2022D21501 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds (Kamerstuk 36 100 XIV, nr. 2).

De voorzitter van de commissie, Geurts

De griffier van de commissie, Jansma

Nr

Vraag

   

1

Kunt u een nadere inhoudelijke toelichting geven op uw kritiek op de Landbouwvrijstelling? Betreft het hier kritiek op de doelstellingen, de onderbouwing of het resultaat; of een combinatie van deze factoren en wat is nodig om de legitimiteit van de Landbouwvrijstelling te onderbouwen?

2

Herkent en beaamt u de bewering van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat zij te weinig capaciteit heeft om mee te denken over de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van Europese wet- en regelgeving en zo ja, wat is waar nodig om deze omissie in te vullen? Waarom is intensivering van capaciteit geen onderdeel van uw aanbeveling?

3

Ziet u mogelijkheden om de aanbevelingen voor toekomstige opkoopregelingen alsnog met terugwerkende kracht op de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen toe te passen?

4

Hoe beoordeelt u de opvolging van de aanbeveling van de commissie-Van Dijk om de NVWA «op enige afstand van de beide ministeries» te plaatsen om een werkelijke autoriteit te worden?

5

Hoe kijkt u naar de positionering van het outbreak management team in de zoönosestructuur en acht u haar onafhankelijkheid hierbij gewaarborgd?

6

Hoe zou wettelijk belegd of anderszins geborgd kunnen worden dat de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) doorzettingsmacht heeft tijdens een zoönosecrisis?

7

Wat zijn op dit moment de wettelijke mogelijkheden om uit voorzorg in te grijpen bij dreiging van een dierziekte in de veehouderij en in welke wetsartikelen is dit vastgelegd?

8

Is het wettelijk mogelijk om dieren preventief te ruimen bij dreiging van een dierziekte, ook als de ziekte niet is aangetroffen bij de betreffende dieren of in de nabije omgeving? Zo ja, op basis van welke wetsartikelen?

9

Kunt u voorbeelden geven van situaties waarin het een probleem zou kunnen zijn dat gezondheidsbelangen en economische belangen niet vooraf tegen elkaar zijn afgewogen?

10

Zijn er voorbeelden beschikbaar van beleidsterreinen waarin het voorzorgsprincipe wettelijk verankerd of anderszins geborgd is?

11

Wat ontbreekt er aan het wettelijk instrumentarium om uit voorzorg te kunnen ingrijpen in de veehouderij?

12

Hoe moet het wettelijk instrumentarium worden aangepast om bij de vergunningverlening in de veehouderij rekening te houden met de volksgezondheid?

13

Zou een wettelijke verankering van het voorzorgsbeginsel volgens u de kans verminderen dat er schadeclaims kunnen komen vanwege onvoorzienbaarheid of wetenschappelijke onzekerheid over het causale verband tussen bepaalde activiteiten en de opgetreden schade?

14

Op welke momenten in de coronacrisis heeft het naar uw opvatting ontbroken aan doorzettingsmacht bij de Minister van VWS?

15

Gelden de aanbevelingen die u doet met betrekking tot Staatsbosbeheer ook voor andere terreinbeherende organisaties, zoals Natuurmonumenten?

16

Ziet u in uw conclusie waarin wettelijke taken niet het vertrekpunt vormen van de risicoanalyse ook risico’s met betrekking tot het monitoren van de inzet op het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn – hetgeen in het kader van doelbereik in Natura2000 verplichtingen zeer actueel is?

Naar boven