2021D33272 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Financiën heeft op 14 september 2021 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over het door de Minister van Buitenlandse Zaken op 25 juni 2021 toegezonden fiche op het beleidsterrein Financiën:

Fiche: mededeling/aanbeveling Belastingheffing van ondernemingen in de 21ste eeuw (Kamerstuk 22 112, nr. 3148)

De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Lips

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche «Mededeling/aanbeveling Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw» en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zijn het in de breedte eens met het oordeel van het kabinet. Bijvoorbeeld het aanpakken van belastingontwijking op een mondiale schaal om zo voor een gelijk speelveld te zorgen. Daarnaast zijn de leden het eens met het oordeel dat nieuwe maatregelen doeltreffend, doelmatig, uitvoerbaar, controleerbaar en handhaafbaar dienen te zijn. Verder constateren de leden van de VVD-fractie dat de aangekondigde maatregelen nog verder uitgewerkt dienen te worden en volgen dit met interesse.

De leden van de VVD-fractie willen per maatregel hun oordeel geven en daarbij hebben daarbij de volgende vragen.

Allereerst vragen deze leden of het duidelijk is voor het kabinet of de genoemde aanbeveling over de binnenlandse fiscale behandeling van verliezen ziet op zowel ondernemers in de inkomstenbelasting als ondernemers in de vennootschapsbelasting. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet rekening houdt met het feit dat de aanbeveling kan verschillen met de reeds genomen maatregel in Nederland op dit terrein en hoe hiermee om zal worden gegaan.

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet met zekerheid kan stellen of de Europese Commissie in paragraaf twee van het Fiche met de woorden «duidelijkere regels» een richtlijnvoorstel bedoelt. Verder vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet kan toelichten hoe wordt omgegaan met de situatie dat de voorgenomen regels van de Europese Commissie afwijken van de reeds gedane voorstellen en onderzoek met betrekking tot fiscale en niet-fiscale beleidsopties om ongewenst gebruik van doorstroomvennootschappen te bestrijden.

De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet om toe te lichten hoe rekening wordt gehouden met de bevindingen uit het ambtelijk onderzoek, dat aan het Kamer is gezonden, voornamelijk in het geval dat deze afwijken van het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie. Houdt het kabinet rekening met de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van deze maatregelen?

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kritisch heeft gekeken naar de vierde maatregel in het licht van de informatie die reeds opgenomen is in de country-by-country reporting en de noodzaak van deze extra maatregel? Kan het kabinet voorts toelichten hoe wordt omgegaan met de situatie dat de berekening van deze maatregel zal afwijken van de rekenmethode van pijler 2? Hoe wordt omgegaan met eventuele extra administratieve lasten en de uitvoerbaarheid hiervan?

De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet hoe wordt omgegaan met de situatie dat het nieuwe voorstel Business in Europe: Framework for Income Taxation (BEFIT) in 2023 afwijkt van de te bereiken akkoorden van pijlers 1 en 2. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet de doeltreffendheid van deze maatregel (een enorme verlaging van administratieve lasten en voorkomen van mismatches tussen verschillende vennootschapsbelastingstelsels) in combinatie met de te bereiken akkoorden van pijlers 1 en 2 kan waarborgen. Verder vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet deze maatregel met eenzelfde kritische houding zal benaderen als de CC(C)TB (common corporate (consolidated) tax base). De leden van de VVD-fractie achten het innen van belastingen als een soevereine aangelegenheid van de lidstaten en veronderstellen dat het kabinet deze zienswijze deelt en deze maatregel in dat licht wordt bezien.

De leden van de VVD-fractie onderstrepen het belang van de rol in de coördinatie van de Europese Commissie van de vijf voorgestelde maatregelen. Deze leden vinden het echter van belang dat deze maatregelen op mondiale schaal worden uitgevoerd en afgestemd. Op mondiaal niveau zullen deze maatregelen in de ogen van deze leden het meest doeltreffend zijn.

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het oordeel van het kabinet dat indien er financiële gevolgen zijn voor de EU-begroting deze binnen de afgesproken financiële kaders moeten passen. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet kan toezeggen dat wanneer meer duidelijkheid is over de financiële gevolgen van de verschillende maatregelen de Kamer hierover zal worden geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie zijn kritisch op de implicaties voor de uitvoering/handhaving door de Belastingdienst ten behoeve van de maatregelen. De Algemene Rekenkamer heeft op 19 mei 2021 aangegeven dat het parlement de Belastingdienst niet moet overvragen. Daarom vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet hierop een reflectie te geven. Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat exact wordt bedoeld met «dat eventuele IT-werkzaamheden mogelijk moeten worden afgewogen tegen nationaal beleid en noodzakelijke vernieuwingen.» Welk aspect krijgt hierbij voorrang, nationaal beleid of de aangekondigde maatregelen? Wat voor mogelijk gevolgen kan dit hebben?

De leden van de VVD-fractie vragen of de (aangekondigde) maatregelen (al) met ondernemers, in het bijzonder het MKB zijn besproken en wat zij hiervan vinden? Gaat dit nog gebeuren indien dit niet het geval is en wanneer?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet kan toezeggen dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden over ontwikkelingen en de voortgang op dit onderwerp. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet wanneer het kabinet meer duidelijkheid verwacht op dit dossier en (ontwikkelingen) in het krachtenveld hieromheen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie lezen dat aandacht wordt geschonken aan de verdeling van de belastingdruk over verschillende bedrijven. Deze leden vragen of er, naast de verschillen in de grootte van de bedrijven, bij de verdeling van de belastindruk ook wordt gekeken hoe vervuilend een bedrijf is. In hoeverre wordt er nagedacht over vergroening van belastingtarieven? Worden er al stappen ondernomen om meer vervuilende bedrijven meer belastingdruk op te leggen dan minder vervuilende bedrijven?

De leden van de D66-fractie lezen over de coronareserves voor bedrijven. In de eerste maatregel van de Europese Commissie wordt een achterwaartse verliesrekening voor de belastingjaren 2020 en 2021 genoemd. Het kabinet beschrijft de implementatie van coronareserves voor het jaar 2020. De leden van de D66-fractie vragen hoeveel gebruik is gemaakt van de zogenaamde coronareserve.

De leden van de D66-fractie vragen wanneer het kabinet de resultaten van het onderzoek van de commissie onder leiding van Bernard ter Haar, die in februari 2021 is aangesteld met de opdracht onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen voor belastingdoeleinden, verwacht. Tevens vragen deze leden of de resultaten van het ambtelijk onderzoek over de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen ook worden gedeeld met de Europese Commissie ten behoeve van het richtlijnvoorstel.

De leden van de D66-fractie constateren dat het effectieve vennootschapsbelastingtarief al jaren een moeilijk te definiëren begrip is, zoals ook is gebleken uit het rapport van de Adviescommissie belastingheffing multinationals. Deze leden vragen of reeds bekend is op welke wijze de Europese Commissie dit wil definiëren en of de rol die (gebrek aan) data daarin speelt reeds bekend is en vragen het kabinet hierop te reflecteren.

De leden van de D66-fractie constateren dat opnieuw een poging wordt gedaan door de Europese Commissie om een gemeenschappelijke belastinggrondslag te creëren. Deze leden vragen of hierover vooraf met de Europese Commissie gesprekken plaatsvinden. Tevens vragen deze leden in welke mate het BEFIT-voorstel zal verschillen met de CCCTB-voorstellen. Klopt het dat de doelstelling van deze voorstellen hetzelfde is?

De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet kan toezeggen dat de Belastingdienst al bij de onderhandelingen van de verschillende aangekondigde richtlijnen wordt betrokken, zodat ook de uitvoerbaarheid van de richtlijnen aandacht krijgt in EU-onderhandelingen. Tevens vragen deze leden op welke wijze de Europese Commissie aandacht schenkt aan uitvoerbaarheid en of het kabinet bereid is om dit al voor publicatie van de richtlijn bij de Europese Commissie onder de aandacht te brengen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche en ondersteunen In grote lijnen de doelstelling om te komen tot een eerlijke verdeling van belastingdruk over bedrijven en lidstaten, het aanpakken van belastingontwijking en het komen tot een gelijk speelveld. Ook begrijpen zij het momentum waarin de Europese Commissie deze voorstellen presenteert in het licht van de internationale ontwikkelingen binnen de OESO en de coronapandemie. Wel vinden deze leden het op onderdelen nog ingewikkeld een oordeel te kunnen vormen totdat de volledige inhoud van de voorstellen duidelijk wordt in de concrete voorstellen.

De Europese Commissie noemt in de mededeling de implementatie door middel van richtlijnen van het internationale OESO-project in het Inclusive Framework over Pijler 1 en 2. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet verdere uitwerking hiervan in EU-verband voor zich ziet, gelet op het feit dat enkele EU-lidstaten (Ierland, Hongarije, Estland) zich niet achter het voorstel scharen. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of op dit vlak ontwikkelingen zijn. Wordt er nog steeds gesproken met de landen, die zich nog niet in het voorstel kunnen vinden, om te proberen deze landen erbij te houden? Wat zouden daarvoor mogelijke oplossingen kunnen zijn? En hoe zal het OESO-project verder voortgang hebben in EU-regelgeving als niet alle lidstaten het eens zijn, aangezien op fiscale thema’s unanimiteit is vereist? Kan dit tot gevolg hebben dat lidstaten de maatregelen dan apart in hun wetgeving dienen te implementeren? En wat betekent dit voor het functioneren van de interne markt en het gelijke speelveld binnen de EU? Ook vragen de leden van de CDA-fractie of het kabinet kan toelichten wat de uitzonderingen precies inhouden die andere landen hebben bedongen onder Pijler 2, wat de gevolgen hiervan zijn en wat de visie van de EU-lidstaten en het kabinet op deze uitzonderingen is. Zijn tussen lidstaten ook bepaalde uitzonderingen besproken?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese Commissie vijf maatregelen noemt: als eerste de aanbeveling over de binnenlandse fiscale behandeling van verliezen. De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de reactie van het kabinet op deze maatregel dat het Nederlandse systeem reeds in lijn is met de aanbeveling van de Europese Commissie. Wel vragen deze leden zich af of het kabinet Europese aanwijzingen op een dergelijk vlak nodig acht in het kader van subsidiariteit.

Ten aanzien van de tweede maatregel zijn de leden van de CDA-fractie, met het kabinet en de Europese Commissie, voorstander van het aanpakken van misbruik van doorstroomvennootschappen met fiscale motieven. Allereerst zijn deze leden benieuwd of het kabinet preciezer kan aangeven wanneer het rapport van de commissie doorstroomvennootschappen kan worden verwacht, dan «kort na het zomerreces» zoals in de brief van 21 juni jl. vermeld. Deze leden zien uit naar het rapport en zijn benieuwd of de Nederlandse analyse en de analyse van de Commissie in het in Q4 te verwachten voorstel overeenkomen, en of mogelijke maatregelen met elkaar in lijn zijn.

De leden van de CDA-fractie zijn het met het kabinet eens dat met betrekking tot deze grensoverschrijdende fiscale problematiek een internationale aanpak de voorkeur heeft wanneer die het effectiefst is en om het gelijke speelveld te bewaren. De leden van de CDA-fractie vinden het wel belangrijk om te waken voor een stapeling van Europese en nationale maatregelen, die de complexiteit verhoogt. Kan het kabinet aangeven welke Nederlandse en Europese anti-misbruikmaatregelen er reeds bestaan waarmee misbruik van doorstroomvennootschappen kan worden aangepakt?

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van een maatregel om het aanhouden van eigen vermogen door bedrijven te stimuleren, zoals ook reeds op Prinsjesdag 2020 door het kabinet is aangekondigd. Zij begrijpen dat een dergelijke maatregel ook op Europees niveau wordt verkend, mede gezien de toegenomen bedrijfsschulden door de coronacrisis. Wel vragen deze leden zich af of het kabinet een mogelijke spanning ziet ten aanzien van een dergelijke maatregel die de belastingdruk verlaagt en een minimum effectief tarief onder Pijler 2. Heeft het kabinet gedachten over hoe om te gaan met een mogelijke kruising van deze twee maatregelen?

Ten aanzien van de vierde maatregel over het vergroten van fiscale transparantie voor grote ondernemingen zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd in hoeverre dit voorstel overlapt met het reeds voorliggende voorstel voor publieke country-by-country reporting (CbCR). Kan het kabinet hierop een toelichting geven? Kan het kabinet ook aangeven wat de status is ten aanzien van de onderhandelingen rondom publieke country-by-country reporting (CbCR) en enig inzicht geven in de voortgang in Brussel? In hoeverre ziet het kabinet reeds een trend dat bedrijven uit zichzelf transparant zijn over de belasting die zij afdragen?

Bij de laatste maatregel, BEFIT, krijgen de leden van de CDA-fractie een sterk déjà vu gevoel. Vergelijkbare voorstellen zijn reeds in 2011 en 2016 gedaan met een Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB) en een Common Corporate Tax Base (CCTB). Deze leden merken op dat eerdere kabinetten zich kritisch hebben opgesteld ten aanzien van de CCCTB en CCTB. Het demissionaire kabinet lijkt een stuk positiever over BEFIT. Kan het kabinet aangeven op welke punten het huidige plan van de Europese Commissie volgens het kabinet zal verschillen van eerdere voorstellen en verder toelichten waarom het plan nu wel op een positieve houding kan rekenen? Kan het kabinet ook aangeven of en in hoeverre Pijler 1 en een BEFIT elkaar zullen overlappen? Kan het kabinet voorts aangeven hoe zij risico’s van een dergelijk systeem zoals door vorige kabinetten aangehaald nu beoordeelt in het kader van BEFIT? Bijvoorbeeld verlies van beleidsvrijheid, beperkte mogelijkheid om op ontwikkelingen in te spelen en reparaties door te voeren vanwege langzame Europese besluitvorming, uitvoerbaarheid, effect op economische groei en het Nederlandse vestigingsklimaat?

Voorts zijn de leden van de CDA-fractie ten aanzien van formuletoerekening benieuwd hoe het kabinet ernaar kijkt dat indien dit binnen de Europese Unie de nieuwe manier van winsttoerekening zou worden, in de rest van de wereld nog steeds winst wordt toegerekend op basis van transfer pricing. Wat zijn de gevolgen daarvan voor de aantrekkelijkheid van de Europese Unie en kan dit opnieuw oproepen tot belastingontwijkingsconstructies? Heeft het kabinet in dat opzicht voor een nieuw systeem van winsttoerekening ook voorkeur voor afstemming in OESO-verband? Ook zijn deze leden benieuwd wat volgens het kabinet essentiële elementen zijn die in de vormgeving van een formuletoerekening voor de Nederlandse economie zouden moeten terugkomen.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of het kabinet een idee heeft van de visie van het (internationale) bedrijfsleven op een dergelijke harmonisering van grondslagen en formuletoerekening. Welke voordelen ziet het bedrijfsleven en welke zorgen leven er?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche aangaande de Belastingheffing van ondernemingen in de 21e Eeuw. De economie verandert in hoog tempo, en belastingwetgeving kan dit niet altijd bijbenen. Door digitalisering en steeds complexere internationale geldstromen is het eenvoudig belastingheffing te ontwijken. Doordat voor menige economische activiteit niet langer een filiaal nodig is, wordt niet altijd belasting geheven in het land dat het eigenlijk zou moeten innen. De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang dat belastingontwijking wordt bestreden en dat ieder bedrijf eerlijk belasting betaalt in landen waar zij actief zijn. Daarvoor zijn moderne winstallocatiemethodes noodzakelijk. De leden van de PvdA-fractie zijn bovendien groot voorstander van een wereldwijd minimumniveau aan winstbelasting voor bedrijven. Deze leden vragen het kabinet zich internationaal in te zetten voor een dergelijke minimumbelasting. Voorts vragen deze leden of het kabinet een belasting voor digitale diensten voorstaat.

De leden van de PvdA-fractie zien monopolievorming op het internet als een reëel gevaar. Bedrijven als Google, Amazon en Facebook hebben aanzienlijke marktmacht, en beheersen bovendien een groot deel van de informatievoorziening. Zij betalen zeer beperkt belasting en weten door het mobiele karakter van hun diensten aan serieuze belastingheffing te ontsnappen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de huidige mededingingsregels voldoende handvaten bieden om deze bedrijven te beteugelen. Voorts vragen deze leden of bestaande instrumenten afdoende worden benut.

Ten aanzien van de eerste maatregelen vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre dit een verruiming betekent van de bestaande verliesverrekening in Nederland. Voorts vragen deze leden op welke grond de Europese Commissie zich bevoegd acht om aanbevelingen te doen over niet-grensoverschrijdende verliesverrekening.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de gedachte is achter de derde maatregel. Waarom wordt de lijn niet doorgetrokken om het financieren met vreemd vermogen minder aantrekkelijk te maken? Hoe zouden vrijstellingen voor aandelenfinanciering vormgegeven worden? Hoe past dit in het bestaande stelsel van de deelnemingsvrijstelling?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet bereid is om BEFIT van harte te ondersteunen en constructief mee te denken over een robuust stelsel met een gemeenschappelijke grondslag? Deelt het kabinet de mening van deze leden dat een gezamenlijke grondslag een zeer belangrijk instrument zal blijken tegen belastingontwijking?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het fiche over de plannen van de Europese Commissie. Deze leden zijn voorstander van het tegengaan van belastingontwijking maar vinden fiscale wetgeving wel bij uitstek een nationale aangelegenheid. De leden van de SP-fractie stellen de nodige vragen over de vijf voorstellen van de Europese Commissie.

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet of al bekend is hoe de Europese Commissie doorstroomvennootschappen wil aanpakken. Ook vragen deze leden het kabinet naar de visie op doorstroomvennootschappen in algemene zin. In hoeverre zijn doorstroomvennootschappen economisch gezien nuttig? Weegt dit nut op tegen de risico’s die doorstroomvennootschappen ook vormen, zoals belastingontwijking? In hoeverre worden doorstroomvennootschappen gebruikt bij bijvoorbeeld witwassen en terrorismefinanciering of fiscale fraude?

Net als het kabinet zijn de leden van de SP-fractie van mening dat financiering met eigen vermogen aantrekkelijker moet worden gemaakt. Deze leden vragen zich evenwel af of dat per se moet gebeuren door nieuwe (fiscale) voordelen voor bedrijven op te tuigen. Heeft het kabinet de optie onderzocht om financiering met eigen vermogen aantrekkelijker te maken door de renteaftrek (verder) te beperken? Wordt dan niet hetzelfde bereikt, namelijk dat eigen en vreemd vermogen minder ongelijk worden behandeld? En is het waar dat een verdere beperking van de aftrek van vreemd vermogen het belastingstelsel eenvoudiger maakt; iets dat een introductie van een nieuwe aftrekpost of vrijstelling niet doet? De leden van de SP-fractie vragen het kabinet uiteen te zetten waarom het kabinet niet kiest voor een verdere beperking van renteaftrek in plaats van het invoeren van een vermogensaftrek of vrijstellingen voor aandelenfinanciering. Ook vragen deze leden het kabinet om uit te leggen hoe de Europese Commissie dit voor zich ziet. Om wat voor vrijstellingen gaat het dan, bijvoorbeeld?

Bij het lezen van de vijfde maatregel denken de leden van de SP-fractie terug aan de CCCTB, de common consolidated corporate tax base, waartegen veel weerstand was. Deze leden vragen het kabinet of het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens is dat de lidstaten zelf gaan over de wijze waarop multinationals worden belast. Ook vragen deze leden of het klopt dat lidstaten hun bevoegdheid in deze plannen (BEFIT) kwijtraken over de belastinggrondslag. Klopt het dat in deze plannen de lidstaten de bevoegdheid kwijtraken om zelf hun belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting vast te stellen en dat dit een taak van de Europese Commissie wordt? Acht het kabinet dit gewenst?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat er in EU-verband prima afspraken kunnen worden gemaakt over bijvoorbeeld een minimumgrondslag en een minimumtarief voor de vennootschapsbelasting zonder dat er bevoegdheden van de lidstaten naar de Europese Commissie gaan. Deze leden vragen hierop een reactie van het kabinet.

Ook willen deze leden graag weten in hoeverre de BEFIT en de CCCTB overeenkomen. Wat zijn de belangrijkste verschillen en welke overeenkomsten zijn er? Kan het kabinet dat nader uiteenzetten?

Ten aanzien van het Inclusive Framework van de OESO stellen de leden van de SP-fractie de vraag of het kabinet zich de aangenomen Motie-Alkaya (32 140, nr. 97) herinnert en of het kabinet deze motie ook nakomt. Deze motie verzoekt het kabinet om onderdeel van de Nederlandse diplomatieke inzet te laten zijn om de verschillende uitzonderingen in de afspraken in de toekomst te schrappen. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet wat het kabinet heeft gedaan om deze uitzonderingen te schrappen en welke stappen het kabinet nog gaat zetten om deze uitzonderingen uit de voornemens te krijgen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie danken het kabinet voor het BNC-fiche. Deze leden zijn blij dat er op Europees niveau nieuw leven wordt geblazen in voorstellen die eerder op een dood spoor geraakten en onderschrijven het belang van goede Europese implementatie van de wereldwijde akkoorden vanuit het OESO-traject. Vanuit dit vertrekpunt hebben de leden van de GroenLinks-fractie een aantal vragen aan het kabinet.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag over de aanpak van het ongewenst gebruik van doorstroomvennootschappen. Deze leden vragen het kabinet naar het scenario waarin de Europese Commissie ten aanzien van doostroomvennootschappen meer ambitieuze aanbevelingen doet dan het uiteindelijke richtlijnvoorstel van de Europese Commissie. Zij vragen of het kabinet in dit geval per definitie zal aansluiten op een minder ambitieus Europees traject en daarbij bij voorbaat ambitieuzere maatregelen in Nederland uitsluit. Kan het kabinet garanderen dit niet bij voorbaat te doen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet naar de fiscale stimulering van financiering met vreemd vis-á-vis eigen vermogen. Deze leden delen de zorgen van de Europese Commissie en het kabinet dat een te sterke fiscale bias richting financiering met vreemd vermogen onwenselijk is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet waarom hieruit zou moeten volgen dat ook financiering met eigen vermogen fiscaal aantrekkelijker gemaakt moet worden in plaats van de fiscale stimulering met vreemd vermogen te financieren te beperken. De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet daarbij in te gaan op de vraag wat dit doet qua grondslaguitholling.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het gegeven dat het kabinet positiever is gaan staan ten opzichte van country-by-country reporting. Zij vragen het kabinet of het kabinet ervoor open staat om ook rapportagevereisten te verlangen ten aanzien van de activa en aantal werknemers per land, teneinde brievenbusconstructies makkelijker bloot te kunnen leggen. Wat zijn hierbij de overwegingen van het kabinet?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er nog haken en ogen zitten aan de uitwerking van de twee pijlers zoals hier in G7- en G20-verband akkoorden over zijn bereikt. Zo zullen een aanzienlijk aantal grote bedrijven niet onder de verdeling van belastingrechten zoals uitgewerkt in pijler 1 vallen, omdat hier minimale winstmarges vereist zijn waar, zo blijkt uit onderzoek, slechts 78 van de wereldwijd 500 grootste bedrijven onder vallen, en slechts 37 Europese bedrijven. De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet of er op Europees niveau ruimte is op deze punten scherper aan de wind te zeilen, en op welke manier Nederland zich daarvoor in zal zetten.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie het kabinet of de mogelijkheid bestaat dat voorgesteld gaat worden dat op de uit te werken richtlijnen passerelle clausules ingezet worden, teneinde blokkering in de Raad door minder ambitieuze lidstaten te voorkomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga

De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking tot fiche 3: Mededeling/aanbeveling Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw. Deze leden zijn erg benieuwd naar de gevolgen van het EU-belastingbeleid op de korte en de lange termijn. Veel lijkt gericht op integratie en harmonisatie van de vennootschapsbelasting. Deze leden wijzen het kabinet erop dat door grondslagharmonisatie met BEFIT het kabinet eigen nationale fiscale accenten inruilt voor Europese faciliteiten. Nederland raakt haar soevereiniteit kwijt en dat vergt in de visie van deze leden unanimiteit van alle lidstaten.

De leden van de Groep Van Haga constateren dat de vijfde maatregel gaat over het creëren van een raamwerk voor gemeenschappelijke vennootschapsbelastingregels. Volgens de Europese Commissie kan en moet de Europese Unie met haar interne markt verder gaan in de hervorming en modernisering van de internationale regels voor de belastingheffing van ondernemingen. Heeft het kabinet duidelijk in beeld waarom de Europese Unie dit moet doen volgens de Europese Commissie? In hoeverre is het kabinet bereid mee te gaan met deze ideeën van de Europese Commissie? Kan het kabinet aangeven of regelingen zoals de deelnemingsvrijstelling vervallen bij het invoeren van een minimumtarief? Kan het kabinet toelichten of er na de implementatie nog een weg terug is?

De leden van de Groep Van Haga constateren dat de Europese Commissie concreet voorstel om achterwaartse verliesverrekening toe te passen voor de belastingjaren 2020 en 2021. Het verlies uit deze jaren zou dan verrekend kunnen worden met de winst uit in ieder geval het voorgaande jaar of – indien een lidstaat daarvoor zou kiezen – maximaal de drie voorgaande jaren.

De leden van de Groep Van Haga wijzen erop dat verliesverrekening voor ondernemers in de inkomstenbelasting al mogelijk was voor drie voorafgaande en de negen volgende kalenderjaren. Een verruiming in de vennootschapsbelasting zou nog mogelijk zijn. Op pagina vijf, alinea één, van het fiche geeft het kabinet aan dat een verruiming of aanpassing niet noodzakelijk zou zijn. Wat zijn hiervoor de overwegingen geweest van het kabinet? Bestaat er in de toekomst een mogelijkheid dat het kabinet toch overgaat tot aanpassingen van achterwaartse verliesverrekeningstermijn conform het voorstel van de Europese Commissie?

De leden van de Groep Van Haga constateren dat de Europese Commissie met de tweede maatregel uiterlijk het vierde kwartaal van 2021 duidelijkere regels wil opstellen om het misbruik met doorstroomvennootschappen te bestrijden. Doorstroomvennootschappen zijn bedrijven zonder of met minimale aanmerkelijke economische aanwezigheid en reële economische activiteit. Hiermee dragen deze bedrijven bij aan fiscale routes om belasting te ontwijken.

Deze leden vragen aan het kabinet hoe de Europese Commissie «substance» definieert. Hoe streng worden de eisen? En wat is daarbij de maatstaf? Mogen landen zelf bepalen wat voldoende reële bedrijfsactiviteit is, of wordt dit gezamenlijk in de Europese Unie geregeld?

De leden van de Groep Van Haga constateren dat het kabinet de doelen die de Europese Commissie met de vijfde maatregel (BEFIT) wil bereiken steunt met het oog op het versterken van de interne markt. Een uniforme vennootschapsbelasting voor de gehele Europese Unie kan voor bedrijven die in meer dan één EU-lidstaat actief zijn leiden tot een enorme verlaging van administratieve lasten. Bovendien kan het mismatches tussen de verschillende vennootschapsbelastingstelsels binnen de EU (in de vorm van dubbele belasting of dubbele niet-belasting) voorkomen. Ook draagt een uniforme vennootschapsbelasting bij aan een robuuster en toekomstbestendig systeem voor de belastingheffing van ondernemingen. Tenslotte bouwt BEFIT voort op de benadering in de aangekondigde mondiale overeenstemming over pijlers 1 en 2, waardoor BEFIT gezien kan worden als het Europese sluitstuk van de hervorming van de vennootschapsbelasting. Deze leden stellen vast dat het kabinet het voorstel van de Commissie met interesse tegemoet ziet.

De leden van de Groep Van Haga wijzen erop dat in de afgelopen jaren er in EU verband al veel is gedaan om de administratieve lasten bij intracommunautaire transacties weg te nemen. Bijvoorbeeld het invoeren van een één loketsysteem (One Stop Shop) in juli dit jaar. Hoe leidt de invoering van de uniforme vennootschapsbelasting tot een enorme verlaging van administratieve lasten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het fiche: mededeling/aanbeveling Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw. Deze leden hebben daarover enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie vragen het kabinet hoe de Europese Commissie in het licht van de tweede maatregel «minimale economische aanwezigheid en reële economische activiteit» definieert en wat daarbij de inzet van het kabinet is?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat met de maatregelen, en met name met de vijfde maatregel (BEFIT), de eigen fiscale keuzes die lidstaten op dit moment kunnen maken, zoals investeringsaftrekken, worden beperkt? Blijft er ruimte voor lidstaten om eigen regels in de vennootschapsbelasting te maken? Is het kabinet van mening dat deze nationale keuzevrijheid wenselijk blijft?

De leden van de SGP-fractie vragen het kabinet in hoeverre maatregel vijf (BEFIT) gemeenschappelijke belastingregels vanuit de Europese Unie beoogt in plaats van harmonisatie van belastingregels tussen lidstaten. Welke risico’s ziet het kabinet in opgelegde belastingregels (BEFIT) vanuit de Europese Commissie, zeker met het oog op de flexibiliteit van en de inspraak van lidstaten op nationale fiscale wetgeving in lidstaten?

Naar boven