Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 november 2021
Hierbij stuur ik u de reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap te reageren op de brief van een aspirant-student1 over vrijstellingen aanvragen voor aankomende studenten.
De brief van de aspirant-student gaat over het verkrijgen van een vrijstelling voor
een vak dat onderdeel vormt van een toekomstige opleiding. De aspirant-student geeft
aan dat de wetgeving omtrent vrijstellingen ontoereikend is en daarom dient te worden
aangepast. Ik deel de opvatting van de aspirant-student niet. De huidige wetgeving
biedt immers ook aspirant-studenten de mogelijkheid om vrijstellingen aan te vragen.
Ik zet in deze brief de procedure omtrent het aanvragen van vrijstellingen uiteen.
Vrijstellingen zijn bedoeld voor degenen die reeds in het bezit zijn van een hogeronderwijsdiploma
of degenen die van een examencommissie in het hoger onderwijs een verklaring hebben
dat ze bepaalde vakken, examens of tentamens met een voldoende hebben afgerond. In
artikel 7.13, tweede lid, onderdeel r, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW), staat dat in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) moet zijn opgenomen
op welke gronden een examencommissie een vrijstelling kan verlenen. Daarbij dient
te worden uitgegaan van de OER die op het moment van het ingediende verzoek voor een
vrijstelling geldt.
Indien een (aspirant-)student het niet eens is met een beslissing van een orgaan van
een instelling, zoals de examencommissie, dan kan in bezwaar of beroep worden gegaan
bij de instelling2 en daarna bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO)3. Dat kan als ingeschreven student, maar ook als aspirant-student.
Tot slot merk ik in algemene zin op dat mensen met vragen over wet- en regelgeving
zich altijd kunnen wenden tot het loket burgervragen4.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven