2022D12812 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over1:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 maart 2022 inzake de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (cultuur/AV en onderwijs) van 4 en 5 april 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 380);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 maart 2022 inzake de solidariteitsverklaring van de Europese Ministers voor Oekraïne en uitgangspunten t.b.v. culturele samenwerking met de Russische Federatie en Belarus;

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 februari 2022 Nederlandse inzet inzake EU-voorstel: Richtlijn verbeteren gendergelijkheid in besturen van beursgenoteerde bedrijven (COM (2017 16433/12) (Kamerstuk 22 112, nr. 3287);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 februari 2022 inzake het Fiche: Raadsaanbeveling betreffende leren voor ecologische duurzaamheid (Kamerstuk 22 112, nr. 3353).

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De griffier van de commissie, De Kler

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de PvdD-fractie

6

       

II

Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad, op maandag 4 en dinsdag 5 april 2022, en hebben hierover nog enkele vragen.

Geannoteerde agenda OJCS-Raad (cultuur/AV en onderwijs)

Hoger onderwijs

Met betrekking tot het initiatief Europese Universiteiten hebben de leden van de VVD-fractie enkele opmerkingen. Er wordt aangegeven dat het Europese Universiteiten initiatief vanuit verschillende bestuurslagen (lokaal, regionaal en nationaal) financiële ondersteuning zou moeten krijgen, maar dat de nationale stelsels hiervoor leidend zijn. De leden van deze fractie zien graag dat in een vroeg stadium duidelijk wordt dat bijdragen van partners evenredig zijn.

De leden zijn verder voorstander van het initiatief, omdat dit studenten een unieke kans biedt voor Europese diplomering en voor hoger onderwijsinstellingen een manier om makkelijker te organiseren wat men nu al probeert te doen via diverse constructies als Joint Degrees, Triple Degrees etc. Tegelijk zien de leden ook dat de mobiliteit van EER-studenten voor wat Nederland betreft volledig uit balans is: Nederlandse studenten zijn relatief weinig mobiel waardoor wij netto-importeur zijn. Europese studenten voelen zich begrijpelijkerwijs aangetrokken tot ons goede onderwijs. De leden van voornoemde fractie zien graag dat de Minister betere afspraken hierover maakt in brede zin maar ook specifiek voor dit initiatief, om te voorkomen dat binnen dit initiatief dezelfde disbalans ontstaat.

De leden vinden het goed dat men in de voorstellen nu ook spreekt, op verzoek van o.a. Nederland, van «hogeronderwijsinstellingen», zodat dit ook over het hbo gaat. De leden zien graag dat de Minister zich ervoor inspant dat dit niet bij een voornemen op papier blijft.

Ten aanzien van het Beleidsdebat «versterking van het crisismanagement in relatie tot de Europese Onderwijsruimte» willen de leden het belang onderstrepen van het hanteren van een consistente en goed afgestemde aanpak voor crisismanagement. Zij lezen met instemming dat de Minister wil pleiten voor één gezamenlijke aanpak die door elk nieuw voorzitterschap gehanteerd wordt.

Leraren

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met de Nederlandse inzet ten aanzien van leermobiliteit van leraren. Dit kan inderdaad bevorderlijk zijn voor het Europese onderwijs en de loopbanen van leraren. Maar lerarenmobiliteit is geen doel op zich; de autonomie van scholen, lerarenopleidingen en leraren is bepalend. Er moeten dus geen streefpercentages voor leermobiliteit van leraren binnen de EU worden afgesproken.

Cultuur

De leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat Nederland de raadsconclusies betreffende «het versterken van interculturele uitwisselingen door middel van de mobiliteit van kunstenaars en culturele en creatieve professionals, en door meertaligheid in het digitale tijdperk» zal steunen. De coronapandemie heeft gezorgd voor een belemmering van de ontwikkeling van de creatieve sector. Het aanjagen en vasthouden van innovatie juichen de leden toe. Is de Staatssecretaris bereid om best practices die zij vanuit andere lidstaten verneemt op het gebied van het aanjagen van innovatie actief te inventariseren en te delen met de Kamer?

Tot slot hebben de leden met interesse kennisgenomen van de Nederlandse inzet in het beleidsdebat over het verbeteren van de toegang tot en de participatie van burgers, met name jongeren, in het cultuuraanbod van de EU. De leden onderschrijven dat cultuurdeelname ongelofelijk belangrijk is voor jongeren, dat het bijdraagt aan hun persoonlijke ontwikkeling, ze zich erdoor kunnen uiten, elkaar kunnen ontmoeten. Cultuur kan hen dus uit hun corona-isolement halen. Is de Staatssecretaris bereid om ook t.a.v. dit onderwerp best practices die zij vanuit andere lidstaten verneemt actief te inventariseren en te delen met de Kamer, zo vragen de leden.

Solidariteitsverklaring van de Europese Ministers voor Oekraïne

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Solidariteitsverklaring van de Europese Ministers voor Oekraïne. De leden zijn in het bijzonder benieuwd naar de wijze waarop de Staatssecretaris voornemens is enkele proposities in deze verklaring vanuit Nederland gestand te doen. Het gaat dan met name om:

  • «Highlighted their support for Ukrainian artists, journalists, and cultural and media professionals, and expressed their readiness to assist them together with their international partners;

  • Committed themselves in particular to exchanging, combining their efforts and sharing best practices in order to stand in solidarity with and welcome Ukrainian artists, journalists and cultural and media professionals, and assess ways forward regarding cultural cooperation;

  • Expressed their commitment to supporting institutions willing to host Ukrainian artists, journalists and cultural and media professionals, in order to allow them to continue their activity and thus preserve their freedom of creation and expression;

  • Expressed their support for all media and journalists who are striving to cover the ongoing military aggression against Ukraine in an independent and impartial manner, and stressed the need for guaranteeing their physical protection».

Brief regering over Nederlandse inzet inzake EU-voorstel: Richtlijn verbeteren gendergelijkheid in besturen van beursgenoteerde bedrijven

Naar aanleiding van de Nederlandse inzet inzake EU-voorstel: Richtlijn verbeteren gendergelijkheid in besturen van beursgenoteerde bedrijven (COM (2017 16433/12) hebben de leden van de VVD-fractie nog de volgende vragen.

De leden lezen dat de Minister meent dat Nederland waarschijnlijk succesvol een beroep kan doen op de uitzonderingsclausule van de richtlijn, waarbij hij ervan uit lijkt te gaan dat bij de uitzonderingsclausule alleen hoeft te worden uitgegaan van toepassing op raden van commissarissen.

Is de Minister ervan op de hoogte dat in het voorstel van de Europese Commissie onder artikel 4 lid 7 wordt gesproken over alle bestuursposities, ongeacht uitvoerend of niet-uitvoerend, waarmee het dus ook van toepassing is op dagelijkse besturen en niet alleen raden van commissarissen? Rijmt dit met de bewering van de Minister dat alleen gekeken hoeft te worden naar het aantal vrouwen in raden van commissarissen om aanspraak te maken op de uitzonderingsvoorwaarde?

Uit cijfers van de «Female Board Index 2021» blijkt dat het aantal vrouwelijke bestuurders bij 89 beursgenoteerde bedrijven in Nederland 13,6% bedraagt en dat het aantal vrouwen in de raden van commissarissen 33,2% bedraagt. De Minister stelt dat voor de uitzonderingsvoorwaarde in de richtlijn geldt dat ten minste 30% van de commissarissen van het ondervertegenwoordigde geslacht is. Klopt het dat het daarentegen in het wetsvoorstel gaat om «een derde» en niet 30%, en dat voor zowel uitvoerende als niet-uitvoerende bestuursposities? Deelt de Minister de analyse van de leden van de VVD-fractie dat Nederland hierdoor onder een derde van alle bestuursposities van vrouwen valt zoals vereist in artikel 4 lid 7 van het voorstel van de Europese Commissie?

Wat betekent dat voor de waarschijnlijkheid dat Nederland met succes een beroep kan doen op de uitzonderingsclausule? Wat zijn dan de gevolgen als wij hierdoor niet voldoen aan de uitzonderingsclausule en de Europese wetgeving onverkort doorgevoerd moet worden, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de uitgebreide geannoteerde agenda voor de OJCS-Raad van 4 en 5 april. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

Geannoteerde agenda OJCS-Raad (cultuur/AV en onderwijs)

Raadsconclusies over het versterken van interculturele uitwisselingen door middel van de mobiliteit van kunstenaars en culturele en creatieve professionals, en door meertaligheid in het digitale tijdperk

De leden ondersteunen de inzet van Nederland op deze raadsconclusies. Zij vragen wel aan de Minister of en hoe het Caribisch deel van ons koninkrijk ook wordt meegenomen in deze uitwisselingen. Wat deze leden betreft zou onder dit initiatief ook mobiliteit en uitwisselingen tussen Caribische kunstenaars en Europese kunstenaars verstaan moeten worden, aangezien er in die culturele uitwisseling ook nog veel van elkaar te leren valt.

Raadsconclusies «Bouwen aan een Europese strategie voor het ecosysteem van de culturele en creatieve industrie»

De leden kunnen ook de inzet van Nederland op deze raadsconclusies goed volgen. Volgens deze leden is de culturele en creatieve industrie essentieel voor het verder brengen van de Europese maatschappij, en zou de culturele en creatieve sector ook betrokken moeten worden bij grote maatschappelijke vraagstukken in de EU. Deelt de Minister die mening? Op welke manier zou op Europees niveau bijvoorbeeld de creatieve sector betrokken kunnen worden bij het herstellen van Europees cultureel erfgoed of opgaven zoals klimaatadaptatie? De leden vragen zich af wat voor plek de jonge makers specifiek binnen deze Europese strategie krijgen. Aangezien zij hard geraakt zijn door de coronapandemie en we hun talenten voor het herstel van de creatieve sector dringend nodig hebben, vinden de D66-leden het passend dat er in een Europese strategie voor het ecosysteem van de culturele en creatieve industrie voldoende aandacht voor de jonge makers is. De leden lezen in de inzet dat specifiek verwijzing wordt gemaakt naar de nog in te voeren investeringsplicht voor grote streamingsdiensten. Kan de Minister een tijdlijn geven wanneer verwacht wordt dat hier stappen op gezet gaan worden? Wat voor andere voorstellen verwacht de Minister dat er nog uit deze strategie gaan komen die Nederland nog niet in de praktijk heeft gebracht? Welke onderdelen van de strategie heeft Nederland nog niet in gebruik waarop op Europees niveau kan worden samengewerkt en hoe en wanneer verwacht de Minister dit wel te gaan doen?

Beleidsdebat over het verbeteren van de toegang tot en de participatie van burgers, met name jongeren, in het cultuuraanbod van de EU

De leden van de D66-fractie ondersteunen de inzet van Nederland met betrekking tot het opdoen van werkervaring voor jonge cultuurmakers en jonge professionals in de cultuursector. Hoe zou de EU volgens de Minister het opdoen van werkervaring onder jonge creatieve makers moeten stimuleren? Welke instrumenten heeft de EU daarvoor tot haar beschikking? Zij vragen zich wel of alle jongeren de weg naar de Europese financieringsprogramma goed kunnen vinden. Hoeveel wordt er door jonge makers gebruik gemaakt van Creative Europe fondsen of Erasmus+? Zijn deze financieringsprogramma’s juist voor jonge makers wel laagdrempelig genoeg? Specifiek deze jonge doelgroep kan met relatief weinig middelen al een heel eind geholpen zijn in de eerste stappen van hun carrière. Zal de Minister in de Raad pleiten voor het zo laagdrempelig mogelijk maken van deze fondsen? Ziet de Minister mogelijkheden om een speciaal fonds op te richten voor de jonge makers die door de coronapandemie hard geraakt zijn op Europees niveau? Een fonds waar zij zonder grote administratieve moeilijkheid bij moeten kunnen?

Raadsconclusies over een Europese strategie voor universiteiten en Raadsaanbeveling over bruggen bouwen voor doeltreffende Europese samenwerking in het hoger onderwijs

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nederlandse inzet op de Raadsconclusies en de Raadsaanbeveling. Europese samenwerking vergroot de horizon van studenten in het onderwijs en versnelt de kennisontwikkeling. Zij vragen de Minister toe te lichten wat de gedachte en de mogelijke meerwaarde van een «European degree label» is. Tevens vragen zij welke problemen een mogelijke juridische status voor hoger onderwijsinstellingen moet oplossen.

De leden lezen dat het Europese Universiteiten initiatief vanuit verschillende bestuurslagen (lokaal, regionaal en nationaal) financiële ondersteuning moeten krijgen. Deze leden vragen de Minister hoeveel Nederlandse universiteiten en hogescholen op dit moment in een Europese Universiteiten initiatief deelnemen en of er op nationaal niveau middelen beschikbaar zijn gesteld voor onderwijsinstellingen die deelnemen. Tevens vragen zij of het klopt dat andere landen zoals Duitsland wel op nationaal niveau specifiek middelen beschikbaar stellen voor onderwijsinstellingen die deelnemen aan een Europees Universiteiten initiatief.

Inbreng van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden zullen zich in deze bijdrage richten op de stukken gerelateerd aan de Raadsaanbeveling betreffende leren voor ecologische duurzaamheid.

Fiche: Raadsaanbeveling betreffende leren voor ecologische duurzaamheid

De leden van voornoemde fractie zijn een groot voorstander van het bevorderen van duurzaamheid in het onderwijs en zijn van mening dat kennis- en lespakketten over duurzaamheid, voedsel, natuur- en milieueducatie en dierenwelzijn ter beschikking moeten worden gesteld aan het onderwijs. Wat de leden betreft is dat echter een verantwoordelijkheid voor Nederland zelf en zouden we de Europese Commissie daar niet voor nodig moeten hebben. Deze leden hebben mede daarom eerder al eens Kamervragen gesteld over de concrete stappen van Italië2 en Nieuw-Zeeland3 om in hun onderwijscurricula meer aandacht te schenken aan de klimaatcrisis.

Het kabinet wijst logischerwijs op de ontwikkelingen die gaande zijn bij de herziening van het Nederlandse curriculum, maar daarbij dient wel opgemerkt te worden dat dit een zeer langdurig proces is. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen het kabinet welke mogelijkheden zij ziet om in de komende jaren, totdat de herziening van het curriculum is afgerond, al meer te doen op het gebied van de bevordering van duurzaamheid in het onderwijs? Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Van Raan4, waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze het beste tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte van leraren omtrent kennis en lesmaterialen rondom duurzaamheid en de samenwerkende non-profit organisaties voor duurzaam onderwijs te betrekken bij dit onderzoek? De uitvoering van deze motie zou onderdeel worden van een NRO-onderzoeksprogramma.5 We zijn inmiddels bijna twee jaar verder. Hoe staat het met dit onderzoek? Hoe verhoudt de Raadsaanbeveling betreffende leren voor ecologische duurzaamheid zich tot de laatste stand van zaken van de curriculumherziening? In hoeverre is er sprake van inhoudelijke overlap tussen de Raadsaanbeveling en de stukken uit de curriculumherziening? Waar zitten de inhoudelijke verschillen, zo vragen deze leden.

Klaarblijkelijk hebben verschillende lidstaten op het punt van duurzaamheidseducatie de nodige steken laten vallen, aangezien de Europese Commissie daarin nu zelf het initiatief neemt, mede omdat zij constateert dat duurzaamheid in onvoldoende mate een plek heeft binnen het onderwijs in de Europese Unie. Erkent het kabinet dat ook Nederland op het vlak van de bevordering van duurzaamheid in het onderwijs steken heeft laten vallen? Zo nee, waaruit blijkt dat Nederland zich in voldoende mate heeft ingezet om duurzaamheid in het onderwijs te bevorderen? In het BNC-fiche staat genoteerd dat de Nederlandse overheid, net zoals de Europese Commissie nu van plan is, zelf ook al goede voorbeelden kan ontsluiten die als inspiratie kunnen dienen en dat het kabinet ondersteuning kan bieden indien scholen en onderwijsinstellingen dit wensen. Wat bedoelt het kabinet hiermee? Is dit in het verleden al gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan het kabinet daar voorbeelden van geven, liefst via een zo volledig mogelijk overzicht? Welke uitgangspunten en beoordelingskaders hanteert het kabinet om te boordelen of een bepaald voorbeeld daadwerkelijk als duurzaam en/of inspirerend gepromoot kan worden in het onderwijs? Wie is er eindverantwoordelijk voor deze beoordeling? Kan de Minister aangeven welke uitgangspunten en beoordelingskaders de Europese Commissie zal hanteren bij de beoordeling van lesmaterialen? Zijn er verschillen tussen de beoordelingskaders van het kabinet en de beoordelingskaders van de Europese Commissie? Zo ja, welke, vragen de leden.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de Raadsaanbeveling betreffende leren voor ecologische duurzaamheid dat de Europese Commissie aanbeveelt om partnerschappen met o.a. het bedrijfsleven en specifiek landbouwbedrijven te ondersteunen. De leden van deze fractie hebben hier grote bezwaren tegen. Waar is deze aanbeveling van de Europese Commissie op gebaseerd? Is het kabinet het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat we de autonomie van scholen en leraren kunnen bevorderen door het bedrijfsleven juist wat meer op afstand te houden? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet het met deze leden eens dat er veel meer tijd en ontwikkelruimte gemaakt moet worden voor leraren om hen in staat te stellen meer tijd te besteden aan de ontwikkeling van lesmaterialen en het beoordelen van lesmaterialen die door derden aan hen worden aangeboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop de inzet van het kabinet?

Kan het kabinet uitsluiten dat door Nederland en/of de Europese Commissie lesmaterialen gepromoot zullen worden, of in het verleden gepromoot zijn, die zijn opgesteld door organisaties buiten het onderwijs met een commercieel belang? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, om welke organisaties gaat het hier dan? Is het kabinet het met voornoemde leden eens dat lesmaterialen afkomstig van de fossiele industrie, jagers, sportvisserij, vlees- en zuivelindustrie of andere potentieel ontwrichtende sectoren in ieder geval geweerd moeten worden uit het onderwijs? Zo nee, waarom niet?

Is het kabinet van plan om in Europa te pleiten voor het weren van lesmaterialen die gemaakt zijn met steun van dergelijke ontwrichtende sectoren? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet bereid om tijdens de aankomende OJCS-Raad (d.d. 4 en 5 april 2022) te pleiten voor scherpe en professionele beoordelingskaders voor de lesmaterialen die de Europese Commissie wil gaan promoten? Is het kabinet het met de leden van de Partij voor de Dieren eens dat daarbij onder andere het uitgangspunt gehanteerd zou moeten worden dat er geen ruimte mag zijn voor lesmaterialen van organisaties die belangen hebben die haaks staan op de Europese klimaat-, natuur- en milieudoelstellingen? Zo nee, waarom niet?

Welke mogelijkheden ziet het kabinet nog meer om te voorkomen dat de Raadsaanbeveling betreffende leren voor ecologische duurzaamheid ten prooi zal vallen aan de lobby van ontwrichtende sectoren die aantoonbaar hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis of sectoren die zelfs nu nog steeds belangen hebben die haaks staan op het dichterbij brengen van een gezonde en leefbare planeet?

Het convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022, het instrument waarmee een rem zou moeten worden gezet op ongewenste beïnvloeding in het onderwijs, is al meermaals niet waterdicht gebleken. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben regelmatig gewezen op voorbeelden van bedrijven met een ontwrichtend verdienmodel die desondanks toch hun weg wisten te vinden naar het klaslokaal. Erkent het kabinet dat er bedrijven zijn die zich niet laten afremmen door een vrijblijvend convenant? Zo nee, waarom niet? Erkent het kabinet dat er op scholen te weinig tijd en ontwikkelruimte is voor leraren om, o.a. met in achtneming van het sponsorconvenant, in alle rust te werken aan de ontwikkeling van het lesmateriaal? Zo nee, waarom niet? Wat gaat het kabinet hieraan doen? Hoe zal de Kamer betrokken worden bij de eerstvolgende evaluatie van dit sponsorconvenant? Wat kan het kabinet alvast zeggen over dit evaluatieproces? Welke vragen zullen er in deze evaluatie naar voren komen? Zal de vraag of wetgeving omtrent het tegengaan van ongewenste beïnvloeding nodig is aan bod komen? Zo nee, waarom niet? En wordt er een koppeling gemaakt met de voorliggende plannen van de Europese Commissie? Zo ja, welke, zo vragen de leden.

II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Naar boven