2022D41601 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De commissie voor de Rijksuitgaven Financiën heeft op 13 oktober 2022 enkele vragen en opmerkingen aan de Minister van Financiën voorgelegd over haar op 5 juli 2022 toegezonden brief inzake reactie op de motie van het lid Stoffer c.s. over versterking van de eigen financiering van maatschappelijke organisaties die subsidie van het Rijk (Kamerstuk 35 925 IX, nr. 37).

De voorzitter van de commissie, Sneller

De griffier van de commissie, Lips

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Van de leden van de VVD-fractie zijn er geen vragen bij de reactie op de motie van het lid Stoffer c.s. over versterking van de eigen financiering van maatschappelijke organisaties die subsidie van het Rijk. Deze leden hebben kennisgenomen van de brief.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op de motie van het lid Stoffer c.s. over versterking van de eigen financiering van maatschappelijke organisaties die subsidie van het Rijk ontvangen.

Naar aanleiding van de genoemde brief hebben de leden van de PVV-fractie nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie willen weten bij welke maatschappelijke organisaties negatieve neveneffecten rondom cofinanciering spelen en wat dit deze dan zijn. Kan het kabinet tevens aangeven bij welke maatschappelijke organisaties er geen negatieve neveneffecten rondom cofinanciering spelen?

Voorts noemt het kabinet enkele risico’s ten aanzien van (verplichte) cofinanciering. De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet naar een meer uitgebreid overzicht van de potentiële risico’s van cofinanciering.

Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat cofinanciering in specifieke gevallen ongewenst kan zijn en in sommige gevallen zelfs niet is toegestaan.

De leden van de PVV-fractie willen weten wat de meerwaarde zou zijn van een cofinancieringseis.

Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of in de strategische evaluatie van het uniform subsidiekader (USK) ten aanzien van de vormgeving van een cofinancieringseis ook rekening wordt gehouden met specifieke gevallen waarbij cofinanciering ongewenst of niet toegestaan is.

Ten slotte merken de leden van de PVV-fractie op dat de eigen subsidiekaders momenteel voldoende ruimte bieden voor subsidieverstrekkende departementen om, wanneer dit om motiverende reden gewenst is, cofinanciering toch als verplichting op te nemen. De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet om dit nader te verduidelijken: om welke redenen kan cofinanciering gewenst zijn en welke ruimte bieden de eigen subsidiekaders hiertoe?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Financiën. Deze leden hebben een aantal vragen over hoe het subsidiekader nu in de praktijk wordt toegepast. Kan het kabinet aangeven hoe vaak het voorkomt dat een meerjarige subsidie naar aanleiding van een evaluatie niet wordt verlengd?

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het kabinet kan bevestigen dat er op dit moment geen enkele rijkssubsidie is zonder horizonbepaling. Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de subsidieverlening aan Siriz door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de periode 2014–2019 voldeed aan het subsidiekader.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP- fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat veel maatschappelijke organisaties van grote waarde voor de samenleving zijn. Daarbij past dat er een stevige maatschappelijke verworteling is, zeker voor organisaties die beleid willen bijsturen. Daarbij past in de ogen van deze leden ook een stevige cofinanciering als het gaat om het verkrijgen van subsidies. Deelt het kabinet deze overwegingen en hoe komt dat tot uiting in het huidige subsidiebeleid?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister voor de uitvoering van de motie Stoffer c.s. wacht op de evaluatie van het USK en dat op basis van die evaluatie nader zal worden verkend «of een herziening van het USK op het punt van (verplichte) cofinanciering nodig is». De aangenomen motie verzoekt echter om te onderzoeken hoe de eigen financiering van maatschappelijke organisaties die direct of indirect subsidies van het Rijk ontvangen versterkt kan worden. Is het kabinet voornemens om, eventueel op basis van de evaluatie, te bezien hoe de (verplichte) cofinanciering versterkt kan worden?

Sommige organisaties zijn, onder andere, gericht op het bijsturen van beleid. De leden van de SGP-fractie zijn daar niet negatief over, het kan in hun ogen bijdragen aan de zogenoemde tegenmacht. Tegelijk zijn deze leden van mening dat het niet zo kan zijn dat deze organisaties voor het overgrote deel gefinancierd worden, direct of indirect, door het Rijk. Zeker als de hoogte van deze financiering niet in verhouding staat tot bijvoorbeeld het ledenaantal. Deze leden achten het zeker bij dergelijke organisaties van belang dat er sprake is van een substantiële cofinanciering. Wordt dit aspect ook nadrukkelijk meegenomen bij de evaluatie van het USK? Zo ja, op welke wijze?

De leden van de SGP-fractie constateren dat in de brief diverse malen ingegaan wordt op een generieke cofinancieringseis. Aanscherping van de eisen van cofinanciering hoeft echter geen generieke eis voor alle organisaties te betekenen. Deelt het kabinet die overweging? Deze leden begrijpen dat bij sommige maatschappelijke organisaties cofinanciering zelfs ongewenst is, zoals ook in de brief genoemd. Of dat verplichte cofinanciering risico’s met zich meebrengt. Is het kabinet van mening dat dit geen verplichte cofinanciering of verplicht percentage cofinanciering voor bepaalde organisaties in de weg staat? Hoe neemt het kabinet dit aspect mee?

Naar boven