiding zorgt er in principe voor dat de (lange-termijn) risicoblootstelling in de uitkeringsfase daalt, maar bij een (zeer) positief of negatief spreidingsvermogen kan deze subiet hoger worden. Pensioenuitvoerders kunnen daarmee in een situatie terecht komen waarbij het beleggingsbeleid aansluit bij de voorkeuren en financiële situatie van deelnemers, maar de maatstaven van de risicohouding niet meer worden gehaald door de stand van het spreidingsvermogen. Om deze situatie te voorkomen, zullen pensioenuitvoerders een asset-liability management (ALM)-analyse in een ALM-analyse moeten verrichten (risicoblootstelling berekenen in elk scenario/simulatiejaar) en/of nog ruimere grenzen hanteren voor de maatstaven van de risicohouding. Daarom vragen deze leden of de Minister kan aangeven of de maatstaven van de risicohouding mogen/moeten worden vastgesteld met inachtneming van de spreidingsmethodiek en/of de huidige stand van het spreidingsvermogen. En zij vragen of bij de berekening van de risicoblootstelling ook gerekend mag worden alsof het spreidingsvermogen nul is. Dat voorkomt onnodige aanpassingen van beleggingen die niet in het belang van deelnemers zijn.

De leden van de NSC-fractie zien dat de voorgestelde maatregelen, hoewel goedbedoeld, de complexiteit rond de uitvoering van pensioenregelingen verhogen. Door deze maatregelen te heroverwegen en te vereenvoudigen, kunnen de lasten voor pensioenfondsen en deelnemers worden verlicht en kan de uitvoerbaarheid van de wetgeving worden verbeterd. Daarbij vragen deze leden of de Minister in plaats van deze ingewikkelde maatregelen in lagere regelgeving niet beter enkele kleine aanpassingen in de aangekondigde verzamelwet mee kan nemen in het belang van eenvoud, uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid van de nieuwe pensioenregelingen.

De leden van de NSC-fractie zien dat zowel in de flexibele premieregeling als in de solidaire premieregeling pensioenfondsen straks gelijke aanpassingen van de uitkeringen (ofwel een collectieve uitkeringsfase) kunnen hanteren, die in de praktijk exact hetzelfde uitpakt voor het pensioen van deelnemers. Daarom vragen deze leden of de Minister bereid is om de wetgeving te vereenvoudigen door voor zowel de collectieve uitkeringsfase in de solidaire als in de flexibele premieregeling dezelfde regels voor het spreiden van schokken mogelijk te maken, wat niet alleen de begrijpelijkheid van de wetgeving ten goede komt, maar ook de uitvoerbaarheid van de uitkeringsfases voor beide regelingen en de pensioencommunicatie.

II Antwoord/Reactie van de Minister

Naar boven