2021D05272 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 december 2020 inzake Aanbieding landelijk kader en toelichting invulling universitaire ombudsfunctie (Kamerstuk 29 338, nr. 240). Bij brief van ... heeft de Minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

6

       

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de aanbieding van het landelijk kader en toelichting invulling van de universitaire ombudsfunctie en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden lezen dat de Minister de inzet vanuit de sector steunt op het gebied van sociale (on)veiligheid. De leden vragen hoe deze steun van de Minister vorm krijgt.

De leden van voornoemde fractie lezen dat de universiteit een besluit neemt of de ombudsfunctionaris voor het personeel ook beschikbaar zal zijn voor studenten. Mocht een universiteit besluiten om hier niet voor te kiezen, waar kunnen studenten dan terecht? Waar kunnen studenten terecht in de huidige structuur? Is er vanuit de universiteiten bereidheid om de ombudsfunctionaris ook voor studenten in te zetten?

De leden van de VVD-fractie vragen of er afstemming zal zijn tussen de universiteiten voor wat betreft het opzetten van de ombudsfunctie. Verder willen zij weten wie de evaluatie zal leiden en of er aan de hand van dit evaluatiemoment een uitwisseling van best practices plaats zal vinden tussen de universiteiten.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van de universitaire ombudsfunctie en het landelijk kader voor de invulling van de universitaire ombudsfunctie. Zij hechten aan een (sociaal) veilige leer- en werkomgeving en maken zich zorgen over de sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap. Zij danken de Minister voor de tijdige uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Paternotte om een voorstel over de vormgeving van een ombudspersoon bij hogescholen en universiteiten naar de Kamer te sturen.1 Zij wensen de Minister enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De leden van deze fractie lezen dat de ombudsfunctie verantwoording aflegt aan het College van Bestuur (CvB), bijvoorbeeld door middel van een jaarverslag. Zij nemen er kennis van dat volgens de evaluatie van de universitaire ombudsfunctie de steun en rugdekking van het CvB essentieel is voor het adequaat functioneren van de ombudsfunctionaris, aangezien op deze manier beïnvloeding vanuit de organisatie kan worden voorkomen. De leden vragen de Minister of de onafhankelijkheid van de ombudsfunctionaris in het geding komt, als hij verantwoording dient af te leggen aan het CvB. Zij vragen de Minister of deze functie niet los zou moeten staan van de bestuursstructuur. Kan de verantwoording bijvoorbeeld ook worden afgelegd bij een koepel van ombudsfunctionarissen, zoals al bestaat in het hoger onderwijs bij de Vereniging Ombudsmannen in het Hoger Onderwijs (VOHO)? Wat zijn de voor- en nadelen hiervan? Wat is de huidige organisatiestructuur van de VOHO en komt de organisatie de onafhankelijke positie van ombudsfunctionarissen ten goede?

Deze leden constateren dat de ombudsfunctionaris een aanvulling is op de bestaande zorg- en hulpstructuur. De leden wijzen erop dat de wetgever de hulpstructuur bij organisaties met een publieke taak zo belangrijk acht, dat het klachtrecht niet alleen in de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen, maar ook in specifieke wetten zoals de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Voor de bescherming van studenten en medewerkers is het van belang dat dit geen dode letter in de wet is, maar hen ook voldoende ondersteunt in het adresseren en oplossen van ongewenst gedrag. De leden vragen de Minister of de effectiviteit van het klachtrecht weleens geëvalueerd is, nu uit diverse situaties die in de publiciteit zijn gekomen blijkt dat de bestaande hulpstructuur niet (voldoende) effectief blijkt te zijn. Heeft de Inspectie hier ooit onderzoek naar gedaan? Wordt het aantal klachten en de inhoud van de klachten door de Inspectie ook met de besturen besproken, zo willen zij weten.

De leden van de D66-fractie overwegen dat het wenselijk kan zijn om de positie van de ombudsfunctionaris een wettelijke basis te geven. Zo is het helder welke taken en bevoegdheden de ombudsfunctionaris tenminste heeft en kan de onafhankelijke positie beter worden geborgd. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op wat de voor- en nadelen zijn van het opnemen van de ombudsfunctie in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

De leden van voornoemde fractie bemerken dat de ombudsfunctie zich niet buigt over organisaties die gelieerd zijn aan, en gefinancierd zijn door, de universiteit, zoals holdings, universitaire bedrijven, studieverenigingen, studentenverenigingen, koepels, sportverenigingen, etc. Ziet de Minister het als wenselijk om deze organisaties, waar ook een hiërarchische cultuur zich voordoet, onder toezicht van de ombudsfunctionaris te stellen? Waar kunnen dergelijke verenigingen nu terecht? Wat is de taak van de ombudsfunctionaris wanneer een student zich meldt met een melding over een geschil binnen een door de universiteit gefinancierde vereniging, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister inzake het landelijke kader en toelichting invulling universitaire ombudsfunctie. Het belang van sociale veiligheid op onze onderwijsinstellingen kan wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft niet genoeg onderstreept worden. Niet op de laatste plaats omdat de relevatie van een sociaal veilig klimaat de afgelopen jaren zeer duidelijk is geworden. Deze week nog voeren de studenten en docenten aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) actie om de sociale veiligheid van hun universiteit te verbeteren.2 Derhalve hebben deze leden enkele vragen over de invulling van de universitaire ombudsfunctie.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat de ombudsfunctie binnen de bestaande universitaire meldingsstructuur wordt geplaatst, terwijl het rapport van de Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) dat in mei 2019 uitkwam het sterk hiërarchischkarakter van de academie juist aanwees als een van de oorzaken voor een sociaal onveilig klimaat op de universiteiten.3 Met andere woorden, hoe wordt ervoor gezorgd dat de ombudsfunctionaris niet louter een toevoeging is aan een structuur die al tekortschiet?

Kan de Minister nader uiteenzetten hoe de onafhankelijkheid van de ombudsfunctionaris wordt ingebed en gewaarborgd? Krijgt de ombudsfunctionaris ook middelen om gebruik te maken van de onderzoeksbevoegdheid, zo vragen deze leden.

Voorts merken deze leden op dat de ombudsfunctionaris direct aan het CvB van de universiteit rapporteert en adviseert. Hoe worden de vormen van medezeggenschap hierbij betrokken? Deze leden lezen in de evaluatie dat de medezeggenschap een belangrijke gesprekspartner is van de ombudsfunctionaris. Is de ombudsfunctionaris ook verplicht te rapporteren aan de medezeggenschapraden? Krijgen zij volledige inzake in het advies of de rapportage van de ombudsfunctionaris? Wordt de medezeggenschap betrokken bij het invulling geven aan en de aanstelling van de ombudsfunctionaris, zo vragen zij.

Wat wordt gedaan als het CvB van een onderwijsinstelling besluit geen actie te ondernemen terwijl de ombudsfunctionaris hiertoe wel adviseert? Is het niet zo dat het CvB van een onderwijsinstelling het advies van de klachtencommissie naast zich kan neerleggen of eventueel kan aanpassen? Kan een CvB van een onderwijsinstelling dit ook doen met het advies van de ombudsfunctionaris? Zo ja, vindt de Minister dit wenselijk?

Worden de bevindingen van de ombudsfunctionaris ook openbaar gemaakt voor alle medewerkers en studenten, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De leden van voornoemde fractie lezen in de brief van de Minister dat zij in gesprek gaat met de Vereniging Hogescholen (VH) om te bezien of de ombudsfunctie ook voor hogescholen een gewenste aanvulling op de zorg- en hulpstructuur is. Is de Minister voornemens dit gesprek ook te voeren met de MBO-Raad? Zo nee, waarom niet?

Tenslotte vragen de leden van de fractie van GroenLinks welke maatregelen de Minister neemt om hoger onderwijsinstellingen te ondersteunen om een culturele verandering te bewerkstellingen ten aanzien van de sociale veiligheid.

Deze leden zijn in het bijzonder benieuwd naar maatregelen om de meldingsbereidheid, de afhandeling van klachten en de bescherming van het slachtoffer te verbeteren. Is de Minister hierover in gesprek met de onderwijsinstellingen, de studentenraden en de klachtencommissies? Zo nee, is de Minister voornemens dit te doen? Hoe kijkt de Minister aan tegen een onafhankelijke klachtencommissie die zonder ruggenspraak met het CvB een definitief oordeel mag vellen, zo vragen zij.4

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het landelijk kader en toelichting invulling universitaire ombudsfunctie. Zij zijn blij dat nu aan iedere universiteit een ombudsman wordt aangesteld. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Universiteiten nemen zelf een besluit of de ombudsfunctionaris voor het personeel ook toegankelijk is voor studenten. De Minister roept universiteiten op dit te doen en deze leden zijn het daarmee eens. Zij vragen wel hoe er wordt omgegaan met universiteiten die besluiten dit niet te doen. De leden zijn benieuwd of de Minister in dat geval voornemens is om met de universiteit in gesprek te gaan of andere maatregelen te treffen met als doel het aanstellen van een ombudsfunctionaris voor studenten.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid danken de Minister voor het landelijk kader en de nadere toelichting omtrent de invulling van de universitaire ombudsfunctie. Deze leden onderstrepen het belang van een veilige leer- en werkcultuur voor eenieder waar geen ruimte is voor grensoverschrijdend gedrag.

Landelijk kader voor universitaire ombudsfunctie

De leden van de fractie van de PvdA vragen de Minister toe te lichten waarom het landelijk kader zich niet uitspreekt over het belang van een online aanwezigheid van ombudsfunctionarissen. Deelt de Minister de mening, dat alhoewel een fysieke aanwezigheid van belang is voor de benaderbaarheid en het voeling houden met de sfeer binnen de universiteit, de online toegankelijkheid van even groot belang is, zeker gezien de huidige coronamaatregelen? Eveneens vragen deze leden of een online optie niet ook bijdraagt aan de vertrouwelijkheid en daarmee het melden een laagdrempeliger karakter biedt vanwege de anonimiteit. Waarom is een verplichte online, geanonimiseerde mogelijkheid tot melden van ongewenst gedrag niet opgenomen in het landelijk kader? Ter illustratie van het belang hiervan wijzen deze leden op het feit dat sommige ombudsfunctionarissen wel beschikken over een e-mailadres dat buiten het universiteitsdomein wordt beheerd om de onafhankelijkheid en anonimiteit te onderstrepen, maar dit dus niet geldt voor alle functionarissen.

De leden van voornoemde fractie merken op dat het landelijk kader vermeldt dat instellingen zelf dienen te kiezen voor wie de ombudsfunctionaris toegankelijk is. Kan de Minister toelichten waarom zij niet bij voorbaat de ombudsfunctionaris toegankelijk stelt voor zowel medewerkers, als studenten? Is de Minister bereid deze tweedeling alsnog uit het landelijk kader te halen, zodat men niet te kans loopt dat studenten geen toegang krijgen tot de ombudsfunctionaris? Deelt de Minister de mening dat sociale veiligheid op de universiteit net zo goed van belang is voor studenten als voor medewerkers? Deelt de Minister de mening dat het van belang is het gehele spectrum van sociale veiligheid op de universiteit in acht te nemen en dat dit niet gebeurt wanneer de ombudsfunctionaris niet toegankelijk is voor studenten? Voorziet de Minister ook dat deze tweedeling tevens tot onnodige onduidelijkheid zal leiden, bijvoorbeeld omdat sommige instellingen promovendi rekenen tot de groep studenten, terwijl andere hen rekenen tot de groep medewerkers?

Aansluiting ombudsfunctie op bestaande zorg- en hulpstructuur

De leden van de fractie van de PvdA lezen in de brief van de Minister dat wanneer een interne melding niet tot een bevredigende oplossing heeft geleid, de Nationale ombudsman ook een rol kan spelen in de afwikkeling. Deze leden merken echter merken op dat alleen openbare universiteiten gebruik kunnen maken van deze optie, bijzondere universiteiten niet. Kan de Minister een regeling treffen om deze ongelijkheid op te heffen, gezien de gelijkwaardigheid van mensen in openbare en bijzondere universiteiten?

De leden van deze fractie vragen de Minister of zij een nadere toelichting kan geven op welke wijze de bekendheid en zichtbaarheid van de ombudsfunctionaris zal verbeteren. Welke maatregelen worden er getroffen, naast het reeds gepubliceerde stroomschema, om te verzekeren dat eenieder weet dat zij terecht kunnen bij de vertrouwenspersoon/ombudsfunctionaris in het geval dat zij te maken krijgen met ongewenst gedrag? Deze leden wijzen de Minister op de aanbevelingen uit de Evaluatie universitaire ombudsfunctie die reiken voorbij het stroomschema.

De leden van voornoemde fractie vragen de Minister gehoor te geven aan de aanbeveling uit de Evaluatie universitaire ombudsfunctie om de ombudsfunctionaris de mogelijkheid te bieden bij te dragen aan individuele probleemoplossing. Deze leden zijn van mening dat een geforceerde verdeling van taken tussen vertrouwenspersoon en ombudsfunctionaris kan leiden tot het missen of niet afdoende opvolgen van klachten door silowerking.

Tenslotte willen deze leden nogmaals de aandacht van de Minister vragen met betrekking tot het belang van kennisuitwisseling en samenwerking tussen ombudsfunctionarissen, waar men ook op wijst in de Evaluatie universitaire ombudsfunctie. De leden scharen zich achter deze uitspraak vanwege het soms wijdverspreide en lastig grijpbare karakter van grensoverschrijdend gedrag. Deelt de Minister de mening dat het een positief gegeven is dat ombudsfunctionarissen zich organiseren binnen de VOHO? Deelt de Minister de mening dat de oprichting van deze vereniging het belang van kennisdeling en samenwerking op nationaal niveau illustreert? Waarom is het dan niet effectiever deze functie te beleggen in de vorm van een nationaal ingericht klachtensysteem waarin een centraal meldpunt alle meldingen binnen het totale overzicht worden geplaatst zodat instelling-overstijgende patronen sneller zichtbaar worden, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met interesse de aanbiedingsbrief en bijbehorende stukken gelezen over het landelijke kader en de toelichting van de invulling universitaire ombudsfunctie. Voorop staat dat deze leden het van belang vinden dat er op universiteiten een veilig leer- en werkklimaat is. Het is dan ook goed dat gezocht wordt naar manieren om dat klimaat te behouden, herstellen en bewerkstelligen. De leden hebben echter wel enkele vragen over het landelijk kader en de invulling van de universitaire ombudsfunctie.

Ten eerste hebben zij een aantal vragen over de rol van de overheid in dit landelijk kader. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat werkgevers- en werknemersdelegaties aan de hand van de evaluatie universitaire ombudsfunctie een landelijk kader hebben ontwikkeld. Wat hindert er op dit moment in de wet- of regelgeving dat dit kader en de bijbehorende functie nog niet belegd is en wel hier op tafel ligt? Voorziet de Minister hierin een rol voor het ministerie? Of ligt deze opdracht voor een ombudsman volledig bij universiteiten? Hoe ziet de Minister de rol van de overheid hierin?

Ten tweede hebben de leden van de ChristenUnie-fractie enkele vragen over de invulling van de ombudsman. Uit het landelijk kader blijkt dat de ombudsman een flink pakket aan kerntaken krijgt:

  • Het signaleren van ongewenste patronen die aan ongewenst gedrag ten grondslag liggen;

  • Het (on)gevraagd advies geven over casussen;

  • Contact onderhouden met alle relevante partijen;

  • Naar aanleiding van een melding onafhankelijk (en op eigen initiatief) onderzoek doen;

  • Optreden voor zowel melder als beklaagde;

  • Onderzoekende en adviserende rol;

  • Desgewenst een bemiddelende rol.

De leden van voornoemde fractie kunnen zich voorstellen dat (enkele van) deze taken op dit moment belegd zijn bij andere functionarissen, zoals vertrouwenspersonen. Wat maakt dat het verstandig is om deze taken weg te halen bij al bestaande functionarissen en te bundelen bij één persoon? Deze leden zijn benieuwd naar de reactie van de Minister op dit punt.

In de Sofokles-evaluatie wordt geschreven dat het gewenste resultaat bij het inrichten van een universitaire ombudsfunctie het vergroten van het lerend vermogen van de organisatie is: «het is iemand die alles wil overzien en de bevoegdheid heeft om alles te onderzoeken». De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen de genoemde problemen die spelen op universiteiten, maar zien ook dat deze problemen erg verschillen van elkaar. In hoeverre vindt de Minister het verantwoord om deze taak bij één persoon neer te leggen? De evaluatie schrijft tevens dat een organisatie ook als geheel een lerende opdracht heeft. Wat is de toegevoegde waarde van een ombudsfunctionaris dan volgens de Minister?

Daarnaast wordt van de ombudsfunctionaris verwacht dat hij of zij onafhankelijk is. In hoeverre is het dan goed om als universiteit zelf een ombudsfunctionaris aan te stellen? Heeft de Minister of de onderzoeksgroep ook overwogen om een landelijk loket in te stellen, in plaats van een landelijk kader? Als op universiteiten dermate veel verschillende structurele problemen spelen, zoals genoemd in de evaluatie, is het dan realistisch om te verwachten dat één persoon een grote rol kan spelen in het oplossen van deze problemen? Of loopt de Minister met de invoering van een ombudsfunctionaris juist het risico dat universiteiten niet meer kritisch kijken naar hun eigen handelen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn tevens benieuwd naar de invoeringssnelheid van dit plan. Is het niet vlotter om al bestaande kaders in bestaande functies aan te passen, in plaats van een nieuwe functionaris aan te stellen? Het aanstellen van een nieuwe functionaris is wederom extra personeel dat niet direct onderwijs geeft. Kan een ombudsman ingevoerd worden zonder dat het meteen veel administratieve taken en extra overheadkosten met zich meebrengt?

Deze leden vragen waarom universiteiten zelf mogen besluiten of een ombudsfunctionaris alleen voor de medewerkers is of ook voor de studenten. Kenmerkend aan een universiteit is de rol die studenten hebben in het onderwijs, bijvoorbeeld als student-assistent of in de medezeggenschap. De Sofokles-evaluatie spreekt over de complexe hiërarchie van universiteiten en de effecten van sterke afhankelijkheid en sociale normen. Studenten hebben ook te maken met deze hiërarchie, afhankelijkheid en sociale normen. De leden willen graag van de Minister weten of studenten niet de dupe kunnen zijn van de keuze van universiteiten om enkel een ombudsman voor medewerkers aan te stellen?

Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie aan de Minister of zij kan reflecteren op het artikel in de Volkskrant dat UvA-studenten het vertrek eisen van de decaan, ombudsman en het bestuur om seksueel wangedrag van een hoogleraar.5

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


X Noot
1

Kamerstuk 29 240, nr. 114

X Noot
2

Parool, 1 februari 2021. #MeToo-actieweek bij UvA, studenten eisen vertrek decaan https://www.parool.nl/amsterdam/metoo-actieweek-bij-uva-studenten-eisen-vertrek-decaan~b377dfc7/

X Noot
5

Volkskrant, 19 juni 2020. UvA-studenten eisen vertrek decaan, ombudsman en bestuur om seksueel wangedrag hoogleraar.

Naar boven