2021D04199

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2021

De vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij op 7 december jongstleden gevraagd een reactie te geven op de brief van een medewerker van de Vinse School. De Vinse School valt onder stichting ZAAM.

In deze brief wordt aandacht gevraagd voor de volgens de medewerker rigide interpretatie door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) van artikel 5 uit het Eindexamen-besluit voortgezet onderwijs (hierna: EBVO). Artikel 5 ziet op onregelmatigheden bij het eindexamen en gaat in op maatregelen die een directeur in dat geval mag nemen. De interpretatiekwestie over dit artikel wordt in verband gebracht met de huidige wijziging van het EBVO en de behandeling daarvan door uw commissie.

De huidige aanpassing van het EBVO waar aan wordt gerefereerd heeft betrekking op de maatregelen ter versterking van de kwaliteit van schoolexaminering die in mijn brief aan de kamer van 17 oktober 2019 zijn aangekondigd.1 Het wijzigingstraject heeft 1 augustus 2021 als beoogde datum voor inwerkingtreding. Een nahangprocedure bij uw Kamer is voorzien voor het tweede kwartaal van 2021. Artikel 5 van het EBVO maakt geen onderdeel uit van dit wijzigingsvoorstel.

Navraag bij de inspectie leert dat de discussie over artikel 5, zoals aangekaart door de school, is ontstaan in de context van een themaonderzoek naar toetsing en afsluiting (OP8) dat in 2019 heeft plaatsgevonden. De Vinse school heeft toen een onvoldoende beoordeling op meerdere punten ontvangen, waaronder voor de toepassing van artikel 5, en heeft hier een herstelopdracht voor gekregen.2 Daarmee beschouw ik dit als een kwestie tussen de inspectie en de desbetreffende school. Ik heb van de inspectie geen signalen ontvangen die aanleiding geven tot een bredere herziening van dit artikel en dit maakt daarom geen onderdeel uit van de voornoemde wijziging van het EBVO.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven