2024D09873 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 8 februari 2024 inzake Voorhang subsidieregeling Ontwikkelkracht 2024–2025 (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 109).

De fungerend voorzitter van de commissie,

Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,

Bosnjakovic

Inhoud

  • I Vragen en opmerkingen uit de fracties

    • Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

    • Inbreng van de leden van de VVD-fractie

    • Inbreng van de leden van de NSC-fractie

    • Inbreng van de leden van de D66-fractie

  • II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de onderhavige brief en de subsidieregeling. Vanzelfsprekend hechten zij aan ruimte, tijd en kennis om het vakmanschap te versterken, een lerende aanpak en evidence-informed werken. Tegelijkertijd horen deze leden de klachten vanuit de scholen dat deze gebukt gaan onder de subsidiespaghetti van doelfinanciering. Deze leidt ertoe dat scholen zulke incidentele middelen niet durven aan te wenden om tijdelijk onderwijspersoneel een vast contract aan te bieden, zodat het ook onnodig moeilijk wordt gemaakt om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken, met alle gevolgen van dien voor het lerarentekort. Kan er van het tijdelijke karakter van de regeling geen effect uitgaan dat juist ondergraaft dat onderwijsprofessionals gestructureerd werken aan hun ontwikkeling, zoals de Minister beoogt?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden liever zien dat scholen kunnen rekenen op meer structurele financiering, in plaats van losse tijdelijke subsidies. Hoe kijkt de Minister aan tegen de problematiek van de subsidiespaghetti? Deelt zij in het algemeen de voorkeur van deze leden voor meer structurele financiering? Hoe beziet zij in dit licht de subsidieregeling Ontwikkelkracht in het bijzonder? Ziet zij redenen om deze subsidieregeling anders te waarderen dan al die andere tijdelijke subsidies die de scholen ervaren als de subsidiespaghetti?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat met de nieuwe regeling het maximaal aantal deelnemende vestigingen per verschillende te subsidiëren activiteiten en de subsidieplafonds voor het schooljaar 2024/2025 worden vastgesteld op 305 en 13.248.770 euro. Het valt de leden op dat dit geen rond getal en geen rond bedrag is. Welke overwegingen en welke berekeningen liggen ten grondslag aan de hoogte van precies dit getal en precies dit bedrag? Welke mogelijkheden heeft de Minister in dit stadium om voor het schooljaar 2024/2025 de subsidieregeling Ontwikkelkracht af te blazen en het budget van ruim 13 miljoen euro dat ermee gemoeid gaat, te gebruiken om de structurele financiering van scholen te verhogen?

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de voorhang subsidieregeling ontwikkelkracht 2024–2025. Zij hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen in staat worden gesteld deel te nemen aan het Nationaal Groeifonds programma Ontwikkelkracht. Met de subsidieregeling ontvangen scholen een tegemoetkoming voor de uren die leraren of schoolleiders binnen het programma Ontwikkelkracht maken. Het programma Ontwikkelkracht stelt onderwijsprofessionals in staat om te werken aan eigen ontwikkeling. Deze leden ondersteunen het doel van deze subsidieregeling, maar stellen vragen bij het gekozen middel. Zij zijn van mening dat het onderwijs te allen tijde evidence-informed zou moeten zijn en dat het tot de kerntaak van scholen, schoolbesturen en schoolleiders zou moeten horen om dit te stimuleren. Om welke reden heeft de Minister gekozen om een groeifondsaanvraag in te dienen met dit doel? Is de Minister het met deze leden eens dat dit doel primair vanuit de lumpsumfinanciering voor scholen geborgd zou moeten worden? Wat wordt van deelnemende scholen zelf verwacht in dit project?

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Minister dat Ontwikkelkracht de lerende cultuur op school bevordert door kennis uit onderzoek toegankelijk te maken, door nieuwe kennis voor complexe onderwijsvraagstukken te ontwikkelen en door scholen de kans te geven van elkaar te leren. Deze leden vragen de Minister om toe te lichten welke initiatieven op dit vlak reeds voor aanvang van het groeifondsproject ontplooid zijn en hoe dat zich verhoudt tot deze vernieuwde inzet.

De leden van de VVD-fractie zouden daarnaast graag een duidelijkere specificatie ontvangen hoe het gehele bedrag dat met de groeifondsaanvraag gemoeid is, verdeeld wordt over de verschillende onderdelen van het programma Ontwikkelkracht.

De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte hoe wordt geborgd dat de subsidie verspreid wordt over scholen in verschillende regio’s en met verschillende leerlingpopulaties. Deze leden vinden het immers van belang dat kwaliteitsverbetering van het onderwijs ten goede komt aan alle leerlingen.

Inbreng van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Minister om de pilot Ontwikkelkracht voort te zetten in een subsidieregeling en daar in de jaren tot en met 2032 maar liefst 332 miljoen euro voor uit te trekken uit het Nationaal Groeifonds. Deze leden zijn daar erg kritisch op. Zij zijn van mening dat er een Herstelplan Kwaliteit Onderwijs moet komen dat de problemen in het onderwijs integraal en langdurig aanpakt, zorgt voor een structurele financiering van het onderwijs, focus aanbrengt en verantwoordelijkheden en vrijheden weer daar belegt waar ze horen: bij de professional. Deze leden zijn zeker een voorstander van het verbeteren van de professionele cultuur op scholen en de persoonlijke ontwikkeling van docenten. In de subsidieregeling Ontwikkelkracht zien zij echter een geldverslindend plan dat geenszins getuigt van een integrale aanpak, dat juist zorgt voor weer vernieuwingen en extra inspanningen en dat docenten niet aanzet tot persoonlijke professionalisering in de pedagogische of vakdidactische zin. Deze leden vrezen dat in 2032, wanneer de subsidieregeling afloopt, zij terug moeten kijken op een periode waarin veel geld is verdwenen en er weinig concreets is veranderd.

De leden van de NSC-fractie lezen dat in de vorige subsidieregeling (2022–2023) een uitsluitingsbepaling bestond, die echter in de huidige regeling is geschrapt. Hierdoor hebben scholen die al subsidie (hebben) ontvangen op basis van andere regelingen, zoals de subsidieregeling verbetering basisvaardigheden, de mogelijkheid om ook aan Ontwikkelkracht deel te nemen, en vice versa. De Minister stelt dat het aanbod van Ontwikkelkracht de ontwikkeling van een school in het kader van basisvaardigheden kan versterken. Deze leden vragen waar dit op gebaseerd is en betwijfelen of dit werkelijk het geval is. Wetenschappelijk onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat er geen aantoonbaar verband is tussen de Leerkracht/Groeikracht aanpak en leerlingresultaten. Deze leden vragen daarnaast wat de haalbaarheid is van het doorlopen van meerdere verbetertrajecten tegelijkertijd, scholen hebben focus nodig om verbetertrajecten succesvol te laten verlopen en daarbij de benodigde tijd van leraren vrij te maken. Het gelijktijdig doorlopen van meerdere grote trajecten, zoals Ontwikkelkracht naast een basisvaardighedenverbeteringstraject, lijkt deze leden onverstandig en kan de effectiviteit van beide trajecten in gevaar brengen en de uitkomsten vertroebelen, mocht een school aan het einde van de rit daadwerkelijk betere resultaten laten zien, dan is niet duidelijk welke interventie wat precies heeft veroorzaakt. Daarom hebben deze leden de volgende vragen. Hoe heeft de Minister vastgesteld dat het aanbod van Ontwikkelkracht de ontwikkeling van scholen op het gebied van basisvaardigheden daadwerkelijk kan versterken? Wetenschappelijk onderzoek door Oberon naar de Leerkracht-aanpak laat immers zien dat er geen verband is. Is de Minister het met deze leden eens dat het gelijktijdig doorlopen van meerdere grote verbetertrajecten, zoals Ontwikkelkracht naast een basisvaardighedenverbeteringstraject, de effectiviteit van de verbetertrajecten kan schaden? Deelt de Minister de mening van deze leden dat als dit al doorgezet wordt, de wederzijdse uitsluitingsbepaling ook in deze regeling van kracht moet zijn? Is de Minister het met deze leden eens dat het onmogelijk wordt om de effectiviteit van een specifiek ontwikkeltraject aan te tonen als er tegelijkertijd meerdere trajecten lopen?

De leden van de NSC-fractie merken op dat veel van scholen wordt gevraagd om aan de subsidievoorwaarden te kunnen voldoen. Scholen die zeer zwak en onvoldoende scoren zijn uitgesloten van deelname. Scholen die dit predicaat nog niet hebben maar met moeite hun hoofd bovenwater kunnen houden, zullen dit intensieve traject aan zich voorbij laten gaan. Het lijkt erop dat de meeste subsidie nu naar scholen gaat die het al redelijk tot goed voor elkaar hebben. Daarmee lijkt de regeling kansenongelijkheid juist in de hand te werken en zal het lastig zijn om achteraf te duiden of deze aanpak voor alle scholen kan werken. Daarom vragen deze leden of de Minister zich ervan bewust is dat er aan scholen veel wordt gevraagd om aan de subsidievoorwaarden te kunnen voldoen. Deze leden vragen de Minister in hoeverre de kansenongelijkheid tussen scholen wordt vergroot als voornamelijk de scholen die al goed presteren en/of precies weten hoe ze subsidieaanvragen in moeten dienen in aanmerking komen voor de subsidies.

De leden van de NSC-fractie contract vragen de Minister hoe zij de wildgroei aan subsidies wil beteugelen. Welk mogelijkheden ziet de Minister om meer structureel te werken aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in plaats van gebruik te maken van subsidies? Wat vindt de Minister van het voorstel om te werken aan een structureel Herstelplan Kwaliteit Onderwijs waarbij alle scholen kunnen profiteren van een uniforme aanpak en structurele financiering op maat?

De leden van de NSC-fractie lezen in de beslisnota1 dat er inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd op basis van ervaringen uit het pilotjaar. De leden vragen de Minister wat de belangrijkste lessen zijn die zijn geleerd uit het pilotjaar van Ontwikkelkracht. Deze leden vragen aan de Minister hoe deze lessen worden vertaald naar aanpassingen in het huidige programma. Zij vragen de Minister welke concrete resultaten beschikbaar zijn die laten zien hoe effectief het programma is en op welke gebieden. Ten slotte vragen zij aan de Minister of de resultaten de verdere uitrol rechtvaardigen met een investering van 300 miljoen euro.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de verdere uitrol aan twee private onderwijsadviesbureaus is gegund in een aanbestedingsprocedure. Deze leden vragen de Minister om te reflecteren op welke manier de bewezen kwaliteit een rol heeft gespeeld bij het selecteren van de uitvoerende partijen.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de subsidieregeling Ontwikkelkracht. Zij vinden het van groot belang om te investeren in de kwaliteitscultuur op scholen en zijn daarom enthousiast over dit Groeifonds-project. Ook zien zij wederom dat het Groeifonds belangrijke investeringen in het onderwijs mogelijk maakt. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om het politieke klimaat rond het Groeifonds. Zij zien dat de eerdere ronden van dit fonds hebben geleid tot belangrijke (toekomstige) investeringen in het onderwijs. Investeringen in de onderwijskwaliteit en daaraan verwante randvoorwaarden zoals de professionalisering van leraren, veilige digitale infrastructuur, het verspreiden van wetenschappelijke kennis en goede huisvesting zijn van groot belang voor het verdienvermogen van de toekomst, zo stellen deze leden. Zij merken daarnaast zorgen bij betrokken sectororganisaties en geïnteresseerde scholen nu het Groeifonds door partijen ter discussie wordt gesteld. Is de Minister het met deze leden eens dat deze onderwijsinvesteringen van groot belang zijn voor het toekomstig verdienvermogen en het vestigingsklimaat in Nederland? Kan de Minister inzichtelijk maken hoeveel middelen er nu zijn vrijgemaakt vanuit het Groeifonds voor het onderwijs? Daarbij vragen deze leden welke reserveringen er nu zijn voor projecten in het onderwijs, kunnen deze doorgang vinden nu de vierde ronde van het Groeifonds op het spel staat. Daarnaast vragen zij wat de Minister gaat doen om betrokken organisaties, waaronder geïnteresseerde scholen, ervan te verzekeren dat ook in de toekomst deze investeringen beschikbaar zijn.

De leden van de D66-fractie zien dat beoogd wordt om het aantal deelnemende vestigingen in korte tijd fors uit te breiden. Hoe wordt gewaarborgd dat er voldoende deelnemers zijn, zo vragen zij, ook gezien de bij organisaties levende onzekerheid over de toekomst van het Groeifonds. Daarbij vragen deze leden hoe de kennis vanuit onderzoek- en ontwikkelscholen verspreid wordt naar scholen waar dat extra nodig is, zoals scholen met het oordeel zeer zwak of onvoldoende. Ook hebben deze leden vragen over de samenloop met andere subsidies, zoals het masterplan basisvaardigheden. Kunnen beide subsidieregelingen in de praktijk elkaar versterken door het een en ander te combineren, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie zijn daarnaast benieuwd naar de eerste resultaten uit de pilot Ontwikkelkracht. Zij vragen welke positieve resultaten hieruit voortkomen en welke ervaringen zijn meegenomen om de regeling te verbeteren. Daarnaast vragen zij welke KPI’s2 er zijn geformuleerd en hoe het project meetbaar is gemaakt.

De leden van de D66-fractie merken op dat er, naast de lovende woorden over de strategische onderbouwing, de kwaliteit en het verdienvermogen, kritiek is van de Commissie Nationaal Groeifonds over de samenwerking en de governance van het project. Deze leden lezen hier vooral kritiek op het opzetten van een extra organisatie. Deze leden zijn van mening dat er ruim voldoende organisaties zich bekommeren om het onderwijs. Hoe is deze kritiek verwerkt in het uiteindelijke voorstel, zo vragen zij dan ook.

De leden van de D66-fractie lezen daarnaast dat leraren via Ontwikkelkracht «expertleraren» kunnen worden. Daarom vragen deze leden of er aansluiting wordt gevonden bij een ander Groeifonds-project getiteld «Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren», waarin wordt geïnvesteerd in landelijke ontwikkelpaden en een systeem van kwaliteitsborging. Hoe wordt voorkomen dat dit separate trajecten zijn, zo vragen deze leden.


X Noot
1

Parlisnummer 2024D09796

X Noot
2

KPI: kritieke prestatie-indicator

Naar boven