Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 2023D49655 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 2023D49655 |
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Natuur en Stikstof over de brief betreffende Wijziging van de Natuurherstelverordening (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1597) en de brief betreffende de onderhandelingen Natuurherstelverordening en voorgenomen besluit (Kamerstuk 21 501-08, nr. 915).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Graus
Adjunct-griffier van de commissie,
Lips
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
III Volledige agenda
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging Natuurherstelverordening en hebben geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken. Deze leden hebben recent verzocht om het voeren van een schriftelijk overleg, aangezien deze leden hebben geconstateerd dat er nog onduidelijkheid bestaat over de juridische impact van het voorlopige akkoord. De leden van de VVD-fractie willen onderstrepen dat zij zich altijd kritisch hebben uitgelaten over het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie. Deze leden steunen de ambitie om biodiversiteitsverlies te stoppen en natuur te herstellen, maar verdergaande juridificering is wat hen betreft niet de oplossing.
Het aanvankelijke kabinetsstandpunt was eveneens kritisch, met name ten aanzien van het zogeheten verslechteringsverbod voor herstelde natuur en voorkomende habitattypen buiten Natura 2000-gebieden, constateren deze leden. Het BNC-fiche en de toegestuurde quick-scan maakten duidelijk dat een dergelijk verbod – in het commissievoorstel vormgegeven als resultaatverplichting – zou leiden tot een verdergaande juridificering van een toch al sterk gejuridificeerd beleidsterrein met als gevolg een grote impact op de Nederlandse vergunningverlening. De Kamer heeft zich op meerdere momenten duidelijk uitgesproken tegen een verslechteringsverbod. Het is goed dat het kabinet zich in Raadsverband heeft ingezet voor een afzwakking. De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat het voorstel op dit punt is aangepast en dat het verslechteringsverbod nu juridisch is vormgegeven als een «inspanningsverplichting», dat bovendien in de toelichtende overweging als zodanig wordt verduidelijkt en is gericht op het tegengaan van «significante» verslechtering waardoor saldering op nationaal niveau mogelijk is. Ook zijn deze leden tevreden dat het kabinet heeft weten te bewerkstelligen dat bij gebrek aan alternatieven ervoor gekozen kan worden om verslechtering van habitats buiten Natura 2000-gebieden op nationaal niveau vast te stellen. Echter, ook bij de inspanningsverplichting is in de ogen van deze leden nog altijd onduidelijk wat de impact hiervan is. Een verplichting is nog altijd een bindende voorwaarde en bovendien bevat de Habitatrichtlijn ook al een inspanningsverplichting, hetgeen al sinds de PAS-uitspraak leidt tot juridificering, gestaakte vergunningverlening en onzekerheid voor boeren. Hoe weegt de Minister deze risico’s? Ten aanzien van de zogenaamde saldering: is deze salderingsmogelijkheid ook van toepassing op bestaande Natura 2000-gebieden?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat ook een inspanningsverplichting niet vrijblijvend is en dat er reële maatregelen getroffen zullen moeten worden, maar het lijkt deze leden niet logisch dat het kan leiden tot nadere vergunningverlening voor individuele projecten, zeker gezien de mogelijkheid die is geboden om verslechtering op nationaal niveau te kunnen vaststellen. Deze leden wijzen erop dat in de tekst van het akkoord niet wordt gesproken over een eis voor vergunningsprocedures in tegenstelling tot de eisen die gesteld worden voor Natura 2000-gebieden onder de Habitatrichtlijn. De Minister schrijft echter «dat ook met een inspanningsverplichting niet in alle gevallen kan worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn. (…) De manier waarop een nadere toetsing zal moeten plaatsvinden van nieuwe ontwikkelingen die een verslechterend effect zouden kunnen hebben, zal in het kader van de uitwerking van het natuurherstelplan nader moeten worden bezien. In de Nederlandse situatie is niet op voorhand uit te sluiten dat in bepaalde gevallen toetsing via een vergunningprocedure zal moeten plaatsvinden.» Zou de Minister kunnen toelichten waarop wordt gebaseerd dat een toetsing via een vergunningsprocedure niet op voorhand uitgesloten kan worden? Wat is dan het verschil met een resultaatverplichting qua juridische impact? In hoeverre zorgt het voorliggende, voorlopige akkoord voor meer duidelijkheid over de reikwijdte en de consequenties van het verslechteringsverbod ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel? Zou de Minister meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de impact op Nederlandse vergunningverlening, namelijk onder welke voorwaarden geen vergunningprocedure voor individuele projecten nodig zal zijn?
De leden van de VVD-fractie nemen met zorg kennis van de mededeling dat niet is voldaan aan de Nederlandse inzet op de kwantitatieve hersteldoelen voor habitattypen in 2040 en 2050. Deze leden begrijpen dat het de inzet van het kabinet was om deze doelen pas op een later moment vast te stellen, zodat de haalbaarheid beter in kaart gebracht kon worden. Het kabinet geeft zelf aan niet aan deze termijnen te kunnen voldoen. Hoe gaat de Minister hiermee om nu het Nederlandse tekstvoorstel niet is overgenomen? Welke juridische consequenties vreest de Minister? Hoe kan het dat Nederland op dit punt geen steun kon vinden bij andere lidstaten? In hoeverre verwacht de Minister dat er bij het opstellen van het nationale natuurherstelplan ten aanzien van die kwantitatieve hersteldoelen ruimte is voor flexibiliteit op basis van nationale omstandigheden? Wat verwacht de Minister van de opgave voor Nederland voor 2030 en kan de Minister daarbij ook concrete voorbeelden geven? Wanneer verwacht de Minister de resultaten van de impactassessment die de herstelopgave in kaart moet brengen?
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister in overweging heeft genomen dat een positieve stem van Nederland mogelijk ook als signaal naar de Europese Commissie gezien kan worden dat het voorlopige akkoord in volledigheid uitvoerbaar is voor Nederland, terwijl daar nog geen duidelijkheid over is voor Nederland. Waarop baseert de Minister de conclusie dat een onthouding op de stemming voor een wet die voor Nederland tot enorme uitdagingen leidt, Nederland in toekomstige onderhandelingen buitenspel zou zetten?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister bereid is om het uiteindelijke voorstel in de Natuurherstelverordening te laten toetsen door de Landsadvocaat op de volgende punten: 1. risico op juridificering; 2. relatie ten opzichte van de huidige verplichtingen in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en 3. kansen en bedreigingen voor vergunningverlening?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie ondersteunen de ambities op verbetering van natuur binnen de Europese Unie. Ook willen deze leden waardering uitspreken voor de inzet van de Minister om de resultaatverplichting om te zetten in een inspanningsverplichting.
Echter, deze leden maken zich ook zorgen over de implementatie van aangescherpte doelstellingen, gezien de ervaringen met de Nederlandse inkleuring van de vogel- en habitatrichtlijn en de ernstige maatschappelijk en economische gevolgen die die tot op de dag van vandaag hebben. Deze leden constateren dat de Minister blijkbaar vaak alleen stond in Europa in de inspanningen tot het afzwakken van de verplichtingen. Dit is in de ogen van deze leden het resultaat van het feit dat Nederland één van de weinige lidstaten is die zichzelf klem heeft gezet bij de invulling van voorgaand Europees natuurbeleid en dit sterk gejuridificeerd heeft met gestaakte natuurvergunningverlening in delen van het land. Dit mag naar de mening van deze leden niet weer gebeuren en daarom zijn deze leden uiterst kritisch over de consequenties en de implementatie van deze verordening in Nederland en hebben vragen en opmerkingen op de volgende punten.
Onhaalbare lange termijn doelen
De Minister schrijft dat zij ondanks verwoede pogingen niet heeft kunnen voorkomen dat er voor Nederland onhaalbare middellange en lange termijndoelen in de verordening staan. De Minister noemt dit een grote opgave. Toch lijkt het zo goed als onvermijdelijk dat de Natuurherstelverordening van kracht wordt begin 2024. Betekent dit dan dat Nederland dan ook onvermijdelijk een aantal van de doelen van natuurgebieden moet aanpassen? Neem bijvoorbeeld het «herstellend» hoogveen in Drenthe dat begin 20e eeuw is afgegraven en momenteel met één millimeter per jaar teruggroeit. Hoe ziet de Minister de haalbaarheid van een hersteld hoogveen in deze gebieden in 2040 of 2050 wanneer respectievelijk 60 procent en 90 procent van alle natuurdoelen dienen te worden gehaald?
Natuur buiten Natura 2000-gebieden
Ook op andere punten zien deze leden dat mogelijke problemen met de implementatie vooruit worden geschoven. Bijvoorbeeld: het lijkt erop dat de invulling van natuurherstel buiten de Natura 2000-gebieden vooruit wordt verschoven naar 2030 omdat tot dan prioriteit mag worden gegeven aan natuur binnen Natura 2000-gebieden. Als het een goed idee is, waarom wil de Minister dit dan uitstellen? Als het geen goed idee is, waarom is het dat dan wel in 2030?
Over stedelijk groen
In 2030 moet een stijgende trend worden bereikt voor stedelijk groen. Deze leden zien het belang hiervan voor klimaatadaptatie en leefbaarheid, maar waarom moet dit op Europees niveau worden besloten? Is dit niet typisch een zaak voor de gemeentes? Groen in een gemeente tegen de duinen aan is een andere dan groen voor een gemeente als Arnhem aan de rand van de Veluwe. Toch moet in beide gemeentes een stijgende trend worden bereikt. Hoe gaat de Minister de stedelijke opgave nationaal invullen en monitoren? Hoe stringent zal dit worden beoordeeld, ook gezien onze grote bouwopgave in de komende jaren? Betekent dit dat woningbouw weer lager op de prioriteitenlijst komt te staan omdat gemeentes eerst meer groen moeten aanleggen?
Niet enkel voor natuur buiten Natura 2000-gebieden geeft de Minister in het BNC-fiche een negatief oordeel op de subsidiariteit, ook voor stedelijke natuur vindt de Minister dat hier onvoldoende rekening wordt gehouden met de zeggenschap van de lokale autoriteiten. Toch blijven de doelstellingen overeind in de Natuurherstelverordening. In de brief wordt niet meer ingegaan op deze subsidiariteitsbezwaren. Is de Minister nu van oordeel dat het een goed idee is dat Europa oordeelt over hoe Nederlandse steden worden ingericht? Wanneer Europa eisen stelt aan de natuur binnen Natura 2000-gebieden en buiten Natura 2000-gebieden en ook in stedelijke gebieden over de inrichting, over welk grondgebied gaat de nationale, provinciale of lokale autoriteit dan nog?
Over de uitzonderingsgevallen
De leden van de NSC-fractie constateren dat in praktijk deze uitzonderingsgronden in de Vogel- en Habitatrichtlijn juridisch niet of nauwelijks toepasbaar bleken gezien het grote aantal zeer schrijnende gevallen, zoals de PAS-melders. Is er een uitzonderingsgrond voor sociale en economische gevallen voorzien en zo ja, waarom denkt de Minister dat deze uitzonderingsgrond nu wel schrijnende gevallen gaat voorkomen en bescherming biedt tegen toekomstige ernstig negatieve gevolgen van deze nieuwe Europese Natuurherstelverordening?
Over de individuele toets:
De Minister geeft aan dat deze onvermijdelijk is voor individuele gevallen. Het is deze leden nog steeds onduidelijk hoe zeldzaam dit zal zijn. Is het dan niet beter, gezien de ervaringen met de huidige juridische situatie, om hiermee te wachten tot de impact analyse is uitgevoerd en de Kamer de gevolgen hiervan voor Nederland kan overzien?
Overig
Een voor Nederland belangrijk maar onderbelicht punt in de brief is het herstel van de natuurlijke stroming van rivieren en objecten hierin. Lidstaten moeten barrières identificeren en verwijderen. Gezien het grote belang van rivieren in Nederland, ook onderkend in het BNC-fiche, zouden deze leden inlichtingen van de Minister waarderen over welke objecten dit zou kunnen gaan in Nederland en welke barrières er dan weggehaald kunnen worden omdat ze overbodig zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Wijzigingen Natuurherstelverordening». Deze leden zijn verheugd om te lezen dat het democratische proces op Europees niveau vol in gang is. Deze leden hebben nog enkele vragen omtrent de wijzigingen en de uitwerking. Te beginnen met de inspanningsverplichting. Kan de Minister toelichten hoe het niveau van inspanning wordt vastgesteld? Wanneer heeft een lidstaat voldoende inspanning geleverd en hoe wordt dat getoetst? Deze leden vragen tevens wat «significant» inhoudt bij «significante verslechtering». Hoe wordt bepaald wanneer iets significant of insignificant is en hoe wordt dat getoetst?
Deze leden hebben enige zorgen bij deze begrippen, «inspanning» en «significant», aangezien deze termen weinig objectief zijn en dus mogelijk teveel ruimte laten voor verslechtering van de natuur. Kan de Minister toelichten hoe wordt gezorgd dat er in de geest van deze wet wordt gehandeld in plaats van deze zoveel mogelijk af te zwakken en zo min mogelijk uit te voeren? Is de Minister het in dat kader eens met deze leden dat er in de huidige Vogel- en Habitatrichtlijn ook al een verslechteringsverbod staat voor natuur buiten Natura 2000-gebieden dat niet is nageleefd?
Deze leden hebben vergelijkbare zorgen waar het gaat over de saldering van verslechtering en het niveau van boomkroonbedekking? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de saldering niet resulteert in een gemiddelde verslechtering in Nederland? Naast de benodigde afstemming tussen regio’s vragen deze leden hoe verslechtering kan worden gestandaardiseerd, zodat de regio’s «verslechtering kunnen uitwisselen». Kan de Minister daarnaast ingaan op wat er wordt bedoeld met een «bevredigend niveau van boomkroonbedekking»? Deze leden vragen hierbij hoe bepaald gaat worden wanneer een bevredigend niveau is bereikt.
Ten slotte zijn de leden van de D66-fractie van mening dat de, door de Minister benoemde, afzwakkingen de herstelwet niet ten goede komen. Desalniettemin verzoeken deze leden de Minister vóór de wet te stemmen. Deze leden onderstrepen het belang om een betrouwbare onderhandelingspartner te zijn in Europa, zeker wanneer er op zoveel onderwerpen gehoor is gegeven aan de Nederlandse zorgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie nemen kennis van de Kamerbrief inzake «Wijzigingen Natuurherstelverordening» en betreuren ten zeerste de houding van het kabinet inzake de Natuurherstelverordening.
Er heerste in de Kamer in de ogen van deze leden reeds een groot tegengeluid op de inhoud van de Natuurherstelwet. Met de nieuwe verkiezingen zal dit tegengeluid, aldus deze leden, mogelijk nog omvangrijker zijn geworden. Het valt dan ook zwaar te betreuren dat het kabinet, bij monde van de Minister voor Natuur en Stikstof, een positieve grondhouding heeft wat betreft de (gewijzigde) Natuurherstelwet. Zelfs na vele wijzigingen blijft de inhoud vergaand en zullen de gevolgen voor Nederland naar de mening van deze leden als een soort «stikstofwet 2.0» zijn, met alle gevolgen van dien voor onze bouwsector, agrarische sector, etc.
De leden van de BBB-fractie waarschuwen daarom het demissionaire kabinet dat Europese verplichtingen aangaan op natuurdoelstellingen een recept zal zijn voor een nieuwe crisis. Ziet de Minister ook waar dit pad toe leidt?
Deze leden zien vijf redenen waarom de Natuurherstelwet een groot probleem zal worden voor Nederland:
Ten eerste schreef de Natuurherstelwet eerder onder het commissievoorstel een «verslechteringsverbod» voor in natuurgebieden. Dat is nu aangepast naar een «inspanningsverplichting». Door een ecologische inspanningsverplichting aan te gaan op Europees niveau zet Nederland zich juridisch muurvast en wordt het onmogelijk deze verordening later nog nationaal te kunnen aanpassen als blijkt dat de doelstellingen onhaalbaar zijn. Ziet de Minister ook in dat Nederland zichzelf hiermee juridisch muurvast zet? En ziet de Minister dat de doelstellingen wellicht te «ambitieus zijn»? Hoe waarborgt de Minister dat Nederland op de troepen vooruit gaat lopen, zoals het al te vaak doet op Europees terrein? Waarom moeten deze afspraken per se op Europees niveau worden gemaakt en kan Nederland dit niet zelf op nationaal niveau?
In de tweede plaats schrijft de Natuurherstelverordening Natuurherstelplannen voor. Lidstaten moeten volgens de huidige versie van deze wet een herstelplan opstellen tot de periode 2023, zo constateren deze leden. Wat gebeurt er als Nederland een plan aanlevert dat volgens de Europese Commissie niet «ambitieus genoeg is»? Krijgt Nederland dan een inbreukprocedure op zijn dak of worden er bepaalde subsidies stopgezet? Wat gebeurt er als Nederland zijn herstelplannen naar de geest opvolgt, maar niet exact naar de letter?
Ten derde kunnen de lidstaten binnen de Natuurherstelwet zich beroepen op fondsen om hun natuurherstelplannen van te betalen. De vraag in de ogen van deze leden is of méér geld de oplossing is voor elk probleem. Ook tijd speelt een grote rol. De leden van de BBB-fractie vrezen daarnaast dat Nederland bot zal vangen binnen de verdeling van deze gelden. Gaat de Minister in Brussel onderhandelen zodat Nederland evenveel ontvangt uit dit fonds als dat het procentueel gezien bijdraagt aan de EU-begroting? Zo nee, waarom niet? Zullen deze fondsen bovenop het Klimaat- en Stikstoffonds komen of kan Nederland daar dan vervolgens in snijden?
In de vierde plaats roept de verdeling van deze EU-fondsen ook vragen op over wie hierop aanspraak kan maken. Worden dit uitsluitend grote ngo’s en natuurbeheerders of kunnen ook kleine, agrarische bedrijven aanspraak maken op deze gelden in het kader van verduurzaming en innovatie? Hoe ziet dan bijvoorbeeld een dergelijke verdeling eruit per sector? Heeft de Minister al een idee hierover en zo niet, is het dan wel verstandig om nu al akkoord te gaan met deze Natuurherstelwet als er nog zoveel onduidelijkheid heerst? Als het aan de leden van de BBB-fractie ligt, gaat Nederland deze EU-gelden in grote mate inzetten voor innovatie van de agrarische sector. Ziet de Minister dat ook zo en zien de collega-landbouwministers binnen de Europese Unie dat ook zo? Heeft de Minister enig idee hoe andere lidstaten deze gelden gaan inzetten?
Ten vijfde is het inbouwen van een «juridische noodrem» (artikel 22a) in de ogen van deze leden een stap in de goede richting, maar juridisch nog te vaag omschreven. De leden van de BBB-fractie vrezen dat als Nederland zich hierop zou beroepen bij de Europese Commissie, het geen stand zal kunnen houden bij een rechter. Daarnaast geeft Nederland alsnog alle soevereiniteit uit handen door de macht over het kunnen opschorten van deze Natuurherstelwet uitsluitend bij de Europese Commissie te houden. Een lidstaat kan dan op zichzelf dus niets meer. De zorgen van de leden van de BBB-fractie gaan dan ook uit naar de afgelopen prijsstijgingen van voedsel: zouden deze stijgende voedselprijzen «onvoorzien, exceptioneel en niet uitgelokt» genoeg hebben kunnen zijn – conform artikel 22a van de Natuurherstelwet – om de noodrem-clausule hebben kunnen activeren? Zou deze argumentatie bij de rechter stand hebben kunnen houden volgens de Minister? Deze leden ontvangen hierover graag een helder, juridisch onderbouwd antwoord. Wellicht kan de Minister voor dit antwoord ook contact leggen met de Europese Commissie, dan wel het Europese Hof om hierover een adequaat antwoord te formuleren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier nog enkele kritische vragen over. Deze leden vinden de opstelling van Nederland tijdens de onderhandelingen over de Natuurherstelverordening onacceptabel. Het stelt deze leden teleur dat de Minister, die toch doordrongen is van het enorme belang van gezonde ecosystemen, er alles aan lijkt te hebben gedaan om ervoor te zorgen dat natuurherstel een wassen neus wordt. Dat er wederom allerlei geitenpaadjes worden gezocht en gevonden. Dit omdat de Minister bang zegt te zijn voor verdere juridificering. Deze leden vinden het een zeer zorgwekkend teken dat de oude denkfouten nog steeds springlevend zijn. De natuur kan prima zonder de mens, maar de mens kan niet zonder natuur. Dat betekent in de ogen van deze leden dat men niet bang moet zijn voor juridificering, maar juist voor ónvoldoende bescherming en herstel van de natuur. De natuur zorgt in de visie van deze leden voor gezonde bodems om voedsel te produceren. De natuur produceert zuurstof. De natuur levert water. Is de Minister het ermee eens dat de natuur de basis van ons bestaan is? Erkent de Minister dat we, als mensen, niet zonder de natuur kunnen? Zo ja, kan de Minister uitleggen waarom zij zulke grote risico’s voor de basis van ons bestaan te rechtvaardigen vindt? Hoe verantwoordt de Minister dat zij meer bezig is met vermeende juridificering dan met het veiligstellen van de natuur voor huidige en toekomstige generaties? De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat juridificering slechts het gevolg is van gebrekkige natuurbescherming, waardoor er dient te worden opgetreden tegen activiteiten die de leefomgeving van de Nederlanders nog verder aantast. Is de Minister het ermee eens dat de natuur, die er nog is, juist moet worden beschermd door bestaande wetgeving? Zo ja, waarom wil de Minister deze wetgeving minder effectief maken? Zo nee, waarom niet? De leden van de PvdD-fractie willen verder begrijpen hoe de Minister denkt dat Nederland er in de toekomst uit zal zien wanneer de natuur niet wordt beschermd en vooral herstellen? Kortom, wat gebeurt er als we door blijven gaan zoals we nu doen met de landbouw? Wat zijn de gevolgen voor Nederland op gebied van verdere verzuring, verstening, verdroging, en vervuiling?
Deze leden lezen wederom dat Nederland zich zeer heftig heeft verzet tegen het opnemen van kwantitatieve doelen in de Natuurherstelverordening, vanwege het feit dat de Minister vindt dat Nederland een «dichtbevolkt» land is, waarin ook andere belangrijke maatschappelijke opgaven zoals woningbouw en de energietransitie moeten worden uitgevoerd. Kan de Minister nogmaals uitleggen waarom Nederland zo vol is? De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat Nederland vol is met dieren die gefokt en gebruikt worden in de veehouderij. Nederland gebruikt de helft van alle grond voor de vee-industrie. Voor honderden miljoenen dieren, maar ook om veevoer op te verbouwen. Dit allemaal om vervolgens vlees en andere dierlijke producten te produceren, grotendeels voor de export. Dát zijn in de ogen van deze leden de uitzonderlijke kenmerken van ons land die Nederland «dichtbevolkt» laten lijken. En in plaats van de oorzaken van de slechte staat van de natuur aan te pakken zet de Minister in op het afzwakken van verordeningen die de natuur, de basis van ons bestaan, beschermen en herstellen. Erkent de Minister dat Nederland ruimte genoeg heeft voor essentiële natuur, wanneer veel minder vlees en zuivel wordt geproduceerd en geconsumeerd? Dat het dus een kwestie is van waar prioriteit aan wordt gegeven? Zo nee, hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat Nederland niet verder verdroogt of ten onder gaat aan vervuiling als gevolg van de productie van vlees en melk?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op het voorlopig akkoord over de Natuurherstelverordening. Deze leden constateren dat ook met de voorgestelde aanpassingen de Natuurherstelverordening voor een dichtbevolkt land als Nederland onhaalbare opgaven met zich zal meebrengen en nieuwe, grote onzekerheden zal creëren. Inzet op natuurbescherming en -herstel is een goede zaak, maar de leden van de SGP-fractie houden dat graag in eigen hand als lidstaat. Deze leden hebben daarom enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie zetten grote vraagtekens bij de doelen voor 2040 en 2050. De Minister heeft aangegeven dat Nederland niet of nauwelijks aan de realisatietermijnen voor natuurherstel voor Vogel- en Habitatrichtlijnwaarden voor 2040 en 2050 zal kunnen voldoen. Waarom wil de Minister gaan instemmen met onhaalbare termijnen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de aangepaste verordening nog steeds zal neerkomen op grote opgaven. Kan de Minister dit nader duiden? De Minister schrijft verder dat er nog verder inzicht zal moeten komen in het benodigde beleid en de budgettaire consequenties voor de hersteldoelen, met name die voor 2040 en 2050. De Europese Commissie komt nog met een analyse van de benodigde financiële middelen voor uitvoering van de verordening. Dit komt bovenop de opgaven op basis van de huidige Vogel- en Habitatrichtlijn, die al investeringen in natuurherstel- en ontwikkeling vergen. Deze leden ontvangen graag inzicht in de beleidsmatige en budgettaire consequenties alvorens wordt ingestemd met de voorliggende verordening. Waarom dringt de Minister hier niet op aan? Is de Minister bereid tegen te stemmen of zich te onthouden van stemming als dit inzicht niet wordt geboden?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen bij de inspanningsverplichting om verslechtering van natuurwaarden buiten Natura 2000 gebieden te voorkomen. Het verslechteringsverbod is gewijzigd in een inspanningsverplichting, maar een inspanningsverplichting is nog steeds een verplichting met juridische gevolgen. De Minister geeft aan dat in individuele gevallen voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn. Kan de Minister nader duiden wat dit in de praktijk kan gaan betekenen? Kan de Minister op basis van jurisprudentie aangeven hoe de (Europese) rechter in het verleden is omgegaan met vergelijkbare inspanningsverplichtingen?
De leden van de SGP-fractie horen graag wat artikel 9, vierde lid, zal betekenen voor bedrijven in het veenweidegebied.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de Kamerbrief Natuurherstelverordening. Deze leden constateren dat het voorlopig akkoord zoals voortvloeit uit de laatste triloog op essentiële punten afwijkt van de Nederlandse inzet. Tegelijkertijd erkennen deze leden ook dat verschillende Nederlandse voorstellen voor wijziging van de Natuurherstelverordening zijn overgenomen, zoals rond de invulling van het verslechteringsverbod als een inspanningsverplichting.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen met twee woorden spreken over de Natuurherstelverordening. Dat betekent dat deze leden zich enerzijds scharen achter de wens om de staat van de Europese natuur niet alleen te beschermen, maar zich ook in willen zetten voor natuurherstel. Dat vraagt echter om een balans om ook in de toekomst (economische) activiteiten, te kunnen ontplooien in Nederland, zoals voedselproductie, het bouwen van nieuwe huizen en het opwekken van duurzame energie en ontwikkelen van een duurzame economie. Over de vraag of deze balans aanwezig is in de Natuurherstelverordening hebben de leden van de ChristenUnie-fractie nog vragen. Allereerst vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de Minister daarom te reflecteren op deze balans tussen natuurherstel en ruimtelijke ontplooiing van Nederland. Deze leden vragen vervolgens op welke wijze de Minister de gevolgen van deze Natuurherstelverordening kwantitatief inschat. Deze leden vragen of de Minister bereid is om een gedegen impactanalyse van de Natuurherstelverordening te laten uitvoeren.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de inzet om kwantitatieve hersteldoelen voor habitattypen in 2040 en 2050 uit de Natuurherstelverordening te schrappen niet is behaald. Dat betekent dat deze doelen gehandhaafd blijven. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om zo spoedig mogelijk in kaart te brengen wat de juridische gevolgen zijn van deze bindende doelen op middellange en lange termijn voor ruimtelijke ingrepen, grondgebruik en voedselproductie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in artikel 4, eerste lid, van de Natuurherstelverordening dat al in 2030 in ten minste 30 procent van de gebieden met verslechterde natuur herstelmaatregelen moeten worden genomen om deze verslechterde natuur te verbeteren tot een goede toestand. In 2040 moet dit op ten minste 60 procent en in 2050 op ten minste 90 procent liggen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om een actuele stand van zaken te geven. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op de vraag of het doel voor 2030 redelijkerwijs gehaald kan worden, welke maatregelen daarvoor nodig zijn en hoe deze maatregelen zich zullen verhouden tot de uitvoering van maatregelen voortvloeiend uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), Vogel- en Habitatrichtlijn of Nitraatrichtlijn. Deze leden vragen of het mogelijk is dat deze maatregelen elkaar bestrijden of elkaar juist kunnen versterken. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister dit een «grote opgave» noemt. Deze leden vragen de Minister om dit uitgebreid en kwantitatief te duiden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in artikel 4, zesde lid, van de Natuurherstelverordening dat lidstaten erop toezien dat gebieden waar een goede toestand is bereikt en waar de kwaliteit van de habitats van de soorten toereikend is geworden, niet verslechteren. Deze leden vragen de Minister naar de juridische reikwijdte en interpretatie van het begrip «toezien». Deze leden vragen of dit bijvoorbeeld na een rechtsgang niet alsnog als resultaatsverplichting in plaats van een inspanningsverplichting gelezen kan worden. Deze leden vragen hoe de Minister zich inzet om dit te verduidelijken.
De leden van de ChristenUnie fractie vragen de Minister om nader toe te lichten hoe de beoordeling van gebieden op biogeografisch niveau in plaats van op natuurgebied ruimte biedt voor saldering. Deze leden vragen de Minister om exact aan te geven op welke wijze dit in de Nederlandse context ruimte voor saldering biedt en hoe dit leidt tot een versoepeling van de uitvoeringspraktijk. Deze leden nemen aan dat de Minister van zins is om van deze versoepeling gebruik zal maken en indien dat niet het geval is vragen deze leden de Minister waarom. Deze leden vragen of en waarom deze versoepeling niet juridisch aanvechtbaar is, of hoe voorkomen wordt dat deze versoepeling door de rechter wordt afgewezen. Deze leden begrijpen in dit licht niet waarom de Minister stelt dat «niet in alle gevallen kan worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn». Deze leden vragen de Minister om dit nader toe te lichten. Deze leden vragen in welke gevallen dit wel nodig kan zijn en hoe zich dit verhoudt tot het principe van rechtsgelijkheid. Tevens vragen deze leden om toe te lichten wat in deze zin onder het woord «project» wordt verstaan en of hier ook (agrarische) bedrijfsactiviteiten onder vallen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om exact aan te geven welke extra mogelijkheden er nu zijn om de omvang van de herstelopgave van mariene habitattypen op nationaal niveau te bepalen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister voorts wat de gevolgen zijn voor verplichting om stedelijke groene ruimte en boomkroonbedekking in stedelijk gebeid te voorkomen en 2030 te laten stijgen voor de woningbouwopgave en de wens om met name binnenstedelijk te verdichten. Deze leden vragen hoe de begrenzing van stedelijke ecosystemen in Nederland tot stand zal komen en hoe de juridische aanvechtbaarheid hiervan wordt beperkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om te verhelderen wat de gevolgen van de afspraken over vernatting van veengebieden zijn voor de toekomst van de agrarische sector in deze gebieden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister tot slot om te reflecteren op mogelijke toepassingen van de «noodrem» (artikel 9) in de Nederlandse context.
Wijzigingen Natuurherstelverordening
Kamerstuk (2023Z19876) – Brief Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. Van der Wal-Zeggelink, d.d. 8 december 2023
Onderhandelingen Natuurherstelverordening en voorgenomen besluit
Kamerstuk (21 501-08-915) – Brief Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. Van der Wal-Zeggelink, d.d. 24 november 2023
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2023D49655.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.