2022D04610 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Natuur en Stikstof over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra van 28 januari 2022 – Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten COM (2021) 706 (Kamerstuk 22 112, nr. 3281).

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Nouse

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-en de PvdA-fracties

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

   

II

Antwoord / Reactie van de Minister

III

Volledige agenda

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Verordening betreffende ontbossingsvrije producten en de bijgaande kabinetsappreciatie. Deze leden zien het belang van het tegengaan van wereldwijde ontbossing. Met het oog op klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit hebben ze dan ook begrip voor de insteek van dit Europese voorstel, namelijk «de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, tot een minimum te beperken en de vraag naar «ontbossingsvrije» grondstoffen en producten in de EU, alsook de handel daarin, te doen toenemen.» Wel hebben zij enkele vragen over het voorstel.

De leden van de VVD-factie vragen aan de Ministers om nader in te gaan op de impact van het voorstel op individuele ondernemers in Nederland. Deze leden lezen in het fiche dat ondernemers volgens ramingen van de Europese Commissie «eenmalig kosten van 5.000 tot 90.000 euro per marktdeelnemer moeten maken voor het opstellen van het gepaste zorgvuldigheidssysteem.» Bovendien lezen zij dat het kabinet nog niet kan inschatten hoeveel Nederlandse bedrijven door het EU-voorstel geraakt gaan worden. Het verontwaardigt deze leden dit te lezen. Immers, hoe kan het kabinet zich positief uitlaten over het voorstel zonder er zeker van te zijn hoe het gaat uitwerken op bedrijfsniveau? Deze leden horen graag een nadere duiding van de Ministers over de uitwerking op het Nederlands bedrijfsleven, binnen welke (deel-)sectoren de impact het grootst gaat zijn en wat er precies van ondernemers verwacht gaat worden. Hoe gaat het kabinet borgen dat bedrijven kunnen overstappen op alternatieve producten indien nodig en hoe waarborgt het kabinet dat deze überhaupt beschikbaar zijn? Om welke producten gaat het dan? Wat hebben ondernemers te verwachten van de eenmalige kosten? Wat gaat het voorstel voor hen betekenen?

De leden van de VVD-fractie zijn blij dat Nederlandse partijen die soja, palmolie, cacao, koffie en tropische hout importeren in de afgelopen jaren stappen hebben gezet ter bevordering van verduurzaming van deze ketens. Het is goed dat het Nederlandse verbruik van deze grondstoffen inmiddels overwegend duurzaam gecertificeerd is. Gezien het mondiale karakter van de problematiek rondom ontbossing hebben deze leden begrip voor een verdere aanpak op Europees niveau. Zij vinden het wel van belang om hierbij te benadrukken dat een gelijk speelveld binnen de Europese Unie het uitgangspunt blijft. Zijn de Ministers het met deze leden eens dat de Verordening in alle lidstaten op gelijke wijze geïnterpreteerd en geïmplementeerd moet gaan worden? Hoe gaat het kabinet borgen dat alle Europese lidstaten de Verordening serieus gaan nemen en Nederland niet solitair de vlucht naar voren neemt?.

De leden van de VVD-fractie horen zorgen over het benchmarkingsysteem van landen met een indeling in laag-, midden- en hoogrisicoland. Zo zou het kunnen leiden tot het terugtrekken van huidige investeringen uit gebieden met een hoger risico en zou de vraag zich verplaatsen naar gebieden met een laag risico, wat uiteindelijk ten koste kan gaan van boeren die op dit moment nog beloond worden voor de teelt en levering van ontbossingsvrije sojaproducten. Herkennen de Ministers deze zorgen en zo ja, hoe nemen zij deze zorgen weg?

De leden van de VVD-fractie lezen in het fiche dat uit een eerste analyse blijkt dat de handhaving en uitvoering zal gaan leiden tot een significante stijging van fte’s bij onder andere de douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Wat verwachten de Ministers hiervan en op welke wijze wordt dit gefinancierd? Kunnen de Ministers toezeggen dat deze lasten niet worden doorberekend aan het bedrijfsleven? Wat zijn de risico’s? Voorzien zij problemen bij uitvoeringsorganisaties? Zijn zij hierover met hen in gesprek?

De leden van de VVD-fractie vragen de Ministers om nader in te gaan op het onderhandelingstraject en de inwerkingtreding van het voorstel. Op welke wijze en op welke momenten kan de Kamer meepraten over de verdere inzet van het kabinet en de implementatie van de Verordening? Wat is de juridische implicatie van de Verordening op Nederlandse wetgeving? Deze leden lezen dat het kabinet er voor de implementatie vanuit gaat dat het stelsel van de Omgevingswet als zodanig conform planning op 1 juli 2022 in werking treedt. Hoe heeft dat effect op de juridische implicaties van de Verordening, nu de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vorige week heeft bekendgemaakt niet vast te houden aan deze datum?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over de Verordening ontbossingsvrije producten. Deze leden zijn positief over het doel van de Verordening, namelijk een bijdrage leveren aan het stoppen van wereldwijde ontbossing en bosdegradatie. Dit is zeer nodig omdat de wereldwijde biodiversiteit razend snel achteruit holt. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die ze aan de Ministers willen voorleggen.

Afgeleide producten en herziening daarvan

De leden van de D66-fractie constateren dat de reikwijdte van de Verordening zich beperkt tot zes type goederen. Daarnaast is in de bijlage van de Verordening een korte lijst opgenomen met hiervan afgeleide producten. Deze lijst wordt na twee jaar herzien en vervolgens regelmatig herzien. Is al meer bekend over hoe vaak dit zal zijn? Hoe vaak zijn de Ministers van mening dat deze lijst herzien moet worden? Zullen zij hier ook op aandringen? Deze leden lezen in het BNC-fiche dat bepaalde andere (afgeleide) producten zoals rubber en maïs voor nu uit het voorstel zijn gebleven en dat de Ministers een uitgebreidere onderbouwing willen waarom hiervoor is gekozen. Deze moeten zijn ontvangen voor de evaluatieperiode. Kunnen de Ministers uiteenzetten welke onderbouwing eerst was gekozen en waarom dit als onvoldoende onderbouwing wordt geacht? En kan worden toegelicht waarom in het BNC-fiche specifiek wordt gesproken over maïs en rubber, maar vlees waarvoor soja is gebruikt in het veevoer, niet wordt genoemd? Kunnen de Ministers bovendien toelichten hoe de Kamer op de hoogte zal worden gehouden richting dit evaluatiemoment? Zo nee, waarom niet? Indien dit wel het geval is, kunnen hierbij de afwegingen rondom uitvoerbaarheid, effectiviteit en handhaafbaarheid van de Verordening en eventuele extra uitvoeringkosten ook worden gedeeld?

Ecosystemen

De leden van de D66-fractie lezen dat andere kwetsbare ecosystemen op dit moment buiten het voorstel zijn gebleven omdat de Commissie dit niet uitvoerbaar acht, maar dat dit over twee jaar heroverwogen kan worden. Ook constateren deze leden dat hier door Nederland een extra onderbouwing over gevraagd zal worden. Zij zijn benieuwd waarom er nu pas voor wordt gekozen om deze extra onderbouwing te vragen, in het bijzonder omdat zij meermaals aandacht hebben gevraagd over het excluderen van andere kwetsbare ecosystemen en de risico’s hiervan. Kan nader toegelicht worden waarom hiervoor gekozen is? Ook vragen zij uiteen te zetten waarom de huidige beoordeling van de Commissie is dat het opnemen van andere ecosystemen in het wetsvoorstel onuitvoerbaar zou zijn en welke stappen moeten worden gezet om dit over twee jaar wel uitvoerbaar te laten zijn. Zij constateren dat wanneer de wet alleen bossen beschermt, er een nog groter risico zal zijn op natuurvernietiging in andere ecosystemen. Dit omdat landbouw dan zal verplaatsen naar andere gebieden. Hoe beoordelen de Ministers dit gegeven? Zijn de Ministers het met deze leden eens dat het uitbreiden van het voorstel naar andere cruciale ecosystemen, zoals deze leden meermaals hebben voorgesteld, direct in wetgeving opgenomen zou moeten worden, dus zonder het voorbehoud wat in het fiche wordt geschetst?

Cut-off date

De leden van de D66-fractie begrijpen uit het voorstel dat de zogenoemde cut-off datum nu is gesteld op 31 december 2020, vooral omdat een eerdere datum niet uitvoerbaar zou zijn en om kleine boeren te ontzien. Kan nader worden toegelicht hoe kleine boeren hiermee precies ontzien zouden worden en waarom een eerdere cut-off datum niet haalbaar bleek voor de uitvoerbaarheid? Welke cut-off datum was de oorspronkelijke inzet van de Ministers? Deze leden lezen tevens dat de Ministers willen pleiten voor onderzoek naar mogelijke aanvullende maatregelen die bevorderen dat reeds bestaande nationale of regionale cut-off data voor bepaalde grondstoffen gehandhaafd blijven. Kan nader toegelicht worden hoe de Ministers dit onderzoek precies voor zich zien en welke maatregelen zij hierbij voorzien?

Aandachtspunten

De leden van de D66-fractie zien dat de Ministers aangeven dat de termijn van 12 maanden te kort is om de vereiste wetgeving te realiseren. Dat zou namelijk 24 maanden moeten zijn. Daarbij benadrukken de Ministers dat zij bereid zijn akkoord te gaan met de nog beperkte reikwijdte van het voorstel, omdat dit ten goede komt aan een snelle uitvoering. Deze leden zijn echter benieuwd waarom de Ministers van mening zijn dat de invoering van deze wet 24 maanden in plaats van 12 maanden zou moeten duren. Kan dit niet veel sneller gezien de urgentie van dit voorstel? Ook vernemen deze leden dat er volgens de Ministers vragen zijn over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, ook in het kader van geolocaties en de rol van huidige (vrijwillige) certificeringssystemen. Kunnen de Ministers verder uiteenzetten wat zij hier precies mee bedoelen? Waarom hebben zij vragen over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid? Zijn zij van mening dat volledige traceerbaarheid nodig is om deze wet tot succes te laten zijn? Welke vragen hebben zij omtrent de bestaande vrijwillige certificeringssystemen? Hoe zien zij zelf de relatie tussen deze systemen en het voorliggend voorstel?

Speelveld

De leden van de D66-fractie vernemen dat er een aantal lidstaten is dat zich zorgen maakt over de definities uit het voorstel. Kunnen de Ministers toelichten hoe zij deze kritiek duiden? Zijn zij het bijvoorbeeld met Finland eens dat de definitie van bosdegradatie te vaag en generiek is?

Overig

De leden van de D66-fractie vragen de Ministers tenslotte of zij de vragen kunnen beantwoorden voor het commissiedebat dat gepland staat op 8 maart, over de Milieuraad d.d. 17 maart. Bovendien vragen zij of de Minister de onderhandelingsinzet van de Raad met de Kamer kan delen voordat hierover een definitief debat en besluit plaatsvindt in de Raad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Fiche: Verordening ontbossingsvrije producten en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie ondersteunen het doel van het Europese voorstel om ontbossing die door consumptie en productie in de EU wordt veroorzaakt te minimaliseren en om daarnaast ook de vraag op de Europese markt te vergroten naar goederen en producten die legaal en ontbossingsvrij zijn geproduceerd. Het is volgens deze leden wel van belang dat de Europese Verordening die dat mogelijk moet maken ook daadwerkelijk uitvoerbaar en effectief is. Zij leden vragen de Ministers daarom om een eerste inschatting te geven van de uitvoerbaarheid en effectiviteit van de Verordening. Wat zijn volgens de Ministers voornaamste zwaktes en risico’s in het voorstel op het gebied van uitvoerbaarheid en effectiviteit en hoe zouden deze kunnen worden ondervangen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Ministers enkele zorgen hebben over het Europese voorstel als het gaat om het voorkomen dat grondstoffen en producten uit hoog-risico gebieden vermengd worden met diezelfde producten uit laag-risico gebieden en de mogelijke prikkel aan marktdeelnemers en handelaren om hoog-risicogebieden te verlaten, waardoor de EU minder invloed heeft op het tegengaan van ontbossing. Vergelijkbare zorgen worden door deze leden ook vanuit de sector ontvangen. In de sector speelt zelfs de zorg dat het voorstel ertoe zal leiden dat ontbossing in met name hoog-risicolanden zal toenemen in plaats van afnemen. Is dat risico wat de Ministers betreft reëel, wanneer de Nederlandse zorgen zoals uitgesproken in de BNC-fiche niet voldoende worden geadresseerd? Zijn de Ministers voorts bekend met het feit dat vanuit de sector momenteel alternatieven voor de zwakheden en lacunes in het huidige voorstel worden uitgewerkt door Europese koepelorganisaties? Welke mogelijkheden zien zij om daarover in overleg te treden met de verschillende betrokken branches en waar mogelijk de samenwerking te zoeken?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering in mei 2021 middels een motie (Kamerstuk 21501–32, nr. 1301) verzocht is om in EU-verband in te zetten op «made in Europe»-eiwitten en onder andere te onderzoeken hoe veevoerbedrijven gestimuleerd kunnen worden om meer eiwithoudende grondstoffen uit Europa te halen, zonder dat dit ontbossing in Europa tot gevolg heeft. Deze leden vragen de Ministers om duidelijk te maken hoe dit Europese voorstel zich verhoudt tot het verzoek uit deze motie en welke mogelijkheden het voorstel biedt voor de inzet op «made in Europe»-eiwitten. Kunnen de Ministers tevens aangeven welke acties zij hebben ondernomen en nog zullen ondernemen om uitvoering te geven aan deze motie en om het gebruik van ontbossingsvrije eiwithoudende grondstoffen uit Europa te stimuleren?

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de Raad zal worden onderhandeld over een onderhandelingspositie en dat het Frans EU-voorzitterschap daarvoor een tijdsplanning voorziet die loopt tot eind juni 2022. Zij vragen de Ministers de onderhandelingsinzet van de Raad met de Kamer delen voordat hierover een definitief debat en besluit plaatsvindt in de Raad. Tevens vragen deze leden de Ministers om toe te lichten wat de eerste geluiden uit het Europees Parlement zijn ten aanzien van de voorgestelde Verordening.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en de PvdA-fracties

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier enkele vragen en opmerkingen bij.

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties steunen zonder voorbehoud het morele uitgangspunt van de wet: wij zijn zelf verantwoordelijk voor alle gevolgen van onze consumptie. Schade aan ecosystemen, klimaat, de lokale economie of maatschappij en de mensenrechten die een gevolg zijn van het winnen van grondstoffen en productie van goederen die wij van elders importeren, vallen mede onder onze verantwoordelijkheid. De Nederlandse en Europese overheden kunnen geen wetten en regels opleggen aan soevereine staten, maar we kunnen onze medeplichtigheid aan misstanden beperken door handel in de producten die hiervoor verantwoordelijk zijn, tegen gaan en zo de economische drivers die deze misstanden veroorzaken, wegnemen. Delen de Ministers deze uitgangspunten?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn van mening dat het nu voorliggende voorstel goede stappen in de juiste richting zet, maar helaas nog wel belangrijke punten laat liggen. Deze leden zouden graag zien dat de Ministers zich inzetten voor aanscherping uitbreiding en verbetering van deze tekortkomingen.

Om te beginnen zijn de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties van mening dat de beperking van het voorstel tot «bossen», te beperkt is. Bossen zijn uitermate belangrijke en kwetsbare ecosystemen, maar er is geen goede reden om andere ecosystemen zoals savannes, moerassen, of wateren uit te sluiten. Kunnen de Ministers aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn om de regeling uit te breiden naar andere ecosystemen? Kan dit direct en zo nee, waarom niet en wanneer wel?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn bezorgd dat de beperkte scope van producten en grondstoffen die onder de regeling vallen, veel ruimte laat voor een indirecte import via andere halffabricaten of producten. Zo kan straks geen foute soja meer worden geïmporteerd, maar wel vlees van dieren die met diezelfde soja zijn gevoerd. Bij cacao en chocolade is die link er wel. Waarom is dit niet consequent doorgevoerd? Gaan de Ministers zich inzetten om deze indirecte import zonder voorbehoud ook onder de regeling te laten vallen?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben een vraag over het toepassen van de «Due diligence»-systematiek. Hier zijn verschillende interpretaties van. De richtlijn voor de houtwet (EUTR) is een andere dan de OESO-richtlijn. Kunnen de Ministers beamen dat er een duidelijk verschil zit in deze twee soorten Due diligence, waarbij in het voorstel voor de Verordening eisen worden gesteld aan het product, en waarbij de IMVO-wetgeving eisen moet stellen aan de gehele bedrijfsvoering? Zijn de Minister het met deze leden eens dat beide soorten wetgeving nodig zijn, waarbij de wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) gericht is op de bedrijfsvoering naar een hoger niveau te tillen en deze Verordening een verbod op producten inhoud die bijdragen aan natuurvernietiging?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vrezen dat de nu voorliggende regeling weliswaar opkomt voor bossen, maar aan de rechten van inheemse volkeren in die bossen en mensenrechten in het algemeen voorbij gaat. Dat is een onnodig gemis en deze leden zien graag dat de Ministers zich inzettem voor aanpassing. Klopt het dat het IMVO-wetsvoorstel op Europees en Nederlands niveau beoogt dat bedrijven niet hoeven aan te tonen dat hun import voldoet aan internationale mensenrechten afspraken? Waarom is dit? Wat gaan de Ministers hieraan doen? Gaan de Ministers ervoor pleiten om dit alsnog op te nemen in de regeling?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties concluderen uit de stukken dat de Ministers bedrijven niet wil afschrikken met als gevolg dat bedrijven niet meer actief zouden zijn in hoogrisicogebieden. De Ministers willen dat daarvoor flankerend beleid wordt opgesteld. Deze leden vragen zich af of het voor het de Ministers ook denkbaar is dat de EU wel stelt dat producten uit hoogrisicogebieden niet duurzaam zijn en dat deze dus niet geïmporteerd kunnen worden? Het kabinet zegt vaak dat voor biomassa Nederland de strengste duurzaamheidseisen van de wereld heeft. Toch zijn ook over biomassa zorgen dat deze niet uit duurzaam beheerde bossen komt. Welke lessen zijn er te trekken over deze duurzaamheidseisen die toegepast kunnen worden bij deze EU-wetgeving? In dezelfde lijn zijn er eerder beloftes gedaan om ontbossing te stoppen, maar zijn die niet gehaald. Waarom niet? Wat is er te leren van wat we dan nu kunnen toepassen?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties beschouwen het als een groot gemis dat de financiële sector geheel wordt ontzien. Het doel van de regeling is, om ontbossing en natuurvernietiging te voorkomen. We gaan daarom ons eigen handelen (import en consumptie) aanpakken. Dat is terecht en effectief. Zolang onze financiële instellingen echter direct of indirect blijven investeren in ontbossing en natuurvernietiging, zolang handel in de aandelen van bedrijven die actief zijn in natuurvernietiging legaal blijft en pensioenfondsen blijven beleggen in grondstoffen, producten, bedrijven en sectoren waar we zelf niet meer mee handelen, wat heeft het handelsverbod dan nog voor zin? Deze leden vragen de Ministers met klem om in Europa te pleiten voor uitbreiding van de Verordening naar de financiële sector.

Tenslotte hebben de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties een vraag over de benchmarking. De Ministers stellen terecht vragen bij de laag-risico benchmarking. Waarom wordt deze niet gewoon helemaal geschrapt. Zijn de Ministers bereid dit alsnog voor te stellen? De problemen die de Ministers zelf schetst kunnen daarmee voorkomen worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche over de EU-OntbossingsVerordening. Deze leden zijn verheugd dat het voorstel er nu eindelijk ligt, maar hebben hierover ook enkele vragen en kritische opmerkingen.

De bossen in de wereld zijn er slecht aan toe. De productie en consumptie van rijke landen, voor een groot deel in de EU, hebben hier een grote bijdrage aan. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen dan ook benadrukken dat het van groot belang is dat de Verordening er nu eindelijk ligt. Al had deze er al jaren eerder moeten zijn. Nederland speelt een grote rol in het wereldwijde bosverlies als grootste Europese aanjager van ontbossing. Dit staat in direct verband met het aantal dieren in de veehouderij: meer dan 80% van de geïmporteerde soja – een van de grootste ontbossingsgoederen van de lijst – is bestemd voor verwerking in veevoer.1 Wat deze leden betreft zou Nederland dan ook een voorlopersrol moeten hebben. Helaas zien we dit niet voldoende terug in de inzet van het kabinet. Waar het eerder nog stelde een zo ambitieus mogelijke wet te willen, lijkt het kabinet op cruciale punten nu genoegen te nemen met wat er ligt. Zo geeft het kabinet aan nadere informatie te willen van de Europese Commissie over de beoordeling dat uitbreiding van het voorstel naar andere ecosystemen dan bosgebied (zoals de Cerrado in Brazilië) op dit moment nog niet uitvoerbaar zou zijn. Indien daaruit blijkt dat uitbreiding op dit moment niet haalbaar is, wil het kabinet de Commissie oproepen voorbereidingen te treffen om uitbreiding naar andere ecosystemen na de eerste evaluatie van het voorstel alsnog zo spoedig mogelijk in te kunnen voeren. Uit de impact assessment van de Commissie blijkt dat soja de op een na grootste aanjager is van ontbossing. Deze ontbossing vindt met name plaats in andere natuurgebieden, zoals de savannes van de Cerrado. Sterker nog, in 2018 kwam 23% van alle soja die de EU binnenkwam uit de Cerrado en dit percentage is sindsdien alleen maar gestegen. Het is dus cruciaal dat andere ecosystemen vanaf het begin in de wet zijn opgenomen. Elke andere inzet rijmt niet met «een zo ambitieus mogelijke wet». Zijn de Ministers het met deze leden eens dat het cruciaal is dat andere ecosystemen direct in de wetgeving opgenomen worden? Zijn de Ministers het ermee eens dat anders de kans bestaat dat de productie van ontbossingsgoederen zich nog verder verplaatst naar gebieden zoals de Cerrado, waardoor de Verordening het tegenovergestelde zou bewerkstelligen van wat het beoogt? Kunnen de Ministers duidelijk uitspreken dat cruciale ecosystemen direct in wetgeving opgenomen moeten worden, zonder voorbehoud, om daadwerkelijk de EU-voetafdruk aan te pakken?

Voorts geven de Ministers aan dat de termijn van 12 maanden te krap is om tijdig de vereiste wetgeving tot stand te kunnen brengen. Volgens hen zouden dat minimaal 24 maanden moeten zijn. Zij zijn echter wel bereid akkoord te gaan met concessies op de uiterst belangrijke reikwijdte van de Verordening wat betreft ecosystemen, om inwerkingstelling te bespoedigen. Hoe rijmen de Ministers deze twee tegenstrijdige standpunten met elkaar? Kunnen de Ministers toelichten welke organisaties of bedrijven aangeven dat de termijn van 12 maanden te kort is? Als het met name Nederlandse bedrijven zijn die aangeven dat zij niet in 12 maanden kunnen voldoen aan de eisen van de wet, wat is dan hun voornaamste argument? Wat in deze argumentatie maakt het voor de Ministers acceptabel om deze oplossing – een wet die bijdraagt aan de bescherming van biodiversiteit en klimaat – nog verder uit te stellen?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen ook dat afgeleide producten van ontbossingsgoederen op dit moment niet in de Verordening zijn opgenomen, net zo min als belangrijke ontbossingsgrondstoffen zoals maïs en rubber. De Europese Commissie heeft aangegeven de toevoeging van deze producten en goederen tevens te overwegen bij de evaluatie van de wet na twee jaar. Deze leden benadrukken dat dit niet twee of misschien zelfs drie jaar kan wachten, omdat het doel van «het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie uiterlijk in 2030» zo steeds verder uit het zicht komt. Zijn de Ministers zich ervan bewust dat dit doel, wat zij in het fiche «een van de hoofddoelen van het Nederlandse internationale bosbeleid» noemen, door dit uitstel in gevaar komt? Zijn de Ministers het met deze leden eens dat het niet zo kan zijn dat soja waarvoor ontbost is niet de EU-markt op mag komen, maar vlees van dode dieren die met aan ontbossing gelinkte soja zijn gevoerd wel? Kunnen de Ministers toezeggen zich in de Raad uit te spreken voor het direct opnemen van maïs en rubber in de wet zowel als afgeleide producten?

Voorts herhalen de Ministers het standpunt van de Commissie dat financiële instellingen buiten het voorstel vallen, omdat deze reeds onder andere regelgeving zouden vallen en lijken hiermee genoegen te nemen. Echter, de bestaande initiatieven, zoals de implementatie van de EU Taxonomy Regulation en de toekomstige Corporate Sustainability Reporting Directive, CSRD (current Non-Financial Reporting Directive, NFRD) zijn niet geschikt om de impact van ontbossing door financiële sectoren en investeerders aan te pakken. Geen enkele van deze instrumenten verplicht financiële instellingen om in hun financiële beslissingen due diligence te ondernemen om verwoesting van natuur en mensenrechtenschendingen te voorkomen, noch te mitigeren. Erkennen de Ministers dat de TaxonomieVerordening en de Corporate Sustainability Reporting Directive aan financiële instellingen geen due diligence eisen stellen ten aanzien van ontbossing en mensenrechtenschendingen? Indien zij dit niet erkennen, hoe tonen de Ministers aan dat deze instrumenten de impact van financiële instellingen op ontbossing en mensenrechten aanpakken? Zijn de Ministers bereid om in de Raad te pleiten voor het opnemen van financiële instellingen in de wetgeving?

Ook schrijft het kabinet in het BNC-fiche dat er vragen zijn over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de Verordening inzake traceerbaarheid en geolocaties en de rol van huidige (vrijwillige) certificeringsystemen. Kunnen de Ministers aangeven wie deze eis van traceerbaarheid lastig vindt? Zijn dat overheidsinstanties zoals de Douane en de NVWA, die de wet moeten controleren, of zijn dat de bedrijven, die de wet moeten naleven?

Voorts geeft het kabinet aan bezorgd te zijn over het feit dat de Commissie parallel aan deze Verordening geen concrete voorstellen heeft gedaan om adequaat invulling te geven aan de ondersteuning en samenwerking met productielanden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie delen deze zorgen. Kunnen de Ministers toelichten welke mogelijkheden er voor liggen om deze samenwerking te versterken? Gaan de Ministers concrete suggesties doen richting de Commissie, en zo ja, welke? Kunnen de Ministers toezeggen om zodra zij een reactie hebben van de Commissie deze te delen met de Kamer? Ook de zorgen van het kabinet over het ontbreken van een eenduidige gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor alle risicolanden binnen het voorgestelde benchmarkingsysteem worden gedeeld door deze leden. Hierdoor komt het risico te bestaan dat productie zich verplaatst van hogerisicolanden naar lagerisicolanden, waar de eisen minder streng zijn. Kunnen de Ministers toezeggen in de Raad een sterke positie in te nemen op dit punt? Kunnen de Ministers voorts toelichten hoe de voorliggende Verordening bij kan dragen aan de uitvoering van het VN-Biodiversiteitsverdrag?

Tot slot willen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie benadrukken dat parallel aan ontbossingsvrij produceren ook het reduceren van het gebruik van ontbossingsproducten noodzakelijk is om ontbossing en bosdegradatie tegen te gaan. Zien de Ministers ook het belang in om – naast deze Verordening – in te zetten op een reductie van het gebruik van ontbossingsproducten, met name soja voor veevoer? Zo ja, kunnen de Ministers toelichten op welke manier zij zich hiervoor gaan inzetten en daarbij speciale aandacht te besteden aan het krimpen van de veestapel?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Ministers over de Europese Verordening betreffende ontbossingsvrije producten. Deze leden hebben nog enkele vragen.

Het Europese voorstel heeft tot doel om kwetsbare bosecosystemen te beschermen tegen ontbossing door het verbieden van het verhandelen van enkele producten die niet vrij zijn van ontbossing bij het productieproces. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen over de naleving van internationaal gemaakte afspraken met bedrijven omtrent ontbossing. Controle op de handhaving van deze afspraken is essentieel voor het bereiken van het doel van afname van wereldwijde ontbossing. Hoe vindt deze controle plaats, ook in het licht van de recente opkomst van drones met ontbladeringsmiddel, waarmee anoniem bos vernietigd kan worden? Daarnaast vragen deze leden zich af hoe dit voorstel zich verhoudt tot het Mercosur-verdrag dat nu op tafel ligt, waardoor grote hoeveelheden vlees, afkomstig uit gebieden met veel kwetsbare bossen geïmporteerd zouden mogen worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens wat het krachtenveld wereldwijd op dit gebied is en hoe wordt voorkomen dat met dit voorstel enkel bereikt wordt dat een arme boer simpelweg een andere afnemer zoekt in plaats van overschakelt naar duurzame productie. Is er ook beweging van andere grote en opkomende economieën naar duurzame productie en wat doet Europa om deze ontwikkeling te stimuleren? Welke voorstellen doet de Commissie zelf om binnen de EU ontbossing van primair bos tegen te gaan, zeker in het kader van houtige biomassa voor warmte?

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De leden van de VOLT-fractie merken op dat in het voorstel staat dat marktdeelnemers en handelaren aan moeten tonen dat zij legaal geproduceerde producten verkopen. De Europese Commissie categoriseert landen of gebieden in laag, gemiddeld of hoog risico rondom het produceren van ontbossende producten. Dit risiconiveau geeft de voorwaarden van aan. Daarnaast moeten er traceerbaarheidseisen bij producten komen. Volgens het Amsterdam Declarations Partnership is gecertificeerde Round Table of Responsible Soy (RTRS soja) duurzaam en bestaat 72% van de soja in het Nederlandse veevoer uit deze RTRS gecertificeerde soja. Het Wereld Natuur Fonds (WNF), een van de initiatiefnemers van het keurmerk Round Table of Responsible Soy (RTRS), zei in Zembla niet langer vertrouwen in het label te hebben. Het WNF pleit nu voor wetgeving die het gebruik van soja uit alle ontboste gebieden verbiedt. Welke rol speelt het RTRS-label in de voorgestelde maatregelen die de Nederlandse vertegenwoordigers hebben bepleit in Brussel voor de Europese ontbossingsstrategie? Hoe kijken de Ministers naar het verbieden van soja uit alle ontboste gebieden en vinden de Ministers dat de mogelijkheden hiervoor goed genoeg terug komen in de voorgestelde Verordening?

De ambtsvoorganger van de Ministers gaf eerder aan dat op initiatief van Nederland vertegenwoordigers van Amsterdam Declarations Partnership-landen bij de Europese Commissie hebben aangedrongen tot een mix van effectieve en ambitieuze maatregelen, inclusief wetgeving, die bijdragen aan het voorkomen van ontbossing. Kunnen de Ministers aangeven voor welke maatregelen er door Nederland gepleit? Hoe sluit dit aan bij de keuzes die terugkomen in het Commissievoorstel voor de ontbossingstrategie?

Het grootste deel van de mondiale ontbossing is verbonden aan productie van hout- en landbouwgoederen. Om dit tegen te gaan zet Nederland zich, met gelijkgezinde landen, in EU-verband in om ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie te stimuleren, met als doel volledig ontbossingsvrije ketens in 2030. Kunnen de Ministers aangeven met welke lidstaten Nederland zich inzet voor ontbossingsvrije ketens? Vallen onder dit samenwerkingsverband ook landen buiten de EU? Zien de Ministers kansen voor landen van buiten de EU vroegtijdig te laten aanhaken bij deze inzet?

Nederland, de EU-lidstaten en veel andere landen, grote bedrijven en organisaties hebben in 2014 de New York Declaration on Forests ondertekend, die inzet op halvering van wereldwijde ontbossing in 2020 en een einde aan ontbossing in 2030. Dat doel in 2020 is niet bereikt. Verwachten de Ministers dat de voorgestelde Verordeninghet doel van 2030 zal halen en op basis waarvan maken de Ministers die aanname?

Na twee jaar wordt er een evaluatie gedaan om te kijken of de Verordening kan worden uitgebreid naar andere systemen, zoals savannes, moerassen en veengronden. Hierbij wordt ook gekeken naar een uitbreiding van grondstoffen, zoals maïs en rubber. Maïs en rubber zijn, van de geanalyseerde grondstoffen (Impact assessment), verantwoordelijk voor de kleinste fractie van ontbossing, terwijl hun handelsvolumes zeer groot zijn. Het Europees Parlement heeft opgeroepen dat een wetgevend kader niet beperkt zou moeten zijn tot bosgebieden en in ieder geval palmolie, soja, vlees, leer, cacao, koffie, rubber en maïs zou moeten omvatten evenals alle van deze producten afgeleide halffabricaten en eindproducten. Ook respect voor mensenrechten zou gewaarborgd moeten worden in de verordening. WNF, Greenpeace en de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) vinden dat uitbreiding van de reikwijdte van de Verordening nodig is, zowel voor de producten/grondstoffen als voor de ecosystemen. De Ministers geven in de kabinetsappreciatie aan hierover verdere onderbouwing te hebben gevraagd bij de Europese Commissie. Zijn de Ministers bereid de uitkomst hiervan te delen met de kamer? Hoe kijken de Ministers naar de rol van afgeleide halffabricaten en eindproducten in ontbossing? Zouden deze volgens de Ministers moeten worden toegevoegd aan de Verordening? Zijn de Ministers bereid aan te geven bij de Commissie dat als op deze manier de 2030 doelen niet gehaald blijken te worden, er toch een uitbreiding van de Verordening nodig is?

Het Nederlandse verbruik van deze grondstoffen is inmiddels overwegend duurzaam gecertificeerd. Certificering is echter niet voldoende gebleken om ontbossing volledig uit te sluiten. Welke problemen zijn er bij de certificering die ontbossing probeert uit te sluiten en hoe gaan de Ministers ervoor zorgen dat deze problemen worden meegegeven in de raadswerkgroep waar verder wordt gewerkt aan deze Verordening? Hoe nemen de Ministers deze lessen mee in hun inzet voor de Verordening in de onderhandelingen in Raadsverband? Hebben de Ministers hun inzet aangepast als een gevolg van het in gebreke blijven van certificering? Welke voorstellen doen de Ministers om dit te kunnen ondervangen?

Het voorstel wordt een aanvulling op het aankomende initiatief op het gebied van duurzaam ondernemen, waar een IMVO-verplichting voor bedrijven onderdeel van zal zijn. In overeenstemming met het coalitieakkoord zal het kabinet zowel ambitieuze en effectieve EU-wetgeving blijven bevorderen als een nationaal IMVO-wetsvoorstel ontwikkelen. Daarin komen met name andere duurzaamheidseisen aan de orde, namelijk sociale werkomstandigheden, inkomen, uitbannen kind-/slavenarbeid, gender, en de positie inheemse volkeren.Kunnen de Ministers aangeven op welke manier zich dit verhoudt tot de onderhandelingen over wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zowel voor mogelijke nationale als Europese wetgeving?

Daarnaast gaf de voorganger van de Ministers aan dat het doel is om tot effectieve EU-maatregelen te komen die gericht zijn op het vermijden, dan wel minimaliseren, van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing. Dit zal EU-externe handelsrelaties raken. Op welke manier verwachten de Ministers dat deze handelsrelaties zullen worden geraakt? Welke kansen zien de Ministers hier voor Nederland om bij te dragen aan het tegen gaan van ontbossing, specifiek met het oog op de te ontwikkelen IMVO-wetgeving en grote internationale handelsverdragen (bijvoorbeeld EU-Mercosur)?

Bosrijke lidstaten, in het bijzonder lidstaten met veel kleine bos- en houtondernemingen, zullen naar verwachting deze nieuwe regelgeving niet verwelkomen. Volgens Finland is de definitie van bosdegradatie te generiek en vaag, waardoor implementatieproblemen kunnen ontstaan. Daarnaast is Finland bezorgd dat onder het huidige voorstel het aangemerkt zou worden als risicoland. Ook Zweden uitte vergelijkbare zorgen en is van mening dat er geen micromanagement op EU-niveau moet komen van bosbeheer. Verder uitte Letland zorgen met betrekking tot de definitie van duurzame oogstactiviteiten. Kunnen de Ministers een verklaring geven voor de opstelling van de Baltische en Oost-Europese lidstaten? Wat is de impact van de opstelling van deze landen op de onderhandelingen over het voorstel en de daarin nagestreefde ambitie? Welke mogelijke consequenties heeft dit voor de effectiviteit van het voorstel? Zien de Ministers kansen om samen met deze landen een oplossing te vinden voor de zorgen die geuit worden en de effectiviteit van het voorstel te bewaren? Welke actieve rol speelt Nederland in de outreach naar deze landen? Doet Nederland specifieke voorstellen om een mogelijk compromis te bereiken?

Op basis van de New York Declaration on Forests is in 2015 het Amsterdam Declarations Partnership (ADP) gelanceerd, waarin uiteindelijk negen Europese landen, waaronder Nederland, de ambitie hebben uitgesproken om ontbossing te stoppen en productie van ontbossingsvrije grondstoffen te bevorderen. Onder het Amsterdam Declarations Partnership nemen de volgende Europese landen deel: België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje en het Verenigd koninkrijk. Welke stappen hebben de Ministers gezet om ook andere Europese lidstaten zich te laten voegen bij deze lijst landen? En hoe hangt dat samen met het krachtenveld rondom de Verordening? Gaan de Ministers hier zich in raadsverband nog verder voor inspannen en op welke manier?

De Ministers stellen dat de termijn waarmee wet wordt ingevoerd met jaar verlengd moet worden (van 12 maanden, naar 24 maanden). Kunnen de Ministers specifiek zijn op welke aspecten de invoering van de wet niet in 12 maanden mogelijk zou zijn?

Een Noorse startup heeft een manier gevonden om zacht hout hard te maken door planken van zacht hout te dompelen in «natuurlijke materialen». Hout wordt hierdoor 50% steviger en daarmee is het plotseling geschikt als steiger of tuinset. Door zorgvuldig te planten en te beschermen is het hout mogelijk helemaal circulair en legt het CO2 vast. Wordt er ook gekeken naar dergelijke initiatieven bij de Nederlandse inbreng voor de Verordening? En welke rol vinden de Ministers dat dergelijke ontwikkelingen moeten spelen in het tegen gaan van ontbossing in de keten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche over de Verordening ontbossingsvrije producten. Zij delen de wens om extra stappen te zetten om ontbossing tegen te gaan. Zij hebben wel enkele vragen over het voorliggende voorstel en de reactie van de regering daarop.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het EU-voorstel extra handhavingscapaciteit van de NVWA zal vergen, terwijl deze capaciteit al schaars is. Zij hebben hierover enkele vragen. Kan de Minister een inschatting geven van de extra handhavingscapaciteit die de NVWA voor handhaving van de nieuwe Verordening nodig zal hebben en het benodigde budget hiervoor, zo vragen deze leden. Wat zal dat betekenen voor de inzet bij andere toezichtsdomeinen?

De leden van de SGP-fractie horen graag of op nationaal niveau in overleg met het bedrijfsleven een impactanalyse wordt gemaakt van het EU-voorstel met het oog op de inzet op een werkbare ontbossingsVerordening.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de totale terugkerende kosten voor het zorgvuldigheidssysteem, met veel administratieve verplichtingen, worden geschat op 158 tot 2354 miljoen per jaar. Deze leden hebben hier enkele vragen over. Kunnen de Ministers deze enorme bandbreedte nader duiden? Deze leden willen erop wijzen dat Nederland voor veel van de betrokken producten veruit de grootste EU-importeur is. Is de veronderstelling juist dat een aanzienlijk deel van de genoemde kosten daarom bij Nederlandse bedrijven terecht zal komen? Waarop is de verwachting gebaseerd dat de nalevingskosten en administratieve lasten voor Nederlandse bedrijven lager zullen uitkomen?

De leden van de SGP-fractie kunnen zich goed voorstellen dat het kabinet vragen heeft over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de Verordening inzake de geolocaties. Deze leden willen hierover de volgende vragen voorleggen. Is de veronderstelling juist dat deze eis zou gelden voor alle marktdeelnemers ongeacht of producten uit laag-, midden- of hoogrisicolanden geïmporteerd worden? Waarom is niet gekozen voor bijvoorbeeld beperking van deze eis tot de hoogrisicolanden? Zou deze eis op juridische bezwaren bij de productielanden kunnen stuiten?

De leden van de SGP-fractie horen graag of de Ministers nader inzicht kunnen geven in de kosten die samenhangen met handelsdistorsies als gevolg van de Verordening en in de gevolgen voor de markt- en consumentenprijzen (tegen de achtergrond van de oplopende grondstoffenprijzen).

II Antwoord / Reactie van de Minister

III Volledige agenda

Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten

Kamerstuk (2022Z01462) – Brief d.d. 28-01-2022, Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Reactie op het verzoek van het lid Teunissen, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 30 november 2021, over over de betrokkenheid van Nederlandse supermarkten en zuivel- en vleesbedrijven bij ontbossing, landroof en corruptie (Zembla, 25 november 2021)

Kamerstuk (2022Z00099) – Brief d.d. 05-01-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

wwf.nl/globalassets/pdf/stepping-up-the-continuing-impact-of-eu-consumption-on-nature-worldwide.pdf

Naar boven