2021D41826 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de Raad Buitenlandse Zaken met de ministers van Defensie d.d. 15 en 16 november 2021.

De fungerend voorzitter van de commissie, Aukje de Vries

Adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

De leden van de VVD-fractie zijn positief over het idee van een akkoord tussen het European Defence Agency en de Verenigde Staten en steunen dan ook de onderhandelingsinzet van de Minister. Zij vragen de Minister toe te lichten of er al iets te zeggen is over concrete samenwerkingsprojecten, naast de bestaande samenwerking rond militaire mobiliteit. De leden van de VVD-fractie steunen ook de lijn dat een rol van EDA op innovatiegebied nuttig kan zijn, maar dat duplicatie met de NAVO of het optuigen van allerlei nieuwe structuren voorkomen moet worden. Zij vragen dan ook welke mogelijkheden er zijn om de samenwerking tussen de EU en de NAVO te bevorderen als de VS ook aansluiting heeft bij EDA. Ook vragen deze leden in hoeverre die aansluiting bevordert dat gezamenlijke projecten waarbij EDA betrokken is ook van toegevoegde waarde zijn voor capaciteiten die in NAVO-verband nodig zijn, en er zoveel mogelijk sprake is van interoperabiliteit met Amerikaanse militaire capaciteiten. Daarnaast vragen zij of er initiatieven lopen om naast de VS ook Groot-Brittannië bij EDA te betrekken.

De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen over het opnieuw toevoegen van nieuwe PESCO-projecten. Welke selectiecriteria vinden hierbij plaats, en in hoeverre is een verdere groei van de lijst in de komende jaren voorzien en gewenst? Is het op een gegeven moment niet beter om te focussen op een beperkt aantal projecten met maximale effecten, zoals bijvoorbeeld militaire mobiliteit? Wat is de toegevoegde waarde van het onder PESCO scharen als twee of drie landen samen een relatief klein ontwikkelingsproject ondernemen? Wat is de reden dat Nederland dergelijke samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld de gezamenlijke aanschaf van marineschepen met België of de ontwikkeling van landmacht capaciteiten met Duitsland, niet onder PESCO schaart? Als Nederland en ons partnerland dit wel zouden doen, zou er dan ook zicht komen op subsidies vanuit het EDF voor deze plannen? Zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland zal deelnemen aan een aantal nieuwe PESCO-projecten. Zij vragen of de Minister kan zeggen welke dat zijn en of de Minister ook kan aangeven of een gebrek aan cofinanciering voor het EDF een reden is geweest om niet aan een project deel te nemen. Voorts vragen deze leden de Minister aan te geven hoe een rol voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen ondersteund wordt bij de PESCO-projecten waaraan deelgenomen gaat worden en of hier eventueel financiële belemmeringen of beperkingen zijn, ook vergeleken met andere landen die deelnemen.

De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe de Minister besluitvorming in PESCO voor zich ziet. In de geannoteerde agenda staat nu «Ten aanzien van governance regels zet Nederland in op een zo licht mogelijke procedure, waarbij besluitvorming zoveel mogelijk plaatsvindt.» Zij vragen of zij deze zin zo kunnen lezen als dat de Minister wil dat er zoveel mogelijk besluitvorming plaatsvindt, of dat er een passage na het woord mogelijk ontbreekt.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de geagendeerde stukken voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de Minister.

De leden van de D66-fractie zijn content met het feit dat de regering voorstander is van een ambitieus en realistisch Strategisch Kompas en zijn daardoor benieuwd naar de concrete invulling hiervan. Zij vragen waartoe de EU volgens het kabinet op het gebied van veiligheid en defensie de komende vijf tot tien jaar in staat moet zijn en hoe dat gerealiseerd moet worden, door middel van welke concrete maatregelen en tijdlijnen. Deelt de Minister de mening dat de EU tenminste er naar moet toewerken haar eigen grondgebied zelfstandig te kunnen verdedigen en individueel militaire missies moet kunnen uitvoeren om de veiligheidsbelangen van de EU te verdedigen. Zij vragen een toelichting op de compatibiliteit tussen het Strategisch Kompas en het Strategisch Concept van de NAVO en of er overleg is geweest tussen de Europese Commissie en de NAVO hierover. Voorts vragen deze leden of beide concepten op elkaar worden afgestemd.

In het kader van het Strategisch Kompas en de formulering hiervan, zijn de leden van de D66-fractie benieuwd naar de visie van de regering. Zij vragen of de Minister de mening deelt dat de oprichting van een oprichting Europees militair hoofdkwartier, zowel de veiligheidspositie van de EU als de NAVO zou verbeteren. Indien dat het geval is, vragen zij of de Minister kan toezeggen dat hij zich actief zal inzetten tijdens de aankomende Raad om dit idee of op te brengen of te steunen.

De leden van de D66-fractie kijken met interesse naar de verwoording dat Nederland voorstander is dat de EU op termijn in staat wordt gesteld om ook operaties in het hoogste geweldsspectrum uit te voeren. Zij vragen definieert de Minister «hoogste geweldsspectrum» definieert.

De leden van de D66-fractie delen de mening dat ten aanzien van capaciteitsontwikkeling meer prioriteit moet worden gegeven aan het oplossen van de belangrijkste tekortkomingen op het capaciteitengebied, omschreven in het Coordinated Annual Review on Defence (CARD) rapport uit 2020. Zij vragen of de Minister de menimng deelt dat het oplossen van de belangrijkste tekortkomingen beschreven in dit rapport een speerpunt moet zijn in de formulering van de tekst van het Strategisch Kompas en, indien dat het geval is, of, hij zich hier actief voor kan inzetten.

Met betrekking tot de verslagen van de vorige twee EU Defensieraden wijzen de leden van de D66-fractie erop dat er een brief is toegezegd door de Minister met een toelichting over de specialisatie. Hierbij zou de Minister voornamelijk in gaan op het opstarten van de discussie van specialisatie. Zij vragen of de Kamer deze brief binnenkort tegemoet kan zien en of de Minister de policy brief van Instituut Clingendael «European defence: Specialisation by capability groups» hierbij kan betrekken.

In de Kabinetsreactie van 5 oktober 2020 op het AIV-briefadvies «Europese veiligheid: tijd voor nieuwe stappen» geeft het kabinet aan dat door in te zetten op Europese specialisatie gezamenlijk meer effecten bereikt kunnen worden en de kwaliteit van Nederlands optreden wordt verhoogd. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat er prioriteit gelegd moet worden op verdere specialisatie in Europees verband, specifiek gericht op het realiseren van de zogenaamde High Impact Capability Goals (HICG’s). Indien dat het geval is, vragen deze leden op welke HIGC’s Nederland zich volgens de Minister het beste zou kunnen focussen. Voorts vragen zij welke afspraken hier verder al binnen EU verband over zijn gemaakt en wat voor afspraken de Minister in de toekomst hierover denkt te zullen maken.

De leden van de D66-fractie vragen wat de Nederlandse inzet zal zijn bij de ministeriële Bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA) en hoe belangrijk de Minister de rol van het EDA in de realisatie van een strategische autonome Europese Unie acht.

De leden van de D66-fractie zijn content met de positie van het kabinet aangaande het CMP-concept. Zij vragen hoe de Minister de doorontwikkeling van het CMP-concept voor zich ziet en wat de huidige Europese strategie in de Indo-Pacific is. Welke andere maritieme gebieden zouden volgens de Minister strategische plekken zijn om het CMP-concept verder uit te rollen naast de Indo-Pacific? Hoe denkt de Minister samen met de Europese collega’s verder te waarborgen dat er genoeg vrijwilligheid in dit project zal zijn op de korte en lange termijn? Zijn er reeds best practices te noemen rondom het CMP-concept? Zo ja, welke? Zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de D66-fractie zijn content met het feit dat Nederland coördinator is voor het PESCO-project Militaire Mobiliteit. Zij vragen of er binnen dit project ook samengewerkt wordt om de mogelijkheden en rendabiliteit van verschillende energiebronnen te verhogen om zo het Europese vermogen tot militaire mobiliteit te vergroten.

Met de verwachting dat de Hoge Vertegenwoordiger de lidstaten zal oproepen om voortgang te boeken op de herziening van de PESCO nader gepreciseerde doelstellingen (more precise objectives, MPOs), vragen de leden van de D66-fractie wat de inzet van Nederland hierin is. Deze leden vragen wat de Nederlandse herziening van de PESCO nader gepreciseerde doelstellingen precies zal behelzen. Hoe verhoudt Nederland zich momenteel aan de zogenoemde PESCO commitments? Hoe kan zij zichzelf daarin verbeteren? Wat zijn de Nederlandse MPO’s? Hoe zouden deze nog preciezer kunnen worden geformuleerd? Zo vragen deze leden.

Met betrekking tot de nieuwe PESCO-projecten zijn de leden van de D66-fractie tevreden met het feit dat Nederland kan instemmen met het voorstel om deze projecten aan te nemen. Zij vragen de Minister verder uit te leggen waarom Nederland geen nieuwe projecten heeft voorgesteld. Voorts vragen deze leden of de Minister verder de mening deelt dat een nieuw PESCO-project, gericht op het verduurzamen van de verschillende Europese krijgsmachten, een goed idee zou zijn om de verduurzaming van Europese defensie te vergroten. Indien dat het geval is, vragen deze leden of de Minister dit idee zou kunnen opbrengen in de aankomende informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 15 en 16 november 2021.

De leden van de D66-fractie zijn content met de positie van de Nederlandse regering ten opzichte van de verschillende EUTM-missies. Deze leden kijken echter kritisch naar de specifieke EUTM-trainingsmissie in Mali, vanwege de ernstige schendingen van mensenrechten door het Malinese leger. Zij vragen de Minister de koppeling tussen het mensenrechtenrapport van de VN – en de geconcludeerde straffeloosheid – aan de kaak te stellen met betrekking tot EUTM Mali.

De leden van CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie d.d. 15 en 16 november 2021. Deze leden hebben geen vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda voor de Raad van Buitenlandse Zaken en Defensie op 15 en 16 november a.s. met belangstelling gelezen. Voordat dat deze leden een aantal vragen en opmerkingen maken, komt een actuele kwestie op: de waarschuwing van de VN-vertegenwoordiger dat een nieuwe oorlog in Bosnië niet denkbeeldig is. Daarbij wordt ook geopperd om meer vredestroepen in te brengen. De kleden van de SP-fractie vragen of de Nederlandse regering de analyse van dreigende oorlog in Bosnië deelt en wat de opvatting van de regering is om dit gevaar af te wenden, dan wel op te lossen. Deze leden vragen wat daarbij de rol van de EU is.

De leden van de SP-fractie vragen of de positie van Nederland nl «ambitieus en realistisch» niet een tegenstelling is en wat dit in de praktijk betekent. Het mag geen verrassing heten dat deze leden betreuren dat de EU operaties in het hoogste geweldsspectrum nastreeft. Zij vragen wat de militaire aansturing wordt om hieraan vorm te geven en wat de plannen zijn om een militair hoofdkwartier te vestigen

De leden van de SP-fractie vragen of uit het benadrukken door Nederland dat het EDA geen dubbel werk mag doen met de VS («onnodige duplicatie») mag worden afgeleid dat dit wel het geval zal zijn en, indien dat het geval is, op welke wijze. Deze leden vragen hierop een toelichting.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie wat de nieuwe PESCO-projecten zijn waaraan Nederland voornemens is deel te nemen.

Naar boven