2022D21264 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 18 mei 2022 van de Algemene Rekenkamer inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 36 100 VIII, nr. 2).

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De griffier van de commissie, De Kler

Nr

Vraag

   

1

Kan de Algemene Rekenkamer uitleggen waarom niet zeker is dat twee aanbestedingen van de Dienst Uitvoering Onderwijs rechtmatig zijn? Wat voor aanbestedingen betrof dit?

2

Kan de Algemene Rekenkamer uitgebreider toelichten over welke overschrijding in artikel 14 van het verplichtingenbudget de Kamer niet geïnformeerd is?

3

Als wordt gesproken over onzekerheden van 264 miljoen euro rondom sommige subsidieregelingen, over wat voor soort onzekerheden gaat het? Bij welke regelingen speelde het? Wat is hiermee gebeurd?

4

Als wordt gesproken over onzekerheden van 619 miljoen euro in de rechtmatigheid van subsidieverplichtingen die de Minister is aangegaan, over wat voor soort onzekerheden gaat het? Wat is hiermee gebeurd?

5

Als wordt gesproken over onzekerheden van 72 miljoen euro bij bepaalde regelingen, over welke regelingen gaat dit? Over wat voor soort onzekerheden gaat het? Wat is hiermee gebeurd?

6

Bij hoeveel scholen heeft de onduidelijkheid rond het binnen twee jaar uitgeven van de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs geleid tot onduidelijkheid en een minder effectieve besteding van het geld? Is daar een absoluut aantal van te geven, als mede een percentage van het aantal scholen?

7

Heeft u kennisgenomen van de in het commissiedebat van de commissie Onderwijs, Cultuur een Wetenschap op dinsdag 25 mei 2022 over het Nationaal Programma Onderwijs geuite kritiek op de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde noodzaak van vooraf opgestelde, concrete doelstellingen met bijpassende indicatoren om vast te stellen of de doelstellingen van het Nationaal Programma Onderwijs zijn behaald?

8

Deelt u de in het commissiedebat van de commissie Onderwijs, Cultuur een Wetenschap op dinsdag 25 mei 2022 over het Nationaal Programma Onderwijs geuite kritiek dat vooraf opgestelde, concrete doelstellingen met bijpassende indicatoren niet nodig zijn om vast te stellen of de doelstellingen van het Nationaal Programma Onderwijs zijn behaald, omdat de Tweede Kamer en de regering het onderwijs moeten vertrouwen?

9

Is de consequentie van het ontbreken van de link tussen geld, interventies en resultaten in de extra verantwoording over de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs dat de effectiviteit van de ingezette middelen met betrekking tot onder meer interventies en het wegwerken van vertraging nooit zal kunnen worden aangetoond?

10

Geeft het Monitorprogramma van het Nationaal Programma Onderwijs, nu in de verschillende onderdelen van de monitor een koppeling ontbreekt tussen middelen, typen interventies en de behaalde resultaten op schoolniveau, onvoldoende houvast voor het vaststellen of de doelstellingen van het Nationaal Programma Onderwijs al dan niet zijn behaald?

11

Hoeveel scholen hebben de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs overhaast uitgegeven, omdat zij bang waren het geld kwijt te raken na twee jaar? Is daar een absoluut aantal van te geven, als mede een percentage van het aantal scholen?

12

Welke (harde) voorwaarden zijn er wel bij de besteding van de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs?

13

Is een gevolg van het Nationaal Programma Onderwijs dat de kloof tussen scholen met (risico’s op) achterstanden en scholen die hun zaken op orde hebben groter is geworden?

14

Hoeveel scholen met grotere risico's op achterstanden zijn leraren kwijtgeraakt door het Nationaal Programma Onderwijs, omdat leraren naar andere scholen of bureaus vertrokken zijn? Zijn hier cijfers of percentages over? Is hier in het algemeen iets over te zeggen?

15

Draagt het Nationaal Programma Onderwijs bij aan het versterken van de positie van externen, doordat scholen door de inzet van het extra geld met elkaar zijn gaan concurreren om personeel?

16

Verzwakt het Nationaal Programma Onderwijs met name scholen met (risico’s op) achterstanden, omdat zij in de concurrentie met andere scholen minder goed in staat zijn personeel aan te trekken en te behouden, waardoor zij afhankelijker worden van de dure inzet van externen?

17

Hoeveel scholen hebben het alle middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs al uitgegeven?

18

Betekent de constatering dat de menukaart met interventies dusdanig breed is geformuleerd, waardoor scholen praktisch elk mogelijk plan dat zij al hadden als een interventie van de menukaart konden interpreteren, dat ten aanzien van het Nationaal Programma Onderwijs moet worden vastgesteld dat bij de verantwoording van de ingezette middelen en interventies weinig tot niets zinnigs kan worden geconcludeerd over de effectiviteit ervan?

19

Leidt de aanbeveling om alsnog te komen tot concrete, meetbare doelen en het opstarten van een programma om samen met de onderwijssector afspraken te maken over een gestandaardiseerd informatie-arrangement met eenduidige indicatoren tot de conclusie dat de verantwoording van het Nationaal Programma Onderwijs tot het moment waarop doelen en programma gereed zijn en daadwerkelijk worden ingezet weinig meer behelst dan de waardering van een niet te toetsen verhaal?

20

Hoe kijkt de Algemene Rekenkamer naar de aanpassingen die al gedaan zijn aan het Nationaal Programma Onderwijs door de nieuwe Minister?

Naar boven