2022D34013 HERDRUK1 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over de brief van 27 juni 2022 inzake Onderzoek naar de kwaliteit van het feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen (Kamerstuk 31 839, nr. 856).

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Burger

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

8

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

11

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie

13

 

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

15

     

II

Reactie van de bewindspersoon

19

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek «Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen». Zij danken de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor het onderzoek en ondersteunen alle onderzoeken en initiatieven die bijdragen aan verbetering in de jeugdbeschermingsketen. Het onderzoek levert een aantal waardevolle aandachts- en verbeterpunten op waarmee alle partijen in de jeugdbeschermingsketen aan de slag zullen moeten gaan. Onderschrijft de Minister alle verbeterpunten, conclusies en aanbevelingen uit het rapport?

De leden van de VVD-fractie zien dat de professionals bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en gecertificeerde instellingen (GI’s) hun werk met toewijding en deskundigheid uitvoeren. Tegelijkertijd laat het onderzoek ook zien dat een beslissing tot een uithuisplaatsing niet altijd en niet in alle facetten op basis van een zorgvuldig feitenonderzoek wordt genomen. Voornoemde leden hebben nog enkele vragen.

In het Vragenuur van 28 juni jl. is de Minister gevraagd naar het aantal keer dat de rechter een feitenrelaas weigerde of liet aanpassen door een GI vanwege onvoldoende kwaliteit. Graag zien de leden van de VVD-fractie die aantallen per jaar in de beantwoording tegemoet.

De kinderrechters geven zelf het signaal dat zij soms verstrekkende beslissingen moeten nemen op basis van onvolledige of onjuiste rapportages. Waarom hebben de kinderrechters desondanks hun beslissing in die gevallen genomen en het feitenrelaas niet vaker laten aanpassen of teruggestuurd?

Uit de analyse van de IGJ blijkt dat er in 2021 in totaal 3.301 nieuwe gedwongen uithuisplaatsingen plaatsvonden. Hoeveel verlengingen van machtigingen tot gedwongen uithuisplaatsingen hebben er in 2021 plaatsgevonden? Hoe verhoudt het aantal van 3.301 nieuwe gedwongen uithuisplaatsingen zich tot de gedwongen uithuisplaatsingen in de afgelopen tien jaren? Uit het onderzoek blijkt voorts dat bij de nieuwe gedwongen uithuisplaatsingen van kinderen in 2021 deze het vaakst hebben plaatsgevonden bij 16-/17-jarige leeftijd. Kan de Minister hierop reflecteren?

Uit de analyse blijkt dat in ongeveer de helft van de onderzochte casussen zowel de ouders als de (oudere) jeugdige achter de uithuisplaatsing stonden. Welke mogelijkheden ziet de Minister om dit aantal te verhogen? Hoe denkt de Minister het sociale netwerk meer als informant te gaan betrekken?

Kan de Minister verklaren waarom nieuwe jeugdbeschermers zich over het algemeen strikter aan procedures houden? Volgens het onderzoek wordt dit door gezinnen als star ervaren en kan dit in de weg kan staan aan het inspelen op wat gezinnen nodig hebben. Hoe wordt dit de komende tijd verbeterd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse en zorg kennisgenomen van het onderzoek van de IGJ naar de kwaliteit van het feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen. Deze leden hebben waardering voor het vele harde werk dat gedaan wordt door professionals in de keten, maar vragen ook aandacht voor de verbeterpunten die uit dit onderzoek naar voren komen. Zij ondersteunen daarom ook het belangrijke gesprek dat de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zullen voeren met de sector om de aanbevelingen op te volgen.

De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over de constatering dat in geen enkele onderzochte casus het feitenonderzoek volledig op orde was. Zij vragen wat onder «volledig op orde» wordt volstaan. Kan een overzicht gegeven worden van de factoren op basis waarvan de IGJ beoordeelt dat het feitenonderzoek niet op orde was en hoe vaak dat voorkwam per casus? Gaat het dan in de meeste gevallen om een enkele keer dat feiten en meningen niet duidelijk gescheiden zijn of dat er een enkele keer informatie van meer dan twee jaar geleden in het rapport terugkomt? Of is vaak sprake van een veelvuldige opeenstapeling van meerdere factoren waardoor een feitenonderzoek niet op orde is? In hoeveel van de gevallen was dat waarschijnlijk doorslaggevend geweest in de beslissing van de kinderrechter?

De leden van de D66-fractie lezen in het onderzoek dat de maatschappelijke verwachting is dat jeugdbeschermers waar nodig afwijken van wet- en regelgeving. Om welke gebieden gaat het dan precies? De jeugdbeschermer is verantwoordelijk voor passende hulp, maar is het dan ook mogelijk om de jeugdbeschermer bevoegdheden te geven over domeinen heen? Hoe kijken jeugdbeschermers hier zelf tegenaan? Is het bekend of zij behoefte hebben aan meer bevoegdheden op dit gebied?

De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan kwalitatief goed feitenonderzoek bij jeugdbeschermingsmaatregelen en in het bijzonder bij gezinnen waar de onderliggende problemen verband houden met het tekortschieten van de overheid. Daar heeft de overheid als geheel een grote verantwoordelijkheid tot rechtsbescherming van ouder en kind, aangezien de overheid ook de sleutel kan zijn voor verbetering. Het meest in het oog springende voorbeeld daarbij is uiteraard de eventuele samenloop met problemen bij de kinderopvangtoeslag. Bij het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid daarnaar gaf de Inspectie aan dat waarheidsvinding en het feitenonderzoek weliswaar niet de primaire focus van het onderzoek zijn, maar als thema wel aan bod zullen komen in de analyse van dossiers en gesprekken met ouders en professionals. Valt er al meer te zeggen over de wijze waarop waarheidsvinding en feitenonderzoek zijn teruggekomen in de bevindingen en conclusies van dit onderzoek? Worden de conclusies op dit gebied ook meegenomen bij het aangekondigde plan van aanpak voor de verbetering van feitenonderzoek, zodat dit plan van aanpak zich vooral ook kan richten op de meest kwetsbare gezinnen?

De leden van de D66-fractie zijn geïnteresseerd naar de acties die in de afgelopen maanden zijn genomen om gevolg te geven aan de motie van de leden Van Beukering-Huijbregts en Raemakers (Kamerstuk 31 839, nr. 840). Kan er een tijdspad gegeven worden? Op welke manier worden lessen en conclusies van dit onderzoek bij het vervolg betrokken?

De leden van de D66-fractie merken op dat de IGJ constateert dat de jeugdbescherming gejuridiseerd is. Kan de Minister reflecteren op de impact die deze ontwikkeling heeft op de noodzaak van voldoende rechtsbijstand voor ouder en kind? Hoeveel ouders en kinderen kregen de afgelopen jaren (sociale) rechtsbijstand bij een jeugdbeschermingsmaatregel en in welke mate? Kan de Minister aangeven of dat voldoende is om rechtsbescherming voor alle ouders en kinderen te kunnen bieden?

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat veel problemen die ten grondslag liggen aan een jeugdbeschermingsmaatregel betrekking hebben op basisvoorwaarden voor bestaanszekerheid in een gezin, zoals de juiste zorg voor een kind, een inkomen, een huis en een goede gezondheid van de ouders. Wordt er onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre het mogelijk is jeugdbeschermers of andere aangewezen personen (meer) doorzettingsmacht te geven voor hulp op onderliggende factoren als dat doorslaggevend kan zijn bij het voorkomen van een jeugdbeschermingsmaatregel? In hoeverre is dat nu al het geval, of zijn er gemeenten die al op die manier opereren? Is wet- en regelgeving op dit terrein toereikend of is aanpassing nodig? Wordt al gewerkt aan een mogelijkheid om voorrang te kunnen geven bij jeugdhulp indien daarmee een jeugdbeschermingsmaatregel kan worden voorkomen?

De leden van de D66-fractie merken op dat sommigen een (over)groot deel van jeugdbeschermingsmaatregelen toeschrijven aan vechtscheidingen. In de onderzochte casussen is echter maar in een kwart van de gevallen sprake van een complexe echtscheiding. Is dit onderzoek representatief op dit vlak of ligt het totaal aantal jeugdbeschermingsmaatregelen waarbij een complexe echtscheiding ten grondslag lag waarschijnlijk hoger of lager dan uit dit onderzoek blijkt? Is hier eerder onderzoek naar gedaan?

De leden van de D66-fractie constateren dat de richtlijnen voorschrijven dat een dossier naast kernbeslissingen ook kernoordelen bevat, maar slechts bij één enkele onderzochte gecertificeerde instelling dat ook het geval was. Wat voor invloed op het proces en de kwaliteit van het feitenonderzoek heeft het als een dossier geen kernoordelen bevat? Is hierbij een aanpassing van de richtlijnen voor de hand liggend of een betere controle op het naleven daarvan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vinden de conclusies van het onderzoek dat in geen enkele casus het feitenonderzoek volledig op orde was zeer schokkend. Voornoemde leden vragen wat dit betekent voor de kinderen die op basis van onvolledig feitenonderzoek uit huis zijn geplaatst. Deze leden willen weten of de rechter in de onderzochte zaken op basis van een juist feitenonderzoek wellicht tot een ander oordeel gekomen zou zijn. In 2021 hebben 3.301 nieuwe gedwongen uithuisplaatsingen plaatsgevonden. Hoeveel aanvragen tot gedwongen uithuisplaatsing zijn er in 2021 in totaal gedaan? Hoeveel aanvragen tot gedwongen uithuisplaatsing zijn er afgewezen? Hoeveel van de 45 onderzochte uit huis geplaatste kinderen zijn inmiddels weer thuis?

De leden van de PVV-fractie vinden het onbegrijpelijk dat er niet goed samengewerkt wordt met ouders en jeugdigen en dat er onvoldoende tijd is genomen om hen te leren kennen, terwijl dit juist een belangrijke factor kan zijn om uithuisplaatsing te voorkomen. Op basis waarvan is zo’n ingrijpend besluit als uithuisplaatsing te rechtvaardigen? Deze leden willen dan ook weten hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat deze samenwerking er komt. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ouders en jeugdigen beter betrokken worden bij de multidisciplinaire besluitvorming van de RvdK en GI’s? Kan de norm niet worden «niet over hen, maar met hen»? Hoe kan het dat het overgrote deel van de professionals vindt dat het is gelukt om een toereikende (werk)relatie op te bouwen met ouders en jeugdigen en dat ouders en jeugdigen dit heel anders ervaren? Waarom maken professionals niet kenbaar wat een ouder of jeugdige kan doen als hij/zij zich niet prettig voelt in het contact? Hoe kan dit beter?

Kinderrechters gaven het signaal af dat de kwaliteit van feitenonderzoek voor verbetering vatbaar is. Is de Minister van mening dat op basis van een onvolledige en onjuiste rapportage een besluit tot uithuisplaatsing genomen kan worden? Kan de Minister garanderen dat er geen besluiten tot uithuisplaatsing meer worden genomen wanneer het feitenonderzoek onjuist blijkt? Zo nee, waarom kan het verzoek tot uitplaatsing dan niet worden aangehouden?

De leden van de PVV-fractie vinden het niet te verkroppen dat situaties escaleren door de lange wachtlijsten, hoge caseload en dat kinderen daardoor onnodig gedwongen uit huis geplaatst worden. Zijn de zorgen van de IGJ dat gedwongen uithuisplaatsingen, de arbeidsmarktproblematiek en de druk op de jeugdbeschermingsketen niet los van elkaar staan terecht? Hoe gaat de Minister er op zo kort mogelijke termijn voor zorgen dat er wel tijdig hulp beschikbaar komt voor gezinnen, om zo gedwongen uithuisplaatsingen te voorkomen? Hoe gaat de Minister het aantal spoeduithuisplaatsingen terugdringen? In sommige zaken escaleert de situatie zodanig, dat het uiteindelijk een spoedzaak wordt en de gedwongen uithuisplaatsing de enige optie nog is. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat er direct een einde moet komen aan uithuisplaatsingen als gevolg van het uitblijven van passende zorg en verwachten hierop ook snel de nodige actie van de Minister.

Houdt de rechter bij het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing rekening met de belabberde staat van de Nederlandse jeugdhulp? Houdt de rechter bij het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing rekening met het feit dat het jeugdzorgtraject waar kinderen ingaan voor veel kinderen vaak onveiliger is dan thuis? Bestaat de mogelijkheid dat de rechter voorafgaand aan het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing navraag doet of er een geschikt plek beschikbaar is?

Is de Minister van mening dat een kind nooit uit huis geplaatst kan worden zonder dat met de ouders en het kind gesproken is? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie kunnen zich uiteraard voorstellen dat er situaties zijn waarbij het beter is voor een kind om niet meer bij de ouders teruggeplaatst te worden. Toch willen deze leden een aantal concrete voorbeelden van ernstige tekortkomingen in het ouderschap waarbij onderzoek naar de thuissituatie zowel voor als na de uithuisplaatsing minder uitgebreid is, omdat terugplaatsing dan bij voorbaat niet haalbaar wordt geacht. Is het niet aan de rechter om over dit perspectief voor het kind te beslissen? Zo ja, hoe gaat de Minister dit borgen?

Worden ouders wel voldoende in de gelegenheid gesteld, krijgen zij voldoende tijd, om hun leven weer op orde te krijgen om zo weer voor hun kind te kunnen zorgen?

Tevens verontrust het de leden van de PVV-fractie dat in de meeste dossiers concrete doelen over terugplaatsing ontbreken en er ook geen plan is voor na de uithuisplaatsing met daarin doelen gericht op terugplaatsing van het kind. Ook blijkt de omgang tussen ouder en kind geen prioriteit te hebben. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat uithuisplaatsing daadwerkelijk gericht is op terugkeer bij de ouders en er daarom ook direct na de uithuisplaatsing een omgangsregeling met de ouders van start gaat?

Hoe gaat de Minister ouders beter informeren over de mogelijkheid tot een klachtenprocedure, nu blijkt dat de ouders en jeugdigen niet standaard geïnformeerd worden over hun rechten op dit punt?

Welke aanbevelingen uit het onderzoeksrapport is de Minister van plan om over te nemen en uit te gaan voeren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Het stelsel van uithuisplaatsingen – als ultimum remedium – is de afgelopen tijd onder vuur gekomen. De leden van de SP-fractie waarderen het onderzoek dat de IGJ heeft uitgevoerd. De conclusies nopen de Minister tot actie. Hierover hebben deze leden vele vragen.

De leden van de SP-fractie lezen in het onderzoeksrapport dat de IGJ geen enkele casus heeft aangetroffen waarin het feitenonderzoek op orde was. Kan de Minister hierop reflecteren? Zijn deze resultaten representatief? Zo ja, welke conclusies verbindt de Minister hieraan? Zo nee, wat zegt dat over het belang van dit onderzoek? En wat zegt dit bovendien over de vooruitgang onder de afgelopen regeringen aangezien het probleem van ondermaatse rapportages al ruim tien jaar bekend is?2 Kan de Minister reflecteren op de afgelopen tien jaar en de vraag beantwoorden of wel voldoende progressie geboekt is op dit vlak? Hoe meent de Minister nu wel vooruitgang te bewerkstelligen? Heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid genoeg gedaan om tot goede waarheidsvinding te komen in de jeugdbeschermingsketen?

Daarnaast willen de leden van de SP-fractie graag gebruikmaken van deze mogelijkheid om een reactie te vragen op berichtgeving in de media dat een onafhankelijk onderzoek naar de uithuisplaatsingen in het kinderopvangtoeslagenschandaal wordt tegengehouden.3 Wat is de reactie van de Minister op deze berichtgeving? Kan de Minister bevestigen dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) haar eigen onderzoek uitvoert en daarom niet meewerkt aan dit onafhankelijke onderzoek? Wanneer kan dan het onderzoek van de Rvdr worden verwacht? Wat is de status van de uitvoering van de motie om tot een onderzoek te komen? Is de Minister eventueel bereid om zelf het onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen te financieren? Kan dit antwoord worden toegelicht? Deze leden wensen graag een uitgebreide reactie op dit punt omdat er al veel te lang behoefte is aan informatie over de uithuisplaatsingen, terwijl die er maar niet lijkt te komen.

De leden van de SP-fractie hebben vragen over de timing van het onderzoek van de IGJ. In het onderzoek lezen deze leden dat de IGJ pas onderzoek heeft uitgevoerd nadat er «verschillende signalen van ouders en jeugdigen» waren. Tevens wordt gewezen naar de noodkreet van kinderrechters van oktober 2021. Hoewel de leden van de SP-fractie waarderen dat de IGJ deze signalen serieus heeft genomen door er zelfstandig onderzoek naar te doen is de vraag gerezen waarom de IGJ niet eigenstander eerder een onderzoek is begonnen. Kan de Minister dit toelichten dan wel nagaan bij IGJ? Heeft de IGJ de mogelijkheid om op eigen initiatief een onderzoek te starten? Zo ja, waarom is dat niet eerder gebeurd? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie lezen dat de IGJ diverse kritische opmerkingen maakt over de jeugdbeschermingsketen los van dit onderzoek. Kan de Minister daarop reflecteren en daarbij in het bijzonder ingaan op de financiële tekorten, de zwaarte van het beroep met de beperkte financiële en maatschappelijke waardering voor de professionals, de hoge caseload en (verantwoordings)lasten en de beperkte mogelijkheden die er zijn om tijdig passend hulp in te zetten? Welke rol denkt de Minister dat deze factoren hebben op de harde conclusies van de IGJ?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de helft van de casussen spoeduithuisplaatsingen betreft. Kan de Minister toelichten of dit representatief is voor uithuisplaatsingen die niet onderzocht zijn en, zo ja, hoe het kan worden verklaard dat er zo veel spoeduithuisplaatsingen nodig zijn? Wat wordt gedaan om te voorkomen dat op het laatste moment kinderen in bescherming worden genomen?

De leden van de SP-fractie maken uit de resultaten van het onderzoek op dat er een groot verschil in perceptie lijkt te bestaan tussen de professionals aan de ene kant en de ouders/verzorgers en jeugdigen aan de andere kant. Zo ervaart 43% van de ouders dat er onvoldoende tijd is genomen, 64% van de ouders ervaarde het contact als niet prettig en ouders voelen zich angstig in contact met de RvdK en jeugdbescherming. Welke stappen onderneemt de Minister en/of gaat de Minister nemen om dit probleem aan te pakken?

Het valt voornoemde leden op dat de geconstateerde «positieve punten» doorgaans de ervaringen, percepties en handelingen van de professionals betreft en dat de «aandachts- en verbeterpunten» doorgaans de ervaringen en percepties van ouders/verzorgers of de jeugdigen betreft. Herkent de Minister dit beeld? Zo ja, welke conclusies trekt de Minister hieruit?

De IGJ concludeert dat professionals bij voorbaat terugplaatsing niet haalbaar achten. De leden van de SP-fractie zijn geschokt door deze conclusie. Uithuisplaatsing is een uiterste beschermingsmaatregel die zo min mogelijk en zo kort mogelijk moet worden toegepast. Hoe verklaart de Minister dan toch deze grondhouding van professionals? Wat gaat de Minister eraan doen om te zorgen dat professionals terugplaatsing wel altijd de serieuze kans bieden die het verdient?

De leden van de SP-fractie vernemen uit het onderzoeksrapport dat de multidisciplinaire afwegingen en besluitvorming in de meeste casussen beperkt zijn. Daardoor is het achteraf lastig te vernemen welke afwegingen een (belangrijke) rol hebben gespeeld bij de keuze tot uithuisplaatsing. Dit druist in tegen de richtlijnen. Wat gaat de Minister eraan doen om dit te verbeteren? Grijpt de Minister dit rapport aan om te investeren in de jeugdzorg zodat professionals voldoende tijd hebben om dergelijke afwegingen wel goed vast te kunnen leggen? Zo nee, waarom niet? Hoe past de conclusie dat niet alle onderzoeken tijdig worden gestart binnen de context van de bezuinigingen van afgelopen jaren? Deelt de Minister de mening dat de onderliggende conclusie van dit rapport eigenlijk is dat er onvoldoende tijd, middelen en personeel beschikbaar zijn om de jeugdbescherming goed aan te kunnen pakken?

De leden van de SP-fractie constateren dat uit het onderzoek blijkt dat ouders uithuisplaatsingen als een mededeling ervaren in plaats van een besluit. In een minderheid van de gevallen hebben ouders het gevoel betrokken te zijn geweest bij het besluit. Erkent de Minister dat dit problematisch is en zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen?

De aan het woord zijnde leden willen ook stilstaan bij de constatering van de IGJ dat praktische hulp gezinnen kan helpen maar niet altijd wordt ingezet. Welke conclusie verbindt de Minister daaraan?

De IGJ schrijft dat door de overmaat aan spoeduithuisplaatsingen de niet-spoed zaken onvoldoende of zelfs geen prioriteit krijgen. Dit is een ernstig probleem volgens de leden van de SP-fractie. Deze leden verzoeken de Minister uiteen te zetten hoe hij voor voldoende capaciteit en kwaliteit gaat zorgen zodat alle zaken de aandacht krijgen die ze verdienen.

De leden van de SP-fractie missen in het hoofdstuk over tegenspraak de rol van de rechtspraak. Hoewel de noodkreten van jeugdrechters mede ten grondslag liggen aan dit rapport wordt er niet gekeken naar de tegenspraak vanuit de rechtspraak. Deelt de Minister de analyse dat wanneer de kwaliteit van machtigingen voor uithuisplaatsingen onvoldoende is terwijl jeugdrechters deze geaccordeerd hebben, er waarschijnlijk ook een probleem zit bij de check die jeugdrechters uit zouden moeten voeren? Kan de Minister aangeven of hij bereid is dit signaal ook met vertegenwoordigers van de rechterlijke macht te bespreken? Daarnaast zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd hoe de Minister verbetering wil bereiken bij het herstellen van fouten.

De leden van de SP-fractie verzoeken de Minister in te gaan op alle individuele conclusies en aanbevelingen van het onderzoek. Daaruit moet blijken hoe de Minister erop kijkt, welke lessen eruit worden getrokken en wat de Minister eraan gaat doen om de situatie te herstellen. De schaal waarop de kwaliteit van de machtigingen niet op orde is, is ronduit problematisch. Voornoemde leden verzoeken de Minister hoge prioriteit te geven aan het herstellen van het vertrouwen in de machtigingen tot uithuisplaatsing nu blijkt dat deze niet aan de verwachtingen voldoen om zo een hoop ellende in de toekomst te voorkomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek van de IGJ naar de kwaliteit van het feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen en de daarbij horende brief van de Minister voor Rechtsbescherming. Zij lezen dat de Minister de conclusies van de IGJ «kritisch» noemt. De aan het woord zijnde leden vinden dat deze kwalificatie geen recht doet aan die conclusies. Zij vinden de bevindingen van de IGJ behalve kritisch vooral ook meer dan zorgwekkend en vragen om een snelle en structurele oplossing. Dit ook mede tegen de achtergrond van de uithuisplaatsingen van kinderen van ouders die slachtoffer van de kindertoeslagaffaire zijn. De leden van de PvdA-fractie vatten de conclusies van de IGJ als volgt samen: uithuisplaatsingen worden niet goed onderbouwd, in geen enkele casus was het feitenonderzoek volledig op orde, er wordt onvoldoende naar ouders geluisterd, er wordt te weinig tijd voor de ouders genomen, ouders krijgen te weinig inzicht waarom hun kinderen uit huis moeten worden geplaatst, de «checks and balances» (waaronder het verwerken van de reactie van jeugdige en ouder op het rapport, het afhandelen van klachten, de inzet van een deskundige vertrouwenspersoon of cliëntondersteuner, juridische bijstand) zijn niet op orde, professionals die over uithuisplaatsingen gaan zijn niet genoeg toegerust om goed feitenonderzoek te kunnen doen, door wachttijden en wachtlijsten in de jeugdzorg zijn kinderen onnodig uit huis geplaatst en wordt ook contactherstel en terugplaatsing van een kind bij ouders belemmerd. Deelt de Minister de opvatting dat de uitkomst van het onderzoek meer dan zorgwekkend is omdat niet uitgesloten kan worden dat kinderen onterecht bij hun ouders zijn of worden weggehaald en dat dat de belangen van kind en ouders heeft geschaad? En deelt de Minister de mening dat de geconstateerde problemen voor de kinderen en hun ouders van dusdanig ernstige en acute aard zijn dat niet gewacht kan worden tot november van dit jaar voordat er stappen tot verbetering worden gezet? Zo ja, geldt de praktijk zoals de IGJ die schetst nog steeds en is dat dan geen reden om per onmiddellijk nog meer terughoudend te zijn ten aanzien van uithuisplaatsingen? Zo ja, hoe gaat de Minister daarvoor zorgen? Zo nee, wat is er intussen dan verbeterd? Is er sinds het uitkomen van het IGJ-rapport in juni 2022 al iets ondernomen om voor concrete oplossingen te zorgen van de door de IGJ geconstateerde problemen? Zo ja, wat dan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie lezen ook dat de IGJ constateert dat professionals bij de RvdK en de GI’s hun werk met toewijding en deskundigheid uitvoeren, maar dat zij onvoldoende tijd en ruimte krijgen om het werk volgens de professionele richtlijnen uit te voeren. Deelt de Minister die mening en wat gaat hij daaraan doen? Deze leden vragen hier nu alvast naar in afwachting van de door de Minister voor november aangekondigde informatie over de stand van zaken van het plan van aanpak voor de verbetering van het feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen.

De leden van de PvdA-fractie gaan op dit moment nog niet puntsgewijs in op de diverse conclusies van de IGJ. Daarvoor wachten zij de inhoudelijke kabinetsreactie in november af. Wel geven zij hier al mee dat wat deze leden betreft de conclusies van de IGJ van dien aard zijn dat er snel verbeterstappen moeten worden gezet en dat het daarbij niet bij het schaven aan het systeem van uithuisplaatsingen kan blijven maar dat er fundamentele verbeteringen op korte termijn noodzakelijk zijn. Deelt de Minister die mening? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben het onderzoek van de IGJ naar de kwaliteit van het feitenonderzoek naar uithuisplaatsingen met zeer veel interesse gelezen. Toch hebben zij eerst nog een aantal vragen aan de Minister over de korte brief die is bijgevoegd bij het onderzoek. In de brief schrijft de Minister dat hij met de sector in gesprek gaat over een vervolg op het Actieplan verbetering feitenonderzoek. De aanbevelingen van het onderzoek van de IGJ en de uitkomsten van de eindevaluatie van het Actieplan worden hierin meegenomen. Voornoemde leden vragen waarom niet direct een vervolg aan het Actieplan verbetering feitenonderzoek is gegeven, gezien het feit dat aan het eind van het Actieplan in 2021 al duidelijk was dat nog heel wat verbeteracties nodig waren.4 Waarom wordt eerst gewacht op een evaluatie, wat weer tijd kost, in plaats van het Actieplan direct te verlengen of überhaupt niet te stoppen?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het onderzoek dat GI’s noodgedwongen zijn overgegaan tot de inzet van «minimale varianten» en «wachtlijstbeheer», om er tenminste voor te zorgen dat een door de kinderrechter opgelegde maatregel tijdig wordt uitgevoerd. Kan uitgelegd worden wat wordt bedoeld met «wachtlijstbeheer» en wat die «minimale varianten» zijn? Zijn daar specifieke voorbeelden van?

De aan het woord zijnde leden constateren dat in dit onderzoek alleen is gekeken naar kinderen die in 2021 te maken kregen met een eerste machtiging uithuisplaatsing en dat niet is gekeken naar lopende machtigingen en verleningen van machtigingen uithuisplaatsingen. Gaat hier nog een keer apart naar gekeken worden door middel van een onderzoek? Ook bij de verleningen van machtigingen uithuisplaatsingen zijn immers signalen bekend van rammelend feitenonderzoek en te weinig communicatie met ouders en kinderen. Graag ontvangen voornoemde leden een reactie op dit punt.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat sinds 2015 binnen een ondertoezichtstelling ook sprake is van een gedwongen uithuisplaatsing als ouders en jeugdige met de uithuisplaatsing instemmen. In de literatuur worden hier vraagtekens bij gesteld en de verandering van de wet op dit punt wordt in het onderzoek van de IGJ herhaaldelijk als zorgpunt aangemerkt. Is de toevoeging van dit wetsartikel (artikel 1:265a) aan het Burgerlijk Wetboek geëvalueerd? Zo ja, wat kwam daaruit? Zo niet, waarom niet en is overwogen dit alsnog te doen als nu blijkt dat er zoveel zorgen over worden geuit? Hoe kijkt de Minister nu naar deze wetsverandering?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de RvdK en de jeugdbescherming niet altijd afzonderlijk met de jeugdige spreken bij een uithuisplaatsing. In de meeste gevallen was hiervoor de reden dat het hele jonge kinderen en baby’s betrof, maar er waren ook andere redenen om dit niet te doen. Wat gaat de Minister concreet doen om dit punt te verbeteren? Voornoemde leden vragen of het niet goed is om het spreken met de jeugdige indien dit mogelijk is (dus als de jeugdige oud genoeg is) voortaan te verplichten. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Is hij voornemens hiervoor eventueel de wet aan te passen?

Ook lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de raadsrapporten van de RvdK en de plannen van aanpak van de GI’s moeilijk te interpreteren zijn voor ouders en jeugdigen omdat zij de stukken niet begrijpen (waaronder de onderbouwing van de maatregel voor de kinderrechter). Is het niet van belang dat al deze stukken ook in begrijpelijke taal zijn geschreven zodat ouders en jeugdigen deze kunnen lezen? Aangezien dit ook onderdeel is van hun eigen verdediging. Hoe kijkt de Minister naar een verplichting tot schrijven in begrijpelijke taal of een mondelinge toelichting? Is hij eventueel voornemens hier de wet voor aan te passen? Wat gaat hij concreet doen om dit punt te verbeteren? Ouders hebben ook vaak maar een korte tijd (een week) om te reageren op het rapport of zijn zelf verantwoordelijk voor de vertaling van het raadsrapport. Deelt de Minister de mening dat dit echt anders moet? Zo ja, hoe gaat hij dit concreet verbeteren?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de IGJ in de meeste gevallen geen nieuw plan voor na de uithuisplaatsing vond met daarin doelen gericht op terugplaatsing van het kind naar huis. Concrete doelen over terugplaatsing ontbreken terwijl dit wel een vereiste is vanuit de richtlijnen. Deze leden maken zich hier zorgen over. Hoe gaat de Minister concreet zorgen dat beter aan de richtlijnen wordt voldaan op dit punt? Is een wettelijke verplichting eventueel een optie? Het is immers van groot belang dat een ouder weet aan welke doelen hij of zij moet werken om een terugplaatsing mogelijk te maken. Hetzelfde geldt voor het op gang brengen van omgang na uithuisplaatsing. Ook dat wordt niet altijd direct gedaan. Hoe kan dit concreet verbeterd worden?

De leden de GroenLinks-fractie zijn geschokt door de conclusie dat bij geen enkele onderzochte casus het feitenonderzoek op orde was. Hoe kijkt de Minister naar deze conclusie? Wat gaat de Minister doen met de aanbevelingen van de IGJ? Deelt hij de mening dat dit onderzoek vraagt om urgentie en snelle verbeteringen? Een aantal aanbevelingen is snel om te zetten in concreet praktisch beleid. Gaat de Minister dit ook snel oppakken? Zo ja, welke aanbevelingen en op welke termijn?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de IGJ herhaaldelijk gewezen heeft op de ongewenste gevolgen van wachttijden en wachtlijsten in de jeugdbeschermingsketen. Deze leden wijzen hier ook al jaren op. De IGJ concludeert dat kinderen langer in onveilige situaties blijven en meer beschadigd raken door het wachten en dat de problematiek hierdoor verergert. Doordat noodzakelijke hulp te lang op zich laat wachten, is een uithuisplaatsing na verloop van tijd nog de enige optie. Vervolgens staan wachttijden en wachtlijsten ook het contactherstel en eventuele terugplaatsing in de weg. Voornoemde leden vinden dit schrijnende conclusies. Zeker omdat de zij al jaren aandacht vragen voor het probleem van de wachttijden en er de afgelopen jaren maar weinig is gebeurd. Deelt de Minister de mening dat deze conclusies schrijnend zijn? Kan hij beloven dat aan het einde van zijn termijn er wél iets is gebeurd aan de wachtlijsten in de jeugdbescherming? Wat gaat de Minister concreet hieraan doen? Kan de Minister ook aangeven wat er is gebeurd met de aanbevelingen uit eerdere Inspectierapporten over dit vraagstuk, namelijk «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» uit 2019, «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd Landelijk rapport 2021 vervolgtoezicht» uit juli 2021 en «Stand van zaken jeugdbeschermingsketen» uit mei 2022? Deelt de Minister tenslotte de mening dat de aangekondigde bezuiniging van 500 miljoen euro op de jeugdzorg van deze regering haaks staat op de oproep van de IGJ om de wachtlijsten en wachttijden zo snel mogelijk op te lossen? Ziet de Minister deze discrepantie ook en kan hij uitleggen waarom de bezuiniging van 500 miljoen euro toch wordt doorgezet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het rapport «Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen» van de IGJ. Zij vinden de bevindingen van de IGJ erg zorgelijk en maken daarom van de gelegenheid gebruik enkele vragen te stellen.

De IGJ uit de zorgen dat gedwongen uithuisplaatsingen, arbeidsmarktproblematiek en de druk op de jeugdbeschermingsketen niet los van elkaar staan. Een gedwongen uithuisplaatsing wordt onafwendbaar als een situatie thuis escaleert als gevolg van te weinig hulp en ondersteuning. Voornoemde leden maken zich daar ook zorgen over. Ziet de Minister de samenhang tussen gedwongen uithuisplaatsingen, arbeidsmarktproblematiek en de druk op de jeugdbeschermingsketen ook? Wat is de Minister van plan om deze patstelling te doorbreken? Op welke manier verwacht hij dat de vicieuze cirkel van personeelstekorten, werkdruk, wachttijden en uithuisplaatsingen het snelst doorbroken kan worden? Is de Minister bereid ook onorthodoxe maatregelen in te zetten? Aan welke maatregelen denkt hij?

Welke lessen zijn te trekken uit de aanpak van het ondersteuningsteam dat zich inzet voor het heroverwegen van uithuisplaatsingen van kinderen van gedupeerden van de toeslagenaffaire voor het traject van uithuisplaatsingen in het algemeen? De leden van de ChristenUnie-fractie zien bijvoorbeeld dat het ondersteuningsteam ruim de tijd neemt om naar ouders te luisteren en als partij los van een GI een bemiddelende rol kan vervullen. Neemt de Minister dit soort goede voorbeelden mee in de uitwerking van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming?

De IGJ constateert dat jeugdbeschermers en raadsonderzoekers bij vergelijkbare stappen in werkwijze verschillen. Wat wordt al gedaan of wat kan in gang worden gezet om jeugdbeschermers en raadsonderzoekers van elkaar te laten leren? Wat gaat de Minister doen om dit te stimuleren en faciliteren?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien in de bevindingen van de IGJ over het vrijwel altijd ontbreken van een plan tot terugplaatsing helaas een bevestiging van hun eerdere zorgen. Welke inspanningen is de Minister van plan te verrichten om de GI’s de richtlijn op dit vlak beter na te laten volgen? Kan de Minister een update geven over de uitvoering van de motie van het lid Ceder c.s. (Kamerstuk 31 839, nr. 836) die vraagt om te onderzoeken wat het nut en de effectiviteit van een wettelijke waarborging van deze voortgang kunnen zijn, bijvoorbeeld door een GI te verplichten binnen drie maanden een uitvoeringsupdate aan de rechtbank voor te leggen?

Daarnaast vragen deze leden naar de stand van zaken van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)-onderzoek naar de praktijk van terugplaatsing bij GI’s. Ook vragen voornoemde leden naar de voortgang in de registratie van terugplaatsingen. Vanaf wanneer verwacht de Minister deze registratie te starten?5

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het zorgwekkend dat de IGJ veel fouten of onjuistheden in de feitenonderzoeken is tegengekomen. Deze leden verwachten dat de Minister deze bevindingen meeneemt in de verbeteringen die rond het feitenonderzoek in gang zijn gezet en de stappen die na de evaluatie van het Actieplan verbetering feitenonderzoek zullen worden gezet. Welke ambitie heeft de Minister voor het tijdspad waarin deze verbeteringen moeten zijn doorgevoerd? De IGJ concludeert: «In geen enkele casus was het feitenonderzoek volledig op orde.» Wat zijn hier zoal de gevolgen van geweest? Hebben deze onjuistheden tot uitspraken geleid die anders zouden zijn uitgevallen? Indien de Minister dit niet weet: is hij bereid hier (steeksproefgewijs) onderzoek naar te doen?

De aan het woord zijnde leden vragen ook hoe voorkomen kan worden dat oude rapporten met onjuistheden erin automatisch overgenomen worden en de grondslag vormen voor nieuwe beslissingen danwel verlengingen.

Een van de adviezen van de IGJ is: «Zet na een uithuisplaatsing direct hulp in de thuissituatie in, gericht op het herstel van het evenwicht.» Dit loopt via een ander financieringsstelsel en daarmee andere budgetten, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Erkent de Minister dat hierop sturen momenteel ingewikkeld is? Is de Minister bereid om samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport te kijken hoe financiële middelen makkelijker overgeheveld kunnen worden zodat de hulp thuis versterkt kan worden?

Deze leden lezen bovendien dat het feitenonderzoek soms lastig te interpreteren is voor ouders en jeugdigen, met name omdat het rapport ook een juridische functie heeft. Welke inspanningen moet de jeugdbeschermer volgens de wet en richtlijnen verrichten om de bevindingen uit het feitenonderzoek begrijpelijk over te brengen aan ouders en de jeugdige? Wat moet daarin volgens de Minister verbeteren?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de positie van ouders en jeugdigen wordt verzwakt doordat zij het feitenonderzoek niet goed kunnen interpreteren en niet altijd gewezen worden op hun recht op een vertrouwenspersoon om hen bij te staan. Naast deze formele voorwaarden blijkt uit het rapport dat de bejegening van de jeugdbeschermer of raadsonderzoeker en de tijd die zij nemen van grote invloed is op de mate waarin de ouder en jeugdige zich begrepen en geholpen voelt. Het leidt er ook toe dat ouders zich vaker in de beslissing van de raadsonderzoeker of jeugdbeschermer kunnen vinden. Voornoemde leden lezen dat vooral beginnende jeugdbeschermers hierin nog kunnen leren van collega’s met wat meer ervaring. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich voorstellen dat, hoewel op korte termijn tijdrovend, het de kwaliteit van de jeugdbescherming ten goede komt als startende jeugdbeschermers of raadsonderzoekers langer meelopen met senior collega’s. Deze leden vragen daarom of GI’s de ruimte krijgen en geven aan hun medewerkers om in de werkverdeling keuzes te maken die niet gericht zijn op het zo snel mogelijk wegwerken van de wachtlijsten maar op de kwaliteit verbeteren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een zeer kwalijke ontwikkeling dat «normale» verzoeken tot uithuisplaatsingen steeds vaker geen prioriteit krijgen en dat alleen spoed-uithuisplaatsingen direct worden behandeld. Zij kunnen enig begrip voor deze handelwijze opbrengen vanuit het perspectief van de jeugdbeschermer die al een te hoge caseload heeft, maar deze leden vrezen dat deze manier van optreden het aantal spoeduithuisplaatsingen alleen maar zal doen toenemen. Welke instrumenten gaat de Minister inzetten om deze impasse te doorbreken?

De leden van de ChristenUnie-fractie sporen de Minister aan om de aanbevelingen die de IGJ doet zelf op te volgen en bij de RvdK, GI’s en gemeenten aan te dringen deze aanbevelingen met spoed op te volgen. Wat gaat de Minister doen om verandering in de dagelijkse praktijk te stimuleren en te monitoren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de IGJ over de kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van DENK-fractie zijn van mening dat een uithuisplaatsing alleen moet worden ingezet als de doelen van de ondertoezichtstelling niet bereikt kunnen worden als het kind thuis blijft wonen. Deze leden vinden het zorgelijk dat het feitenonderzoek in geen enkele onderzochte casus op orde is. Deelt de Minister de mening dat men bij een ingrijpende maatregel als een uithuisplaatsing op zijn minst het feitenonderzoek op orde moet hebben? Wat gaat de Minister doen om de kwaliteit van het feitenonderzoek te verbeteren?

Deze leden vinden het zeer ernstig dat de RvdK en de GI’s beide onvoldoende aandacht besteden aan mondelinge en schriftelijke onderbouwing van de noodzakelijkheid van een uithuisplaatsing. Voornoemde leden willen de Minister dan ook vragen hoe, zonder juiste onderbouwing, toch een machtiging tot een gedwongen uithuisplaatsing is afgegeven. Het is de leden van de DENK-fractie ook onduidelijk wat er gaat gebeuren met de uithuisplaatsingszaken waarbij de machtiging op een onvolledige onderbouwing is gebaseerd. Deze leden vragen de Minister om hier duidelijkheid over te geven.

Een gedwongen uithuisplaatsing is een zwaar middel, dat niet licht genomen mag worden. Deze maatregel heeft een grote impact op het leven van ouders en kinderen. De leden van de DENK-fractie vinden het dan ook belangrijk dat ouders en kinderen meegenomen worden in het proces. Dit blijkt in de praktijk niet zo te zijn. Deze leden vragen de Minister hoe hij erop gaat toezien dat deze kinderen en ouders worden meegenomen in het proces. Voornoemde leden vragen de Minister ook om nog specifiek te kijken naar de ouders en kinderen die de taal niet machtig zijn. Deze ouders geven aan dat hun culturele achtergrond, beperkte kennis van het Nederlandse jeugdbeschermingssysteem en een taalbarrière het moeilijk maken om te begrijpen wat ze van de jeugdbeschermer kunnen en mogen verwachten. De aan het woord zijnde leden vragen de Minister om er zorg voor te dragen dat een tolk en cultuur-sensitieve begeleiding beschikbaar is voor deze ouders.

De leden van de DENK-fractie zijn van mening dat een gedwongen uithuisplaatsing als laatste redmiddel moet worden ingezet en in eerste instantie voorkomen moet worden. Zij spreken dan ook hun zorgen uit over het feit dat er gevallen bekend zijn waarin door wachtlijsten ontijdig is ingegrepen met lichtere middelen. Door het ontijdig ingrijpen is de situatie zo geëscaleerd dat men uiteindelijk toch moest overgaan tot een gedwongen uithuisplaatsing. Deze leden vragen de Minister om bij het op te stellen plan van aanpak ook mee te nemen hoe de wachttijdenproblematiek opgelost kan worden.

De richtlijn voor uithuisplaatsingen schrijft voor dat direct na de uithuisplaatsing een plan moet worden opgesteld met daarin de concrete doelen voor terugplaatsing van het kind naar huis. Uit het onderzoek blijkt dat in de meeste gevallen geen nieuw plan aanwezig was. Ook bleek dat omgang niet in elke casus direct na de uithuisplaatsing op gang kwam. De maatregel van uithuisplaatsing is een tijdelijke maatregel. De leden van de DENK-fractie vinden het zeer verontrustend dat de jeugdbeschermer zich niet richt op het zo snel mogelijk veilig terugplaatsen van het kind. Er is wettelijk gezien een inspanningsverplichting om kinderen zo snel mogelijk terug te plaatsen. Deze leden willen de Minister met klem vragen de cijfers van terugplaatsingen van kinderen aan de Kamer te doen toekomen. Deze cijfers zijn niet bekend, maar zijn wel nodig om te toetsen of deze instanties zich voldoende inspannen voor terugplaatsing. Voornoemde leden vragen de Minister hoe hij erop gaat toezien dat de jeugdbeschermer zich in lijn met uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaat richten op het, zo snel mogelijk, veilig terugplaatsen van de kinderen.

De rapporten hebben een juridische functie. Daarom zijn ze omvangrijk en moeilijk leesbaar voor veel ouders. Uit het onderzoek blijkt dat meningen vaak als feiten beschreven staan in de rapporten en dat het voor ouders bijna onmogelijk is om onjuiste informatie uit een rapport te krijgen. Veel ouders zijn onvoldoende op de hoogte gebracht van hun rechten en plichten. 28% van de ouders is geïnformeerd over de mogelijkheid voor een vertrouwenspersoon en 27% van de ouders geeft aan dat ze geïnformeerd zijn over de mogelijkheid om een klacht in te dienen. Alle GI’s en de RvdK hebben een klachtenprocedure. Sommige GI’s hebben een drempel gecreëerd in hun klachtenprocedure, waarbij de ouders als verplichte eerste stap in gesprek moeten voeren met een jeugdbeschermer of teamleider. De leden van de DENK-fractie wijzen de Minister erop dat dit in strijd is met de Jeugdwet. De klachtenprocedure moet vrij toegankelijk zijn voor ouders en kinderen. Voornoemde leden vragen de Minister te onderzoeken of het mogelijk is deze ouders kosteloos juridische bijstand te verlenen in het proces van een gedwongen uithuisplaatsing. Deze maatregel is zo ingrijpend dat deze leden van mening zijn dat deze ouders en kinderen rechtsbescherming nodig hebben tijdens het proces. De aan het woord zijnde leden vragen de Minister dit op korte termijn te onderzoeken en dit in de brief van november (over de stand van zaken van het plan van aanpak voor de verbetering van het feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen) aan de Kamer te doen toekomen.

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt heeft met verbijstering kennisgenomen van de centrale conclusie van het rapport: «De inspectie constateert dat professionals bij de RvdK en de GI’s hun werk met toewijding en deskundigheid uitvoeren. Toch wordt een beslissing tot (een aanvraag voor een machtiging tot een) gedwongen uithuisplaatsing niet altijd en niet in alle facetten op basis van zorgvuldig feitenonderzoek genomen. In geen enkele casus was het feitenonderzoek volledig op orde».

Indien in geen enkele casus het feitenonderzoek volledig op orde is, is er natuurlijk sprake van een systeemcrisis. Daarom is het lid Omtzigt hogelijk verbaasd over de conclusie van de Minister dat er gesproken gaat worden over het vervolg op het Actieplan verbetering feitenonderzoek in de jeugdbescherming. Dit actieplan was een actieplan uit 2018–2021. Op de website staat helder: «Aan alle actiepunten is gewerkt en het grootste deel is afgerond». Op dit moment wordt het actieplan geëvalueerd.

Het lid Omtzigt wil graag begrijpen wat de Minister er zelf van vindt dat iedereen vindt dat het actieplan redelijk gegaan is en dat nu blijkt dat geen enkel, hij herhaalt geen enkel, feitenonderzoek volledig op orde is. Zijn eigen conclusie is dat het actieplan dan ernstig tekort geschoten is, omdat het de basisvoorwaarde, correcte feitenonderzoeken, niet heeft kunnen opleveren.

Dit is natuurlijk heel ernstig, maar ergens ook symptomatisch voor de actieplannen in Nederland: zolang je maar redelijk rapportages kunt schrijven en mooie afbeeldingen kunt maken, hoef je niet echt te kijken of het klopt. Het lid Omtzigt herkent dit beeld van de evaluaties van de toeslagen die hij jarenlang gelezen heeft: er werden geen grote problemen gesignaleerd, maar ze waren er wel en hoe.

Daarom schiet de reactie van de Minister ook zeer zwaar tekort volgens het lid Omtzigt. Een al afgrond traject kan op geen enkele wijze, maar dan ook op geen enkele wijze, oplossen dat de feitenonderzoeken nergens op orde zijn.

Het lid Omtzigt vraagt de Minister dan ook met een serieus plan te komen voor de verbetering van de feitenonderzoeken en een analyse waarom het actieplan dit enorme knelpunt niet gesignaleerd heeft.

Verder brandt de IGJ zich niet aan een belangrijke vraag: in hoeveel gevallen heeft het feit dat het feitenonderzoek, dat niet op orde was, geleid tot een onjuist besluit. Dus in hoeveel gevallen was een kind beter geholpen als het niet uithuisgeplaatst was?

En welke rechten heeft een ouder, een kind, als blijkt dat het feitenrelaas niet volledig op orde is? Krijgen de ouders en kinderen die zijn onderzocht nu te horen dat hun feitenrelaas niet op orde was en komt er een mogelijkheid tot aanvulling of verbetering of blijft dit een academische exercitie, zo vraagt het lid Omtzigt. Ofwel, is het mogelijk dat het feitenrelaas dat niet op orde is, ook rechtsgevolgen heeft? Zo nee, leven we dan nog wel in een rechtsstaat?

Graag ontvangt het lid Omtzigt een inschatting van de onderzoekers bij hoeveel uithuisplaatsingen het feitenonderzoek ook materieel verandering gebracht zou kunnen hebben in het besluit om over te gaan tot uithuisplaatsing.

Het omgekeerde is natuurlijk ook mogelijk: een onvolledig feitenonderzoek kan natuurlijk ook leiden tot het niet uithuisplaatsen, waar het misschien beter was dat wel te doen, maar dat is in de voorliggende situatie niet aan de orde.

Om deze zaken beter te begrijpen – want het lid Omtzigt waardeert het onderzoek wel ten zeerste, evenals de inzet van vele professionals – heeft hij een aantal gedetailleerde vragen.

1. Als rode draad voor verbetering ziet de IGJ in de eerste plaats de samenwerking met ouders en jeugdigen in het gehele traject. Kan van een ouder worden verwacht om samen te werken met een professional die volgens een ouder onterecht een maatregel heeft verzocht bij de rechtbank?

2. Op pagina 3 van het onderzoeksrapport wordt aangegeven dat de multidisciplinaire besluitvorming van de RvdK en GI’s voor vele ouders een «black box» is, waar zij geen deel van uitmaken. Ouders geven aan dat de GI’s vrijwel niet van multidisciplinaire besluitvorming afwijken. Kan de Minister hier opheldering over geven hoe dit in zijn werking gaat? Klopt het dat wanneer de GI intern een perspectiefbesluit genomen heeft dat een gezinsvoogd hier niet zelfstandig van mag afwijken? Heeft een gezinsvoogd genoeg ruimte en is het veilig genoeg om zijn eigen standpunten kenbaar te maken in multidisciplinaire besluitvorming?

3. Op pagina 7 van het onderzoeksrapport staat vermeld dat de IGJ ziet dat de instellingen en de professionals in de jeugdbeschermingsketen zwaar onder druk staan als gevolg van arbeidsproblematiek. Onderliggende oorzaken hiervan zijn financiële tekorten, de zwaarte van het beroep in combinatie met de beperkte financiële en maatschappelijke waardering voor professionals in de jeugdbeschermingsketen, hoge caseload en (verantwoordings-)lasten en de beperkte mogelijkheden die er zijn om tijdige passende hulp in te zetten voor een kind en gezin. Kan de Minister aangeven hoe het komt dat de professionals maar een beperkte mogelijkheid hebben om passende hulp in te zetten? Hoe is de verhouding tussen de hulpverlener die ingezet wordt door de GI en de ouder? Staat het een hulpverlener die is ingezet door de GI vrij om ook een andere zienswijze te rapporteren? Hoe wordt omgegaan met conflicterende belangen? Wie bepaalt uiteindelijk wat gerapporteerd kan en mag worden? Kunnen professionals tegen een beleid van de GI ingaan zonder angstig te hoeven zijn voor eventueel ontslag of enig andere eventuele consequenties?

4. Een derde rode draad is dat ouders en jeugdigen beter geïnformeerd moeten worden over hun rechten en plichten en de klachtenprocedure. Klopt het dat de klachtenprocedure niet parallel loopt aan de procedure bij de rechtbank? Kan het dan zo zijn dat wanneer ouders een klacht indienen omtrent de handelwijze van een professional dat deze klacht gegrond is en de zaak bij de rechtbank al afgehandeld is?

5. Een uithuisplaatsing kan alleen worden ingezet als de doelen van de ondertoezichtstelling niet bereikt kunnen worden als het kind thuis blijft wonen. Hoe verhoudt zich dat op dit moment met de werkdruk van de professional? Het plan van aanpak is vaak te laat (niet binnen zes weken zoals de jeugdwet aangeeft) of onvolledig met onduidelijke doelen. Hebben ouders voldoende rechtsbescherming? Wie stelt een plan van aanpak op wanneer er geen gezinsbeschermer aanwezig is? Kan het zijn dat een maatregel wordt opgelegd vanuit de rechtbank en deze maatregel niet voldoende tenuitvoergelegd kan worden? Wordt actief gewerkt aan thuisplaatsing? Welke instrumenten worden ingezet om te kunnen beoordelen of een kind weer naar huis kan? Welke methodes worden hiervoor gebruikt?

6. Op pagina 12 van het onderzoeksrapport staat vermeld dat het enkel gaat om nieuwe uithuisplaatsingen en niet over lopende uithuisplaatsingen. Is het juist niet interessant om wel de lopende uithuisplaatsingen te onderzoeken gezien het feit dat aan het einde van het jaar de maatregel geëvalueerd moet worden of de doelen zijn behaald? Bij een lopende uithuisplaatsing kan onderzocht worden of actief gewerkt wordt aan thuisplaatsing, of het plan van aanpak geëvalueerd is met ouders en de doelen goed opgesteld zijn. Waarom is niet gekozen voor een onderzoek naar de eerste uithuisplaatsing met daarbij aaneenvoegend een verlenging van de uithuisplaatsing?

7. Op pagina 15 van het onderzoeksrapport staat vermeld dat in het geval van spoed een kinderrechter kan instemmen met directe uithuisplaatsing. Er komt dan binnen twee weken een zitting, waar ouders of verzorgers kunnen laten weten wat zij vinden van de uithuisplaatsing. Uit het onderzoek blijkt dat er geen enkel dossier op orde is. Is het dan nog wel wenselijk dat enkel alleen de verzoekende partij gehoord wordt door de piketrechter?

8. Bij ouders is meestal sprake van gecombineerde problematiek (bijvoorbeeld een combinatie van een verstandelijke beperking, verslavingsproblemen bij de ouder, opvoedproblemen). De IGJ heeft geen uithuisplaatsingen gezien waarbij sprake is van een enkelvoudige problematiek. Kan de Minister aangeven hoe deze problematiek gediagnostiseerd is? Is gekeken hoe deze problematiek in de stukken terecht is gekomen? Zijn het recente problemen van ouders in de dossiers of verouderde informatie? Hoe heeft de IGJ gecontroleerd aan de hand van hun onderzoek dat wat in het dossier vermeld staat ook juist is? Uit het onderzoek blijkt echter dat er een gebrek is aan enige bronvermelding. Kan dit dan zomaar worden aangenomen als feit wanneer er geen bronvermelding bij genoemd is? Op pagina 25 van het onderzoeksrapport wordt vermeld dat bij de GI 70% van de genoemde diagnoses de bron niet vermeld is. Hoe heeft de IGJ dan vast kunnen stellen dat in de 45 dossiers vrijwel alle ouders een gecombineerde problematiek zouden hebben als de bronnen niet vermeld zijn? Heeft de IGJ dit overgenomen vanuit de dossiers zonder bronvermelding?

9. Van zestien gezinnen is duidelijk dat ouders problemen hebben op het gebied van werk en inkomen, wonen en schulden. Hoe verhoudt deze reden van uithuisplaatsing zich tot de toeslagenaffaire? Is de Minister dan ook de mening toegedaan dat schulden wel degelijk een reden kunnen zijn voor een uithuisplaatsing? Zestien gezinnen hebben blijkbaar problematische schulden en hebben te maken met een uithuisplaatsing (zie pagina 13 van het onderzoeksrapport).

10. Op pagina 21 van het onderzoeksrapport blijkt dat huurachterstanden en dreigende huisuitzetting de stress vergroten en ook zijn weerslag hebben op de kinderen. Kan de Minister een koppeling maken met de gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire? Dat huurachterstand en schulden stressfactoren kunnen zijn en een rol hebben gespeeld in de uithuisplaatsingszaken?

11. Op pagina 16 van het onderzoeksrapport bij de positieve punten wordt gesteld dat met name ervaren jeugdbeschermers doen wat nodig is om in de werkrelatie met ouders en kind tot passende oplossingen te komen. Bijvoorbeeld de omgang begeleiden terwijl dit eigenlijk niet de taak is. Echter geven ouders vaak aan dat de omgang vaak begeleid wordt door een gezinsvoogd die hiervan een verslag opstelt met daarbij conclusies over de opvoedvaardigheden van ouders. Dit is niet de taak en de bevoegdheid van een gezinsvoogd. Deze informatie wordt vaak gebruikt in procedures. Moet hier niet een professionele instantie ingezet worden die opgeleid is om de omgang te mogen begeleiden en te observeren middels een orthopedagoog of een ter zake dienend gedragsdeskundige?

12. Daarbij wordt er gesteld dat er een gedragsdeskundige betrokken is bij de besluitvorming. Klopt het dat deze gedragsdeskundige het kind niet ziet? Is deze gedragsdeskundige Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerd?

13. GI’s maken gebruik van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument. Jeugdbeschermers maken aan de hand van dit instrument een veiligheidsinschatting. Wanner gekeken wordt naar de standaard lijsten vanuit de belastingdienst waarmee het drastisch fout is gegaan, is het dan wel wenselijk om standaard lijsten te gebruiken? Zijn deze risicotaxatie-instrumenten nog wel het juiste instrument om te gebruiken? Moet er niet naar het verleden gekeken worden dat dit fout kan gaan? Heeft de IGJ deze risicotaxatie instrumenten onderzocht?

14. Er is één professional van Veilig Thuis bevraagd. Wat is hieruit gekomen? Vele ouders zijn angstig voor de meldingen vanuit Veilig Thuis omdat deze meldingen niet voldoende worden geverifieerd volgens ouders. Zijn de dossiers ook onderzocht op Veilig Thuis meldingen? Hoe zijn de professionals bij deze ouders gekomen? Is dat een melding vanuit Veilig Thuis of een melding vanuit andere instanties? Hoe kan deze angst weggenomen worden als de overheid oproept om meldingen te doen omtrent een thuissituatie? Hoe wordt omgegaan met een melding? Uit de aanbevelingen komt niet naar voren hoe de angst bij ouders weggenomen kan worden. Vele ouders zijn angstig, zo wordt aangegeven in dit onderzoek. Welke aanbevelingen worden hiervoor gegeven om de angst weg te nemen bij ouders?

15. Kan de Minister aangeven of de Rvdk en de GI aan feitenonderzoek doen conform artikel 3.3 van de Jeugdwet?

16. Voor het ter beschikking stellen van het raadsrapport aan kinderen wordt door de IGJ een leeftijdsgrens van 12 jaar voorgesteld. Waarom deze leeftijdsgrens? En hoe strikt is deze leeftijdsgrens? Ieder kind ontwikkelt in zijn of haar eigen tempo. Een kind van 10 jaar kan bijvoorbeeld erg goed begrijpen wat er speelt.

17. Wordt in het vervolg op het Actieplan verbetering feitenonderzoek in de jeugdbescherming nagedacht over oplossingen voor de hoge werkdruk?

18. De IGJ merkt op dat een samenwerkingsrelatie tussen ouders, jeugdigen en professionals belangrijk is voor het hulpverleningstraject en dat deze samenwerking beter moet. Het opbouwen van een samenwerkingsrelatie is momenteel lastig aangezien het traject van een gezin in de jeugdbeschermingsketen is opgeknipt met verschillende professionals met diverse verantwoordelijkheden. Hiervoor wordt geen oplossing aanbevolen. De IGJ benoemt enkel dat er gezorgd moet worden voor een nieuwe inrichting van het jeugdbeschermingsstelsel zodat er een beperkt aantal professionals een duurzame werkrelatie kunnen aangaan met de jeugdige en zijn gezin. Hoe wordt hiervoor gezorgd? En moet wellicht worden nagedacht over een tijdelijke oplossing?

19. De IGJ benoemt dat raadsonderzoekers en jeugdbeschermers de aangeleverde informatie vanuit andere hulpverleners beschouwen als «een feit». Er wordt vertrouwd op elkaars oordeel (om dubbel werk te voorkomen). Voor ouders blijkt het lastig om informatie die is overgenomen later in het traject alsnog gecorrigeerd te krijgen. Zij worden dan terugverwezen naar de eerdere instanties die deze informatie hebben opgenomen. Hieromtrent beveelt de IGJ aan dat eenduidige afspraken moeten worden gemaakt over de wijze waarop door ouders of jeugdige geconstateerde feitelijke onjuistheden in een rapportage worden verwerkt; reacties op de betreffende plek in het rapport moeten worden verwerkt; en als de correctie niet wordt verwerkt, dan moet dit op die plek duidelijk worden gemaakt. Wat voor invloed heeft dit op het «vertrouwen in elkaars oordeel»?

II Reactie van de bewindspersoon


X Noot
1

I.v.m. herziene versie.

X Noot
2

Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 111 en Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3475.

X Noot
3

Algemeen Dagblad, 31 augustus 2022, «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden», https://www.ad.nl/binnenland/onafhankelijk-onderzoek-naar-uithuisplaatsing-kinderen-toeslagenouders-tegengehouden~a88992e1/.

X Noot
5

Zie Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1850.

Naar boven