Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 2024D12550 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 2024D12550 |
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over het fiche: Herziening richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik (Kamerstuk 22 112, nr. 3918).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Van Nispen
Adjunct-griffier van de commissie,
Meijer
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
II Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie lezen dat in het voorstel enkele verhogingen van minimale strafmaxima zijn opgenomen. Echter blijft het de rechter vrijstaan om in individuele gevallen een lagere straf op te leggen. In algemene zin verwelkomt de Minister de voorgestelde aanscherping van het strafniveau. Wel zal de Minister aandacht vragen voor de proportionaliteit van een aantal van de voorgestelde minimale strafmaxima, zodat deze niet verder gaan dan noodzakelijk. Waarom vraagt de Minister aandacht voor de proportionaliteit van een aantal van de voorgestelde minimale strafmaxima? Dat is toch juist aan de rechter voorbehouden als hij in een zaak tot een vonnis moet komen?
De leden van de PVV-fractie lezen dat de uitvoering van de richtlijn in de huidige vorm naar verwachting tot extra taken voor en werkzaamheden bij onder andere de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht leidt. Het is bekend, zoals ook wordt aangegeven in het fiche, dat de strafrechtketen al helemaal verstopt zit. Welke consequenties heeft dit voor de uitvoering van het voorstel van de Europese Commissie (EC)? Is uitvoering niet moeilijk tot onmogelijk zolang de strafrechtketen nog verstopt zit? Zo ja, wat gaat de Minister in die tussentijd doen?
De Minister staat kritisch tegenover de voorgestelde verplichting voor werkgevers en vrijwilligersorganisaties om informatie op te vragen over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen van zedenfeiten, zo lezen de leden van de PVV-fractie. In Nederland vragen werkgevers niet het strafblad op van veroordeelden, daarvoor geldt de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)-systematiek, aldus de Minister. Worden bij een VOG-aanvraag alleen veroordelingen, in dit geval van zedenfeiten, bij de screening betrokken door de Dienst Justis? Zo ja, wat is de reden dat de screening niet breder wordt getrokken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Algemene gegevens
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de EC voor een herziening van de Richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en van materiaal betreffende seksueel misbruik van kinderen. Deze leden delen de stelling van de Commissie dat de huidige richtlijn uit 2011 aan herziening toe is. Zij zijn van mening dat mede gezien het grensoverschrijdend karakter van seksueel kindermisbruik daar waar nodig harmonisatie van de regels binnen de EU nodig kan zijn. Er moet worden voorkomen dat vanwege minder strenge regels in één of meerdere lidstaten plegers van seksueel kindermisbruik daar hun wandaden plegen. Dat neemt niet weg dat de harmonisatie van regels niet verder dient te gaan dan nodig is om ook op nationaal niveau seksueel kindermisbruik aan te pakken. Deze leden lezen dat de Minister daarom bij een aantal onderdelen van het voorstel van de Commissie kanttekeningen zet. Deze leden zullen daar nader op ingaan.
Essentie voorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het voorstel tot herziening van de Richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen onderscheiden moet worden van het voorstel voor een Verordening tot vaststelling van regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen dat de EC in 2022 heeft ingediend (hierna: het CSAM-voorstel). Daarin worden verplichtingen vastgesteld voor internetbedrijven om materiaal van seksueel misbruik van kinderen op hun diensten op te sporen, te melden en te verwijderen. Deze leden weten dat de onderhandelingen over dit voorstel zijn nog niet afgerond. Waarom komt de EC nu met een nieuw voorstel voor een richtlijn die aansluit bij het CSAM-voorstel? Acht de Minister het mogelijk dan wel wenselijk dat dat beide voorstellen gelijktijdig worden behandeld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen uit het fiche dat het voorstel een aantal uitbreidingen van strafbaar te stellen gedragingen betreffende seksueel kindermisbruik en seksuele uitbuiting van kinderen bevat. Daarnaast worden er voorstellen gedaan voor verhogingen van minimale strafmaxima. In hoeverre voldoet het Nederlands strafrecht al aan deze voorstellen en op welke punten zou ons Wetboek van Strafrecht moeten worden aangepast, mocht het voorstel voor deze richtlijn in deze vorm aangenomen worden? Heeft het voorstel om in een langere periode te voorzien waarbinnen slachtoffers seksueel misbruik kunnen melden en actie kunnen ondernemen tegen de dader gevolgen voor het Nederlandse strafrecht/strafvordering?
Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister de ruimte wil houden «om een nationale leeftijd van seksuele meerderjarigheid vast te stellen en te bepalen in welke gevallen kinderen die naar Nederlands recht seksueel meerderjarig zijn, extra bescherming behoeven». Wat is het voorstel in de richtlijn dienaangaande? En in hoeverre zou de richtlijn de ruimte voor seksueel meerderjarige kinderen om zelf invulling te geven aan hun seksuele leven gaan beperken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister kritisch staat tegenover de voorgestelde verplichting voor werkgevers en vrijwilligersorganisaties om informatie op te vragen over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen van zedenfeiten. Zij delen die mening en zouden willen benadrukken dat wat hen betreft het Nederlandse systeem om via een VOG informatie over een werknemer of vrijwilliger te krijgen evenwichtig moet zijn in de afweging tussen bescherming van kinderen enerzijds en de rechtsbescherming en privacy van de betrokkene anderzijds. Deze leden lezen dat de Minister van mening is dat het niet mogelijk is om voor alle vrijwilligersorganisaties en functies waar met kinderen gewerkt wordt een VOG-plicht in te voeren. En wel omdat de overheid niet al die organisaties en functies kent. Daarmee zou het handhaven van een dergelijke plicht niet mogelijk zijn. Deze leden vragen voor welke functies en vrijwilligersorganisaties waarin wordt gewerkt met kinderen die wel in beeld bij de overheid zijn nog geen VOG verplicht is en of het aantal functies en vrijwilligersorganisaties waarvoor dat nu al wel geldt uitgebreid zou moeten worden. Kan de Minister hier nader op ingaan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of met deze richtlijn ook beter voorkomen kan worden dat eerder veroordeelde zedendelinquenten in een andere EU-lidstaat relatief ongestoord hun misbruik kunnen voortzetten. Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke mogelijkheden zijn er om dit te voorkomen of wat is er daarvoor nog meer nodig? Deze leden duiden hier bij wijze van voorbeeld op de zaak Benno L.1
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de kritische houding van de Minister ten aanzien van de voorgestelde aangifteplicht om professionals die werken met kinderen te verplichten om aangifte te doen over (vermoedens) van seksueel misbruik. Deze leden zien net als de Minister het risico dat een aangifteplicht ook een drempel kan opwerpen voor kinderen en hun ouders om hulp te zoeken bij professionals en dat dit kan leiden tot zorgmijding. Dat neemt niet weg dat als er binnen religieuze gemeenschappen weet is van seksueel misbruik van kinderen, het niet zo mag zijn dat daar geen aangifte van wordt gedaan omdat dat men van mening is dat het strafrecht hier buiten moet worden gelaten. Hoe beziet de Minister dit? Hoe kan dan worden afgedwongen dat slachtoffers van seksueel misbruik in een gesloten religieuze gemeenschap wel in staat worden gesteld aangifte te doen?
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat het voorstel een omvangrijke verplichting tot dataverzameling over seksueel kindermisbruik en seksuele uitbuiting bevat. Met de Minister delen deze leden de mening dat daarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan EU-wetgeving op het vlak van gegevensbescherming. Is de Minister van mening dat het huidig voorstel met betrekking tot dataverzameling in strijd is met Europese of Nederlandse regels ten aan zien van gegevensbescherming? Zo ja, op welke punten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche behorende bij het voorstel van de EC voor de herziening van de Richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik. De bescherming van kinderen is voor deze leden cruciaal. Het is afschuwelijk en walgelijk dat deze zeer ernstige vorm van criminaliteit plaatsvindt. Deze leden vinden het van belang dat lidstaten beter samenwerken bij de bestrijding en het voorkomen van (online) seksueel kindermisbruik. Zij steunen daarom de doelen van de richtlijn en stellen nog een aantal vragen aan de Minister over het BNC-fiche.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister nader uiteen te zetten hoe het onderhavige richtlijnvoorstel zich verhoudt tot de Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, alsmede tot de Richtlijn minimumwaarborgen slachtofferrechten.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de CSAM-verordening zich ook zal richten op het verwijderen van kinderpornografisch materiaal. Op welke manier kunnen naar het oordeel van de Minister deepfakes en door AI gegenereerd materiaal van kindermisbruik het beste worden verwijderd en door wie? Is de Minister bereid zich in te spannen voor een verbod op het gebruik van deepfaketechnologie?
De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-fiche dat de verplichte VOG uit het richtlijnvoorstel volgens de Minister verder gaat dan strikt noodzakelijk, onder andere omdat er voor veel beroepen waarin wordt gewerkt met kinderen al een verplichtstelling geldt en het voorstel van de EC te weinig ruimte aan lidstaten laat. Kan een inschatting worden gegeven van de uitvoeringsconsequenties als de uiteindelijke richtlijn toch een verplichte VOG bevat?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of een laatste stand van zaken kan worden gegeven ten aanzien van de oprichting, taken en bevoegdheden van het EU-centrum inzake seksueel misbruik van kinderen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de huidige verjaringstermijnen in artikel 70 Wetboek van Strafrecht in overeenstemming zijn met de verjaringstermijnen zoals ze zijn opgenomen in het richtlijnvoorstel en of de Minister het eens is met de verjaringstermijnen zoals ze worden voorgesteld in het voorstel.
De leden van de VVD-fractie lezen in artikel 11 van het richtlijnvoorstel een aantal verzwarende omstandigheden. Noopt dat artikel, wanneer het in ongewijzigde vorm in de richtlijn zou komen, tot aanpassing of aanvulling van de wettelijke strafverzwarende omstandigheden in het Wetboek van Strafrecht? Zo ja, welke?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen te vragen of zij vanuit haar rol nog (aanvullende) opmerkingen en suggesties heeft bij de inzet van de Minister bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel, en zo ja, hoe dit wordt meegenomen bij de kabinetsinzet.
De leden van de VVD-fractie zien dat de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden is geïntegreerd in het beleid gericht op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). De inzet hierop wordt door de Minister gefinancierd via het Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen. Hoeveel geld zit er in dit fonds? Worden hier vanuit de EU ook middelen aan besteed, en zo ja, hoeveel is dat per jaar?
De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat de Minister de EC bij brief zou voorstellen de HashCheckService ook voor andere lidstaten beschikbaar te stellen, zodat afbeeldingen in alle andere lidstaten van de EU ook beter kunnen worden gedetecteerd en verwijderd. Kan deze brief met de Kamer worden gedeeld en is de Minister bereid dit onderwerp te blijven agenderen in het kader van de herziene richtlijn?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister nog steeds van mening is dat het wenselijk is kindersekspoppen te verbieden, en of de Minister bereid is bij de onderhandelingen van de onderhavige richtlijn te pleiten voor een Europees verbod op kindersekspoppen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de mogelijke invoering van een EU-breed reisverbod voor veroordeelde zedendelinquenten. Hoe denkt de Minister daarover en is daar in het kader van het richtlijnvoorstel of de verordening ruimte om dit punt in te brengen? In het verlengde hiervan vragen deze leden wat de Minister vindt van het Amerikaanse systeem, waarin veroordeelde zedendelinquenten de overheid moeten laten weten wanneer ze reisplannen hebben, waarna de overheid de reisbeweging moet delen met het betreffende land waar de zedendelinquent naartoe wenst te reizen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de zaak Benno L., waarin nu is gebleken dat naast het misbruiken van alle Nederlandse slachtoffers de betrokkene het kindermisbruik heeft voortgezet in Duitsland. Het OM heeft daar in 2015 voor gewaarschuwd toen betrokkene naar Duitsland emigreerde. Welke lessen worden uit deze zaak getrokken door het OM? Kan het behulpzaam zijn dat automatische gegevensuitwisseling wordt uitgebreid, zodat wanneer zedendelinquenten reizen of verhuizen naar het buitenland EU-lidstaten automatisch en vollediger worden geïnformeerd over de mogelijke risico’s? Wat is ervoor nodig om gegevens over VOG’s bij beroepen waarin met kinderen wordt gewerkt beter onderling uit te wisselen, om te voorkomen dat een veroordeelde zedendelinquent die in Nederland geen VOG kan krijgen, wel in de kinderopvang in België of Duitsland aan de slag gaat?
De leden van de VVD-fractie stellen dat het onderwerp gegevensbescherming (voor veroordeelde kindermisbruikers) in het BNC-fiche de nodige aandacht krijgt. De aan het woord zijnde leden lezen dat de inzet van de Minister lijkt te zijn dat er bij de onderhandelingen over de richtlijn geen afbreuk mag worden gedaan aan EU-wetgeving op het vlak van gegevensbescherming. Klopt dat? Waarom wordt aan de zijde van het kabinet veel waarde gehecht aan deze gegevensbescherming? Kan de Minister aangeven hoe het belang van de bescherming van de online, fysieke en seksuele integriteit van kinderen wordt bevorderd als de Minister blijft vasthouden aan het standpunt dat de richtlijn geen afbreuk mag doen aan EU-wetgeving op het vlak van gegevensbescherming?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Europese voorgenomen herziening van de Richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik. Hier zijn nog een aantal vragen over.
De leden van de BBB-fractie constateren dat in het fiche valt te lezen dat de richtlijn een aangifteplicht introduceert. Reden hiervoor zijn aarzelingen om over te gaan tot aangifte weg te nemen bij professionals die werken met kinderen en hen rechtszekerheid te bieden in het geval dat een collega of vakgenoot seksueel misbruik heeft gepleegd. Wat deze leden betreft een zeer goede ontwikkeling, maar wel in strijd met wat de Minister altijd gezegd heeft. De Minister heeft meermaals (in brieven en debatten) verklaard de artikelen 160 Sv en 136 Sr, gaande over de aangifteplicht, niet te willen verruimen, omdat een verruiming afbreuk zou kunnen doen aan het handelingsperspectief van hulpverleners wanneer zij signalen van seksueel misbruik tegenkomen. Hulpverleners zouden dan altijd aangifte moeten doen, ook in situaties waarin bijvoorbeeld andere hulpverlening aan het slachtoffer meer op zijn plaats is. Deze leden vragen hoe zij dit voorstel rijmt met haar eigen beleid. In de brief van de Minister valt namelijk niet te lezen dat zij dit niet wil. Er staat alleen dat het kabinet «kritisch» is, met zojuist genoemde redenen. Deze leden zien graag een duidelijk standpunt van deze Minister, kan zij die geven?
De leden van de BBB-fractie constateren dat landen binnen de Europese Unie verschillende leeftijdsgrenzen kennen waarop iemand wettelijk gezien mag instemmen met seks. Dit is tussen de dertien en achttien jaar oud. In Nederland hanteren wij een grens van zestien of achttien jaar (afhankelijk van de handeling). De Minister beschrijft in de brief dat de strafrechtelijke bescherming van kinderen moet worden aangescherpt, maar hecht eraan dat lidstaten de vrijheid houden om een nationale leeftijd van seksuele meerderjarigheid vast te stellen en te bepalen in welke gevallen kinderen die naar Nederlands recht seksueel meerderjarig zijn, extra bescherming behoeven. Deze leden zijn het hier stellig mee oneens. In sommige lidstaten is de leeftijd fors lager dan in Nederland en deze leden vinden iemand van dertien of veertien jaar nog echt een kind. Deze leden willen de Minister daarom vragen om in deze richtlijn een minimumleeftijd van minimaal zestien jaar of ouder voor te stellen voor seksuele meerderjarigheid. Op deze manier worden alle minderjarige kinderen beschermd en geldt er een uniform beleid voor de hele Unie.
De richtlijn voorziet ook in het ophogen van strafmaxima, zo constateren de leden van de BBB-fractie. In de brief valt te lezen dat dit voor Nederland geen invloed heeft, omdat deze strafmaxima hier al geldend zijn. Wel zal de Minister aandacht vragen voor de proportionaliteit van een aantal van de voorgestelde minimale strafmaxima, zodat deze niet verder gaat dan noodzakelijk. Dit betreft de verhouding tussen de hoogte van het strafmaximum en de aard en ernst van het desbetreffende delict. Deze leden vragen waar het hier precies over gaat. Daarbij willen deze leden ook vragen terughoudend te zijn met aandacht vragen hiervoor. De straffen moeten juist fors omhoog en rekening houden met de proportionaliteit ten voordele van de dader is hier niet gepast.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het fiche: Herziening richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
Inhoud voorstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat onderhavig voorstel moet worden onderscheiden van het CSAM-voorstel, waarvan de onderhandelingen nog niet zijn afgerond. Deze leden vragen aan de Minister of zij zicht heeft op de termijn waarbinnen de onderhandelingen van het CSAM-voorstel worden afgerond. Verwacht de Minister dat dit op korte termijn gaat gebeuren?
Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister bij het opschonen van het internet van materiaal van seksueel kindermisbruik inzet op effectieve zelfregulering, waarbij aanbieders van hostingdiensten samenwerken met nationale meldpunten om dit materiaal op accurate wijze ontoegankelijk te maken. Wat gebeurt er op dit moment, nu het wetsvoorstel voor een bestuursrechtelijke aanpak voor online materiaal van seksueel kindermisbruik nog aanhangig is bij de Tweede Kamer, als opsporingsinstanties geen contact kunnen krijgen met de hostingdienst waar het materiaal op circuleert? In hoeverre helpt de Digital Services Act hierbij om de opsporing te ondersteunen?
Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering constateert dat de gelijkstelling van instructief (beschrijvend) materiaal over het seksueel misbruiken van kinderen met daadwerkelijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen, onwenselijk is. Deze leden vragen of de Minister hier verder op in kan gaan en wat dit zou betekenen voor de Nederlandse rechtspraktijk. Wat is op dit moment in Nederland het handelingskader rondom instructief materiaal over seksueel kindermisbruik?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister eraan hecht dat lidstaten de vrijheid houden om een nationale leeftijd van seksuele meerderjarigheid vast te stellen. Deze leden vragen of die leeftijdsgrenzen in de Europese lidstaten veel van elkaar verschillen en hoe de leeftijdsgrens van seksuele meerderjarigheid in Nederland zich hiertoe verhoudt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister kritisch staat tegenover de voorgestelde verplichting voor werkgevers en vrijwilligersorganisaties om informatie op te vragen over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen van zedenfeiten, nu in Nederland de VOG-systematiek hiervoor geldt. Verwacht de Minister dat meerdere lidstaten kritisch zijn op dit onderdeel van het voorstel?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister kritisch is over de voorgestelde aangifteplicht, ook omdat in Nederland sprake is van een meldcode indien sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling of seksueel geweld. Deze leden vragen hoeveel professionals op dit moment werken met een dergelijke meldcode in Nederland. Hoe vaak leidt een melding via de meldcode tot een aangifte ingeval van seksueel kindermisbruik?
NOS, 20 maart 2024, Oud-zwemleraar Benno L. in Duitsland opnieuw veroordeeld voor kindermisbruik (https://nos.nl/artikel/2513529-oud-zwemleraar-benno-l-in-duitsland-opnieuw-veroordeeld-voor-kindermisbruik).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2024D12550.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.