2021D32433 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 28 juni 2021 inzake de voorhang van het Besluit bekostiging WPO1 20xx (Kamerstuk 31 293, nr. 583)

De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

4

II

Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

4

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorhang inzake het Besluit bekostiging WPO 20xx en hebben hierover nog enkele vragen.

Teldatum

De leden lezen dat voor het overgangsjaar 2022 een andere termijn geldt als gevolg van het traject «Doorontwikkelen BRON2». Zij vragen op welke manier wordt geborgd dat scholen ook in het jaar 2022 goed inzicht krijgen in het budget van het komende jaar, conform het doel van de wet «vereenvoudiging bekostiging po3».

Kleine scholentoeslag en zeer kleine scholentoeslag

De leden lezen dat de grens voor kleine scholentoeslag is opgeschoven met circa 3% in verband met een toename van het aantal leerlingen. Welke scholen zullen naar alle waarschijnlijkheid een kleine scholentoeslag ontvangen onder deze nieuwe regeling? De leden vragen of hier ook scholen tussen zitten uit de G5-steden en zo ja, welke. Daarnaast lezen de leden over de zeer kleine scholentoeslag. Zij vragen hoeveel scholen dit naar alle waarschijnlijkheid zullen zijn.

Onderwijsachterstanden

De leden vragen op welke indicatoren het CBS4 de achterstandsindicator baseert. Op welke manier worden scholen beloond in het geval ze veel van deze achterstandsindicatoren of leerachterstanden weten weg te werken? Of betekent dit dat scholen mogelijkerwijs bekostiging verliezen, wanneer er minder leerlingen achterstanden hebben, zo vragen de voornoemde leden.

Gevolgen: verzuim

De leden lezen dat het aantal leerlingen met ongeoorloofd verzuim op een school geen bekostigingsconsequenties meer heeft voor een school. Zij vragen hoe de Minister borgt dat het zicht houden op het aantal leerlingen met ongeoorloofd verzuim blijft.

financiële gevolgen

De leden vragen op welke manier de Minister de motie van de leden Westerveld en Rudmer Heerema5 heeft verwerkt over het verhogen van de maximumtoeslag voor een kleine geïsoleerde brede scholengemeenschap naar 800.000 euro in dit besluit.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorhang inzake het Besluit bekostiging WPO 20xx. Deze leden zijn positief dat de bekostiging wordt vereenvoudigd, zodat administratieve lasten bijvoorbeeld omlaag gaan. Daarentegen zijn deze leden van mening dat het geld direct naar scholen moet worden gestuurd, in plaats van naar besturen. Immers scholen weten zelf het beste waar het geld goed terecht komt. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de voorhang.

Onderwijsachterstanden

De leden van de D66-fractie lezen dat het omzetten van de kalenderjaarsystematiek van invloed is op de achterstandsindicator, in het kader van het budget voor onderwijsachterstanden. Zo wordt de achterstandsscore voortaan op basis van de teldatum van 1 februari berekend. De Minister stelt dat de bekostiging inhoudelijk niet wijzigt. De leden willen weten welke invloed dit dan wel op scholen heeft. Wat betekent dit precies voor de achterstandsindicator? Graag ontvangen deze leden hierover een uitgebreidere toelichting.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige besluit. Deze leden hebben nog een vraag over de kleine scholentoeslag en de geïsoleerde scholen. In artikel 3.3.16 van het besluit staat dat basisscholen met minder dan 150 leerlingen op 1 februari t-1 een toeslag voor kleine scholen wordt toegekend. Voorheen lag de grens bij 145 leerlingen op 1 oktober t-1, maar gezien de toename van het aantal leerlingen in het schooljaar tussen 1 oktober en 1 februari is deze grens opgeschoven met circa 3%. De kleine scholentoeslag bestaat uit een startbedrag waarvan op grond van de aantallen ingeschreven leerlingen op 1 februari t-1 een bedrag voor kleine scholentoeslag wordt afgetrokken. De berekening van de kleine scholentoeslag zal nooit tot een negatieve bekostiging leiden. Deze leden vragen de Minister aan te geven wat dit in de praktijk betekent voor kleine scholen als zij niet voldoen aan het aantal van 145 + 3% leerlingen om voor de kleine scholentoeslag in aanmerking te komen nu dit een voorwaarde is geworden en tegelijkertijd wordt gesteld dat de berekening niet zal leiden tot een negatieve bekostiging. Gaarne ontvangen zij een nadere toelichting.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tot slot om nader toe te lichten hoe hij de aangenomen motie van het lid Peters c.s.7 uitwerkt, die het kabinet verzoekt in beeld te brengen of kleine geïsoleerde scholen door onbedoelde effecten van de vereenvoudigde bekostiging in zware problemen komen en deze scholen indien nodig te ondersteunen.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige bekostigingsbesluit. Zij constateren dat er vanuit het onderwijsveld kritische reacties hebben geklonken over de gevolgen van de overgang naar kalenderjaarbekostiging

voor de vordering van onderwijsinstellingen op OCW8 en de schoonmaakkwaliteit binnen scholen. Wat kan de Minister melden over de manier waarop men op de basisscholen de daling van het eigen vermogen van besturen aan het eind van boekjaar 2022 ervaart? Sluit de budgettair neutrale invoering meteen ook uit dat basisscholen problemen hiervan ondervinden? Zij vragen of de Minister dit nader kan toelichten. Over de schoonmaakkwaliteit stelt de Minister dat scholen al de mogelijkheid hebben om meer of minder van haar beschikbare middelen in te zetten voor schoonmaak. Tot slot vragen zij of de Minister kan toelichten in hoeverre de onderwijsinspectie en/of de arbeidsinspectie tevens zicht houden op de schoonmaakkwaliteit en de manier waarop een tekortschietende schoonmaakkwaliteit schadelijk uitpakt voor het binnenklimaat in schoolgebouwen.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media


X Noot
1

WPO: Wet op het primair onderwijs.

X Noot
2

BRON: het BasisRegister Onderwijs.

X Noot
3

po: primair onderwijs.

X Noot
4

CBS: het Centraal Bureau voor de Statistiek.

X Noot
5

Kamerstuk 31 289, nr. 445.

X Noot
6

Zie pagina 29 van de toelichting.

X Noot
7

Kamerstuk 35 605, nr. 11.

X Noot
8

OCW: Onderwijs Cultuur en Wetenschap.

Naar boven