2023D41955 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan het kabinet over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken betreffende het BNC-Fiche: Mededeling alomvattende aanpak mentale gezondheid d.d. 1 september 2023 (Kamerstuk 22 112, nr. 3762).

De voorzitter van de commissie,

Smals

De adjunct-griffier van de commissie,

Krijger

Inhoudsopgave

  • I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

    • VVD-fractie

    • D66-fractie

    • GroenLinks- en PvdA-fracties

  • II. Reactie van het kabinet

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche «Mededeling alomvattende aanpak mentale gezondheid». Genoemde leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

In de brief van het kabinet wordt gesteld dat het kabinet «over het algemeen positief is over de gepresenteerde voorstellen».1 Kan het kabinet nader ingaan op zowel de positieve als de minder positieve aspecten aan de desbetreffende voorstellen? Op welke manier bewaakt het kabinet dat het nationaal beleid ook in de toekomst autonoom blijft? Kan het kabinet aangeven welke kansen Europese samenwerking biedt om zaken te regelen waarin het nationaal beleid op dit moment nog niet voorziet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De Europese Commissie stelt in haar aanpak drie principes centraal: 1) toegang tot adequate en effectieve preventie; 2) toegang tot hoogwaardige en betaalbare mentale gezondheidszorg en behandeling; en 3) het in staat zijn om te re-integreren in de samenleving na herstel. De leden van de VVD-fractie vragen in het bijzonder bij punt 1 om een nadere duiding. In hoeverre krijgt bijvoorbeeld sport- en bewegen een plek in deze aanpak/binnen bovengenoemde principes, evenals maatregelen om de mentale weerbaarheid te bevorderen?

Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat lidstaten gebruik kunnen maken van EU-middelen in de (co)financiering van beleidsonderdelen inzake mentale gezondheid. Aan welke criteria moet voldaan worden om aanspraak te kunnen maken op deze middelen en is het kabinet voornemens aanspraak te maken op deze middelen? Zo ja, voor welke doeleinden? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat deze middelen door Nederland optimaal worden benut?

Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op dat in het voorliggende BNC-fiche wordt gesteld dat per initiatief scherp gekeken zal worden of de gewenste monitoring en gegevensverzameling geen onevenredige administratieve lasten opleveren voor Nederlandse burgers, gemeenten en zorgaanbieders. Zij ondersteunen dit voornemen, maar vragen wel of hier vooraf criteria voor opgesteld worden. Kan het kabinet aangeven of er toegevoegde waarde is aan deze cijfers op Europees niveau?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het BNC-fiche aangaande de mededeling voor de alomvattende aanpak mentale gezondheid. In het algemeen zijn genoemde leden het eens met de doelstellingen en de voorgestelde focuspunten van de mededeling. Meer specifiek hebben deze leden enkele vragen over de uitvoering en de governance.

De leden van de D66-fractie vragen of kort kan worden toegelicht welke status een mededeling binnen de Europese Commissie heeft. Welke ruimte heeft Nederland nog om te onderhandelen over de inhoud van de mededeling?

De leden van de D66-fractie lezen dat in de mededeling geconstateerd wordt dat de mentale gezondheid van de inwoners van de EU is verslechterd en dat het aannemelijk is dat deze in de toekomst zal blijven verslechteren. In hoeverre wordt onderbouwd waar deze prognose op gebaseerd is? Welke redenen liggen ten grondslag aan die verwachte verslechtering? In hoeverre zijn er regionale verschillen in de ontwikkeling in mentale gezondheid? Welke factoren zijn van invloed op die regionale verschillen?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de mededeling er voornamelijk op gericht lijkt om een faciliterende rol vanuit de EU te vervullen bij het beleid rondom mentale gezondheid. De Europese Commissie laat voldoende ruimte aan de lidstaten om prioriteiten te stellen die aansluiten op het eigen nationale beleid. Tegelijkertijd schuilt daarin ook een risico dat de voorgestelde aanpak juist het grensoverschrijdende karakter van mentale gezondheid onvoldoende weet aan te spreken, terwijl daar juist veel kansen toe zijn. Genoemde leden lezen in het BNC-fiche dat het kabinet een aanvulling maakt bij de Europese Commissie op het gebied van gezondheidsdeterminanten en preventiemethodes. Deze leden zien echter niet hoe het effect van het gebruik van sociale media in de huidige mededeling terugkomt. Kan het kabinet toelichten in hoeverre hij met deze leden van mening is dat de EU juist op het grensoverschrijdende karakter van sociale media het voortouw kan nemen door bijvoorbeeld onderzoek te verrichten naar het effect van het gebruik ervan op mentaal welzijn? Kan het kabinet dit meenemen in de onderhandelingen in Brussel?

Tenslotte schrijft het kabinet in het BNC-fiche dat er diverse mogelijkheden zijn voor nationale of lokale overheden om aanspraak te kunnen maken op gelden vanuit deze fondsen. Kan het kabinet toelichten in hoeverre dit nu al gebeurt en of lokale overheden deze mogelijkheid al voldoende benutten?

Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-en PvdA-fracties

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vinden het positief dat de Europese Commissie voor een alomvattende aanpak ten aanzien van mentale gezondheid heeft gekozen. Genoemde leden zetten zich al jaren in voor dit onderwerp en zijn dan ook blij dat ook de Europese Commissie het belang hiervan ziet en ook erkent dat dit probleem sector overschrijdend is en alle beleidsterreinen bestrijkt.

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen of de Europese Commissie tevens bepaalde doelen of ambities verbindt aan de aanpak en de bijbehorende financiële middelen. Is er een doel of stip op de horizon voor de lidstaten aan het eind van het programma? Genoemde leden lezen dat de Europese Commissie lidstaten op veel vlakken aanmoedigt, maar vragen of dit voldoende is. Deze leden vragen ook welke kansen het kabinet ziet voor het Nederlandse beleid binnen deze aanpak? Zal hier nieuw beleid uit volgen? Wat kan deze aanpak concreet opbrengen voor het Nederlands beleid op dit vlak?

II. Reactie van het kabinet


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 3762, p. 5.

Naar boven