2022D45238 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Financiën heeft op 3 november 2022 enkele vragen en opmerkingen aan Staatssecretaris van Financiën voorgelegd over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 11 oktober 2022 inzake Belastingverdrag Nederland/Republiek Colombia (Kamerstuk 36 223, nr. 1).

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Bos

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het «Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Colombia tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; ’s-Gravenhage, 16 februari 2022».

De leden van de VVD-fractie constateren dat er geen specifieke reacties zijn ontvangen ten aanzien van de verdragsonderhandelingen met Colombia. Kan de regering aangeven via welke kanalen het Ministerie van Financiën de gebruikelijke nieuwsberichten verspreidt? Is de regering het met de VVD-fractie eens dat inbreng vanuit burgers en het bedrijfsleven waardevol kan zijn voor het onderhandeltraject? Kan de regering reflecteren op de vraag of het ophalen van inbreng niet effectiever kan dan hoe dat nu gebeurt?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er een corporate tie-breaker is opgenomen welke voorziet in de bepaling van de woonplaats middels een onderlinge overlegprocedure. Kan de regering aangeven met welke regelmaat het MAP-team (Mutual agreement procedure) van de Nederlandse Belastingdienst contact zal hebben in welk geval voornemens is om contact te hebben met de Colombiaanse belastingautoriteiten om onderlinge overlegprocedures te behandelen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering bij de onderhandelingen met Colombia niet in lijn heeft gehandeld met het Amendement Lodders-Slootweg (Kamerstuk 34 853, nr. 8), door wél in artikel 5, achtste lid van het verdrag de dependent-agent-vaste inrichting bepaling uit het Multilateraal Instrument (MLI) op te nemen, maar niet te voorzien in effectieve geschilbeslechting over de vraag of er een dergelijke vaste inrichting bestaat. Hoe rijmt de regering dit onderhandelresultaat met de strekking van het Amendement Lodders-Slootweg, op grond waarvan er toegang tot arbitrage moet bestaan over de vraag of er een vaste inrichting is alvorens Nederland over zou moeten gaan tot het opnemen van de dependent-agent-vaste inrichting bepaling uit het MLI in het geval van het huidige OESO-modelverdrag? Kan de regering bevestigen dat voor alle toekomstige belastingverdragen wél in lijn zal worden gehandeld met het Amendement Lodders-Slootweg in die zin dat er slechts een dependent-agent-vaste inrichting bepaling zal worden opgenomen als er toegang is tot arbitrage over de vraag of een dergelijke vaste inrichting bestaat?

De leden van de VVD-fractie constateren dat op grond van artikel 13, vijfde lid van het Verdrag Colombia belasting mag heffen over de vervreemdingswinst gerealiseerd bij de verkoop van aandelen in een Colombiaanse vennootschap door een Nederlandse vennootschap. Voorts is voor deze bepaling verrekening voorgeschreven in artikel 21, derde lid van het Verdrag. Kan de regering aangeven in welke situaties een binnenlands belastingplichtige deze Colombiaanse belasting kan verrekenen en wanneer niet? Kan de regering daarbij ook ingaan op (eventuele) kostenaftrek en toepassing van de per-country methode en de gezamenlijke methode voor voorkoming van dubbele belasting?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in artikel 20, derde lid van het Verdrag een uit het VN-modelverdrag (Verenigde Naties) afkomstige bepaling is opgenomen over de belastingheffing over overige inkomensbestanddelen welke opkomen in de bronstaat. Kan de regering aangeven welk soort inkomensbestanddelen onder de reikwijdte van deze bepaling vallen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er in artikel 21, vierde lid een switch-over clause is opgenomen, welke voorziet in verrekening bij vaste inrichtingswinsten als de Nederlandse wet dat voorschrijft. Kan de regering verduidelijken in welke situaties dat het geval is? Artikel 15e, zevende lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bepaalt namelijk dat de objectvrijstelling niet van toepassing is, tenzij een verdrag vrijstelling voorschrijft.

Is de regering het met de VVD-fractie eens dat deze wisselwerking onduidelijk is en dat op basis van de huidige wettekst van artikel 15e, zevende lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kan worden geconcludeerd dat, nu de Nederlandse verdragen altijd vrijstelling als hoofdregel voorschrijven en voor verrekening verwijzen naar het nationale recht, welke in verdragssituaties nooit zelfstandig bepaalt dat de verrekeningsmethode van toepassing is, naar nationaal recht in verdragssituaties nooit sprake zal zijn van toepassing van de verrekeningsmethode?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er in artikel 25 van het Verdrag een zogenoemde Limitation on benefits-bepaling is opgenomen. De leden van de VVD-fractie begrijpen dat deze bepaling regelt dat belastingplichtigen toegang hebben tot (bepaalde) verdragsvoordelen als voldaan is aan de daarin opgenomen objectieve toetsen. De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat in artikel 25, vijfde lid van het Verdrag een zogenoemde «vangnetbepaling» is opgenomen. De leden van de VVD-fractie begrijpen dat dan de Nederlandse bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om alsnog verdragsvoordelen toe te kennen. Kan de regering aangeven aan welk team binnen de Belastingdienst deze bevoegdheid is gedelegeerd of gemandateerd? Is deze bevoegdheid gedelegeerd aan het Behandelteam Internationale Fiscale Zekerheid van de Belastingdienst (IFZ)? Kan de regering aangeven of in dat geval de voorwaarden die gelden voor zekerheid vooraf in internationale situaties van toepassing zijn op een dergelijk verzoek? Zo ja, kan de regering toelichten waarom dit het geval is? Immers, onderscheidt een verzoek tot toepassing van de vangnetbepaling van artikel 25, vijfde lid van het Verdrag zich niet wezenlijk van alle andere verzoeken tot zekerheid vooraf, waarbij het niet afgeven van zekerheid vooraf in principe geen invloed heeft op de toepassing van het (Nederlandse) belastingrecht, terwijl een afwijzing van een verzoek tot toepassing van de vangnetbepaling welk negatieve effecten sorteert voor belastingplichtigen. Is de regering voornemens te verduidelijken dat verzoeken tot toepassing van de vangnetbepaling niet hoeven te voldoen aan de eisen die gelden voor zekerheid vooraf zoals opgenomen in het besluit inzake zekerheid vooraf in internationale situaties? Kan de regering ook reflecteren op de vraag of de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de vangnetbepaling een voor bezwaar vatbare beschikking is? Zo niet, kan de regering reflecteren op de vraag of de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de vangnetbepaling een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en belastingplichtigen bij afwijzing toegang hebben tot de algemene bestuursrechter?

Tot slot, vragen de leden van de VVD-fractie aan de regering hoe ondernemers (groot, middel en klein), betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van dit Verdrag? Zo ja, wat zijn hun bevindingen? Zo nee, gaat dat nog gebeuren? Daarnaast vragen de leden of dit Verdrag een positieve uitwerking heeft op het Nederlandse vestigingsklimaat van ondernemers uit Colombia en de bedrijvigheid daarvan met de Nederlandse economie? Hoe gaat de regering de (economische-) effecten monitoren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het verdrag. Zij hebben geen verdere vragen.

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt heeft met interesse kennis genomen van het concept Belastingverdrag Nederland en Colombia en heeft daarover nog enkele vragen.

In het verdragsartikel vijf is ervoor gekozen om de bepaling omtrent de dependent agent-vaste inrichting overeenkomstig de nieuwe OESO/MLI-bepaling (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) over te nemen. Bij de ratificering van het MLI heeft Nederland op basis van het amendement Lodders en Slootweg een voorbehoud gemaakt op artikel 12 MLI, waardoor deze bepaling niet doorwerkt op de Nederlandse belastingverdragen. Het lid Omtzigt vraagt zich af wat het actuele standpunt is van de regering ten aanzien van het gebruik van deze bepaling in belastingverdragen. Verder zou hij graag willen weten welke factoren, naast het opnemen van een arbitragebepaling, een rol spelen bij het opnemen van dergelijke bepalingen in een willekeurig belastingverdrag. Tot slot vraagt hij welke omstandigheden, buiten de opname van een arbitragebepaling, bij de onderhandelingen met Colombia een rol hebben gespeeld bij de opname van de bewuste bepaling in het belastingverdrag.

In artikel 13 lid 5 is een bepaling opgenomen dat in bepaalde gevallen de bronstaat een beperkt heffingsrecht toekent met betrekking tot de vervreemdingswinsten, behaald door een inwoner van de andere staat bij de vervreemding van aandelen in een lichaam dat inwoner is van de bronstaat. Wanneer de vervreemder een deelneming heeft van ten minste 20 procent in het lichaam waarvan de aandelen worden vervreemd, bedraagt het heffingsrecht voor de bronstaat in dit geval maximaal tien procent van de winst. In artikel 10 lid 2 is echter bepaald dat voor deelnemingsdividenden een maximaal heffingsrecht voor de bronstaat van vijf procent geldt. Het lid Omtzigt vraagt zich af waarom het heffingsrecht in artikel 10 lid 2 afwijkt van het heffingsrecht in artikel 13 lid 5 terwijl het in beide gevallen gaat om situaties waarin er sprake is van een deelneming en in beide gevallen de bronstaat een heffingsrecht krijgt.

Naar boven