Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 2024D09941 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 2024D09941 |
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief Reactie op verzoek commissie over de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel over «Visie Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels- en landbouwbeleid» (Kamerstuk 36 180, nr. 95).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Thijssen
De griffier van de commissie,
Meijers
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng PVV-fractie
Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng VVD-fractie
Inbreng D66-fractie
II. Antwoord / Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
Inbreng leden van de PVV-fractie
Namens de leden van de PVV-fractie zijn er, na het bestuderen van de reactie van de regering op de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel, nog enkele essentiële vragen en opmerkingen die we graag aan de orde zouden willen stellen. Deze betreffen voornamelijk de positie en belangen van Nederlandse boeren binnen het kader van het huidige handels- en landbouwbeleid, met inbegrip van de implicaties voor de volksgezondheid.
Gezien de verklaring in de brief van de Minister dat handelsakkoorden over het algemeen positief uitpakken voor de EU-landbouwsector, rijst de vraag in hoeverre dit ook geldt voor de individuele boeren in Nederland. Kunnen zij daadwerkelijk rekenen op een netto positief effect van deze akkoorden, of zijn de voordelen voornamelijk weggelegd voor de grotere spelers in de sector? Hoe verhoudt de betrokkenheid van Mercosur zich tot de belangen en het welzijn van de individuele Nederlandse boeren? Kan de deelname aan handelsakkoorden met Mercosur de positie van de kleinere agrarische bedrijven versterken, of bevordert het vooral de belangen van de grote agribusiness? Daarnaast is het cruciaal om te overwegen hoe deze handelsakkoorden de volksgezondheid beïnvloeden door de beschikbaarheid van gezonde en duurzaam geproduceerde voedingsproducten.
De leden van de PVV-fractie vragen zich af of er concrete cijfers beschikbaar zijn die de invloed van deze handelsakkoorden op de inkomens- en concurrentiepositie van zowel Nederlandse familieboerderijen, als de multinationale agribusiness helder weergeven. Daarnaast is er de vraag naar de snelheid en effectiviteit van de vrijwaringsmaatregelen en antidumping- of antisubsidiemaatregelen. Zijn deze maatregelen inderdaad toereikend om Nederlandse boeren te beschermen tegen oneerlijke concurrentie van buitenaf, en in hoeverre dragen zij bij aan de bescherming van de volksgezondheid door te zorgen voor veilige en kwalitatieve producten op de markt? Graag een reflectie van de Minister op boven gestelde vragen.
Er wordt gevraagd waarom de nadruk niet meer ligt op het waarborgen van eerlijke en stabiele prijzen voor boeren door middel van EU-minimumprijzen en productiebeheersing, in plaats van het huidige zwaartepunt op landbouwsubsidies die voornamelijk gericht zijn op compensatie voor prijsdalingen. Hoe wordt er gereageerd op het feit dat de Minister een vraag over het onder de kostprijs verkopen van producten met gebruik van landbouwsubsidies heeft ontweken tijdens het recente debat? Deze praktijken kunnen niet alleen de inkomenszekerheid van boeren ondermijnen, maar ook de kwaliteit en veiligheid van voedselproducten, met potentieel nadelige gevolgen voor de volksgezondheid.
De leden van de PVV-fractie zijn tevens benieuwd hoe de EU en Nederland ervoor zorgen dat geïmporteerde producten voldoen aan de strenge EU-productiestandaarden, en of de controles hierop voldoende zijn om deze kwaliteit te garanderen. Dit is van essentieel belang om de gezondheid en veiligheid van de consument te waarborgen. Hoe wordt binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gegarandeerd dat steun eerlijk wordt verdeeld onder alle boeren, met speciale aandacht voor de kleinere en middelgrote bedrijven, en rekening houdend met de productie van gezonde, kwalitatieve voedselproducten?
De mogelijke impact van handelsakkoorden op de voedselzekerheid, zowel binnen de EU en Nederland als in ontwikkelingslanden, is een ander kritisch punt. Wordt hier voldoende rekening mee gehouden, ook vanuit het perspectief van volksgezondheid? Hoe zit het met de rol en invloed van Nederland binnen de EU en de onderhandelingen over handelsakkoorden? Zijn Nederlandse boeren in de optiek van de Minister voldoende betrokken bij deze processen, en worden hun belangen adequaat behartigd, inclusief de productie van veilige en gezonde voedselproducten?
Tot slot, gezien de specifieke uitdagingen en kansen voor Nederlandse boeren, zoals de transitie naar duurzame landbouwpraktijken en de groeiende vraag naar lokale en biologische producten, is het van belang te weten in hoeverre het huidige beleid hiermee rekening houdt en bijdraagt aan de volksgezondheid. Zijn er maatregelen om de concurrentiepositie en toekomstbestendigheid van de Nederlandse landbouw te waarborgen, terwijl ook de productie van gezonde voedingsproducten wordt gegarandeerd?
Deze vragen zijn essentieel om te waarborgen dat de belangen van Nederlandse boeren en de volksgezondheid centraal staan in het beleid rondom handelsakkoorden en het GLB. Transparantie, inspraak en concrete acties zijn nodig om ervoor te zorgen dat Nederlandse boeren een eerlijke kans krijgen in de mondiale markt, terwijl ook de gezondheid en veiligheid van de consument gewaarborgd blijven.
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de Minister op de brief van de Landbouwcoalitie. Zij hebben hier een aantal reflecties en vragen bij.
Algemeen
De visie van de leden van de GL-PvdA-fractie op handelsbeleid is dat dit beleid financieel-economisch, ecologisch én sociaal-maatschappelijk rechtvaardig moet zijn. Ook als dit het handelsbeleid in relatie tot landbouw en voedsel betreft.
Zolang voedsel primair wordt gezien als verhandelbaar product voor de wereldmarkt, profiteren vooral multinationale agrarische producenten en handelsbedrijven. Dit gaat ten koste van Nederlandse kleinschalige (familie)bedrijven en lokale voedselproducenten in ontwikkelingslanden. Bovendien verdringt de nadruk op mondiale voedselzekerheid het recht op voedselsoevereiniteit.
De sociale en milieuaspecten van handel in landbouw- en voedselproducten en -diensten krijgen in de reactie van het kabinet betrekkelijk weinig aandacht. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie pleiten voor een systemische benadering van voedsel, waarbij alle schakels in en rond voedselsystemen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen voor een duurzame toekomst. De prikkels die de omslag naar een ecologisch, sociaal en economisch rendabele sector in de weg zitten, moeten worden weggehaald. Er is urgente behoefte aan andere overheidssturing in Nederland en Europa.
Voedselexport en lokale markwerking
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie brengen in herinnering dat in oktober 2023 de motie van Thijssen en Amhaouch «over in kaart brengen waar Nederlandse voedselexport de voedselproductie en bijbehorende lokale marktwerking van kleinschalige boeren en boerinnen in derde landen in de weg zit» is aangenomen (Kamerstuk 29 237, nr. 196). Kan de Minister bevestigen dat het ECDPM deze studie gaat uitvoeren? Klopt het dat de Minister op dit moment de opdracht aan de onderzoekers aan het ontwikkelen is? Kan de Minister bevestigen dat deze studie ook de negatieve effecten op lokale voedselproductie, lokale markten en voedselzekerheid zal onderzoeken? Kan de Minister aangeven wanneer de Tweede Kamer de uitkomsten van de studie mag verwachten?
De impact van Nederlandse landbouw op mens en milieu
Nederland heeft een grote ecologische voetafdruk. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat dit element ontbreekt in de kabinetsreactie, dat een direct gevolg is van het karakter van Nederland Handelsland, dat bij de grootste landbouw im- en exporteurs van de wereld hoort, o.a. vanwege de import van soja. Is de Minister bereid om, gegeven het milieubelang, te onderzoeken hoe Nederland de import van soja naar Nederland/Europa kan verminderen? Is hij bereid experts te vragen om in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om dit via economische, financiële of handelsmaatregelen te bewerkstelligen? Kan de Minister reflecteren op de mogelijkheden om im- of exportstromen af te schalen als het lokaal ten koste gaat van voedselzekerheid/productie of leefomgeving?
Handelsakkoorden
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de kabinetsreactie op de brief van de Landbouwcoalitie, dat «ook via handelsakkoorden afspraken met derde landen worden gemaakt over onderwerpen zoals arbeid, milieu en klimaat». Kan de Minister aangeven wat deze afspraken tot nu toe concreet hebben opgeleverd in de praktijk voor arbeiders in de landbouw-gerelateerde waardeketen, kleinschalige boeren en boerinnen, lokale gemeenschappen, jongeren, milieu en klimaat? Immers, als het via de akkoorden niet lukt om impact te krijgen, dan is een andere manier nodig: via bindende afspraken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen op pagina vier van de Kamerbrief dat «Nederland streeft naar gelijkwaardige samenwerking met het Mondiale Zuiden. Hieronder valt het maken van wederzijds aantrekkelijke afspraken over handel». Kan de Minister aangeven wat hij hier precies mee bedoelt? Hoe worden de dialoog en de onderhandelingen met leiders van vaak autoritaire landen vormgegeven? Is de Minister het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het in deze situaties raadzaam is goed te luisteren naar experts/wetenschappers, vrouwen- en boerenorganisaties en het bredere maatschappelijk middenveld, om te voorkomen dat korte termijnwensen van autoritaire leiders over worden genomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat een gelijkwaardige handelsrelatie vraagt om betrokkenheid van lokale overheden, wetenschappers, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Kan de Minister aangeven of, en zo ja hoe, deze verschillende actoren betrokken zijn bij de ontwikkeling van het Nederlandse internationale handelsbeleid op het gebied van landbouw en voedsel?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nemen waar dat het International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV) zadenverdrag lokale voedselproducenten beperkt omdat het hun controle over zaden aan banden legt, ter bescherming van de patenten van – over het algemeen – mutlinationals in de landbouwsector. Hoe past de toepassing van dit verdrag in handelsverdragen, zoals het verdrag tussen de EU en Indonesië, bij de uitspraak van de Minister dat hij streeft naar gelijkwaardigheid? Wanneer kunnen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie een antwoord verwachten op de aangenomen motie hierover (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 26)?
Voedselzekerheid
Op diezelfde pagina vier van de kabinetsreactie lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie: «Als bijvoorbeeld de lokale productie niet kan voldoen aan de vraag naar betaalbare voedselproducten door de snelgroeiende bevolking in Afrika, kan import uit onder meer Nederland nodig zijn om te voorzien in de voedselbehoefte. Indien derde landen van mening zijn dat dit zou leiden tot dumping of andere marktverstoringen, hebben zij – op basis van WTO-regels – de mogelijkheid de import van deze producten te beperken». De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA zijn van mening dat het kabinet een zeer vertekend beeld neerzet van het verloop van handelsstromen. Immers, de export van Nederland naar Afrikaanse landen gebeurt niet nadat Afrikaanse landen daarom vragen, maar is op initiatief van de Nederlandse agrarische sector. Uien die geëxporteerd worden naar Senegal worden geëxporteerd omdat er overschot is in Nederland, niet omdat Senegal een slechte oogst heeft. Daarom heeft de export van uien wel impact op de markt in Senegal. Idem voor de uitvoer van melkpoeder naar landen in de Sahel. Ook is het van belang helder voor ogen te houden dat de Minister hier de WTO-definitie van voedseldumping gebruikt, terwijl deze definitie veel voedselexport met negatieve effecten op andere landen, niet meeneemt. Is de Minister bereid deze definitie los te laten, en voedselexport met negatieve voedselzekerheid- en milieueffecten op andere landen als voedseldumping te bestempelen?
Hoewel het wenselijk is voedsel van elders te importeren als de lokale/regionale productie tekortschiet, is het volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zaak om onderscheid te maken tussen a) een actieve vraag uit Afrikaanse landen naar voedselproducten uit Nederland/de EU, en b) als de import in deze landen het gevolg is van een actieve «push» van Nederlandse/Europese bedrijven. Alleen de eerste optie is wenselijk vanuit het perspectief van lokale economische ontwikkeling en voedselsoevereiniteit. Daarnaast is het zaak dat Nederland/EU landen die nu (nog) het gros van hun bulkvoedsel (zoals granen) van ver weg importeren, ondersteunt in het opstellen van een strategie die lokale/regionale productie en verwerking van voedsel aanmoedigt/mogelijk, of makkelijker maakt. Ook is het wenselijk dat Nederland/EU zich, naast bij overheden, ook meer betekenisvol laat informeren door lokale boerenbelangenorganisaties, om zo een beter beeld te krijgen van waar lokaal behoefte aan is. Graag een reflectie van de Minister op deze visie op duurzame handel met Afrikaanse landen.
De gevolgen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) buiten Europa
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de financiële prikkels aan EU-boeren via het GLB ervoor zorgen dat boeren hun voedsel hier goedkoper kunnen produceren dan zonder overheidssteun. Zodra voedselproducten worden geëxporteerd naar landen in het mondiale Zuiden, veelal met ontwikkelende voedselmarkten, is er sprake van oneerlijke concurrentie. Deze ontwikkelende voedselmarkten moeten namelijk opboksen tegen de goedkope producten uit de EU. Vooral bij zuivel is dit een probleem, aangezien voor de productie hiervan relatief veel grond nodig is en hier meer GLB-geld aan wordt besteed (want deze gelden worden grotendeels nog steeds berekend op grootte van de grond van een boer). Waarom laat de Minister dit gegeven uit de brief? Is de Minister het ermee eens dat dit een oneerlijke praktijk is richting landen met ontwikkelende voedselmarkten, waarin overheden in veel mindere mate in staat zijn hun eigen landbouwsector met subsidies te ondersteunen? Kan de Minister zijn collega bij het Ministerie van LNV vragen om in de EU ervoor te pleiten dat GLB-gelden niet meer worden besteed aan producten die worden geëxporteerd naar markten/landen buiten de EU die een veel minder ontwikkeld speelveld hebben ten opzichte van Nederland/de EU, en waar de import van Nederlandse/EU-voedselproducten mogelijk een ondermijnend effect heeft op de positie en ontwikkeling van de eigen landbouwstand en voedselmarkt?
Handel Anders
Een belangrijke onderliggende vraag met betrekking tot voedselzekerheid en -productie voor lokale, regionale of mondiale markten, is wanneer marktbescherming wel, en wanneer het niet gewenst is, en welke criteria daarvoor gehanteerd moeten worden. De visie van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is dat ontwikkelende landen zo veel mogelijk ruimte moet worden gegund om hun primaire sector tegen goedkope import te beschermen, om zo een eigen competitieve (op iedere schaal) sector/bedrijven te kunnen ontwikkelen. Dit is nu veel te weinig uitgangspunt voor veel landen. Dit bleek ook tijdens de COVID-pandemie, toen de grote importafhankelijkheid van veel Afrikaanse landen die in potentie veel meer (bulk)voedsel zelf zouden kunnen produceren, leidde tot serieuze voedseltekorten en de oorlog tegen Oekraïne de graanprijzen enorm liet stijgen, met soms desastreuze gevolgen. Uitgaande van het beleidsdoel om voedselzekerheid te vergroten, zal het Nederlands internationale landbouw- en handelsbeleid dus niet alleen moeten kijken naar waar het Nederlandse agrarische bedrijfsleven zelf beter van wordt, maar ook naar wat vanuit het perspectief van lokale economische ontwikkeling en de ontwikkeling van de lokale landbouwsector de meest wenselijke opties zijn.
Zoals Nederlandse (vee)boeren hun bedrijf niet bedreigd willen zien worden door de import van goedkoop Braziliaans rundvlees, of goedkope Oekraïense eieren, zo willen Ghanese uienboeren of Nigeriaanse melkveehouders ook niet uit de markt gestoten worden door goedkope import uit Nederland/Europa. Het is hoog tijd voor meer de autonomie/zeggenschap van landen en lokale voedselproducenten. Het recente verleden toont aan dat het huidige functioneren van de (wereld)markt grote voedselonzekerheid veroorzaakt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie roepen in herinnering dat tijdens het commissiedebat van 31 mei 2023 Minister Schreinemacher erkende dat handel geen doel op zich is. Duurzame en eerlijke handel betekent dat Nederlandse im- en export de marktontwikkeling in landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië niet schaadt, en voedselproductie stimuleert die in balans in met mens en milieu. Ziet de Minister voedselzekerheid als doel van het Nederlandse handelsbeleid? Zo ja, kan de Minister uitwerken hoe het nieuwe Nederlands handelsmodel eruit moet zien, waarbij via eerlijke duurzame handelsverdragen een gelijk speelveld voor duurzame boeren in Nederland wordt gecreëerd, en gegarandeerd wordt dat Nederlandse/Europese export van voedselproducten producenten en marktontwikkeling in Latijns Amerika, Afrika en Azië niet schaadt?
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie op de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel d.d. 14 februari 2024 over «Visie Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels- en landbouwbeleid». Zij bedanken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor de toezending hiervan. De leden van de VVD-fractie hebben in aanvulling op hetgeen hier reeds over is gewisseld in het debat van 15 februari 2024 nog enkele aanvullende vragen.
Het Nederlandse belang
De leden van de VVD-fractie onderstrepen het belang van de landbouwsector. Nederlandse landbouw- en agrifood bedrijven zijn vaak nauw verweven met mondiale productieketens. Voor veel producten zijn grondstoffen en halffabricaten uit derde landen nodig, of geldt dat deze producten worden afgezet in derde landen. De leden van de VVD-fractie zien dat export ook afzetmogelijkheden biedt. Bovendien is export van zowel producten als kennis zeer belangrijk voor de sector. Kan de Minister nader toelichten welke rol handelsverdragen hierin spelen en welke waarborgen zij bieden?
De leden van de VVD-fractie achten handelsakkoorden van groot belang voor het economisch potentieel, de weerbaarheid van de EU en de toegang tot kritieke grondstoffen. Deelt de Minister die visie en kan hij nader toelichten op welke wijze handelsakkoorden hieraan bijdragen?
Import van producten en productiestandaarden
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat de inzet van het kabinet is om te allen tijde het gelijke speelveld voor de Nederlandse agrarische sector te bewaken. De leden van de VVD-fractie zien handelsakkoorden als instrument om afspraken te maken en naar een gelijker speelveld toe te werken. Kan de Minister nader toelichten op welke wijze dit wordt gedaan en waar ruimte is voor het verbeteren van de concurrentiepositie van de Nederlandse agrarische sector en hoe de sector hierbij wordt ondersteund?
Impact handelsakkoorden op de landbouwsector
In de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking lezen de leden van de VVD-fractie dat het laatste rapport van het Joint Research Centre uit 2021 laat zien dat handelsverdrag in hun gezamenlijk effect netto positief uitpakken voor de Europese Unie. Zij zijn blij dat het kabinet prudent omgaat met gevoelige sectoren bij het verlenen van markttoegang. De leden van de VVD-fractie zouden graag willen weten in hoeverre de Nederlandse agrarische sector profiteert van open grenzen in de Europese Unie en van handel buiten Europa. Zou de Minister hier nader op in kunnen gaan? Hoe worden «dumping» en lagere standaarden voorkomen?
De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat het debat over handelsakkoorden gevoerd kan worden op basis van voldoende informatie. Daarom hebben zij ook gevraagd om de gevolgen van het Mercosurverdrag op de Nederlandse landbouw te onderzoeken en hiervoor de motie Kamminga c.s. ingediend (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 24). Kan de Minister aangeven hoe het met de uitvoering van de motie staat en wat de voortgang hierop is?
Samenwerking met het Mondiale Zuiden en voedselzekerheid
De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van het kabinet om minder ontwikkelde landen in staat te stellen om op gelijkwaardige wijze deel te nemen aan het mondiale handelssysteem en zijn voorstander van het combinatiebeleid. Nederland loopt in de wereld voorop in kennis over landbouwvraagstukken. Door dit actief te delen met derde landen kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de wereldwijde voedselzekerheid. Op welke wijze ondersteunt het kabinet dergelijke initiatieven en ziet de Minister nog mogelijkheden om die sector verder te ondersteunen, zowel qua kennisontwikkeling als het laagdrempeliger maken van samenwerking?
Tenslotte zouden de leden van de VVD-fractie in dit kader de Minister willen vragen of er sprake is van kennisdeling met Afrikaanse boeren en indien dit het geval is, op welke schaal dit al gebeurd en of dit wellicht breder kan worden uitgezet. Dit ook met het oog op het voorkomen van push-factoren op het gebied van migratie.
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie op de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
Import van producten en productiestandaarden
De leden van de D66-fractie lezen dat er zowel met als zonder bilaterale handelsovereenkomsten sprake kan zijn van verschil in productiestandaarden. Kan de Minister toelichten of dit verschil oplevert in rechten en plichten voor Nederlandse ondernemers, zo vragen deze leden. Daarnaast vragen deze leden of de Minister kan uitweiden over de inzet om productiestandaarden mondiaal te verhogen en daarbij in te gaan op behaalde resultaten. Ook vragen de aan het woord zijnde leden of de Minister voorbeelden kan schetsen van hoe het aangaan van handelsakkoorden heeft bijgedragen aan het verhogen van productiestandaarden in derde landen dan wel het verlagen van productiestandaarden in de EU.
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister verwijst naar initiatieven voor de verduurzaming en het verdienvermogen van de landbouw afkomstig uit het conceptlandbouwakkoord. Is er tot op heden al uitvoering gegeven aan deze initiatieven, zo vragen deze leden. Tot slot vragen zij of de Minister kan toelichten hoe wordt geborgd dat deze initiatieven goed aan blijven sluiten op de groene handelsagenda.
Reactie op verzoek commissie over de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel over «Visie Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels- en landbouwbeleid». 36 180, nr. 95 – Brief regering d.d. 14-02-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2024D09941.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.