2021D01237 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 16 december 2020 ontvangen brief inzake Vrijstellingsregeling 2020 en het transitie-ftk (2020Z25140).

De voorzitter van de commissie, Bosman

De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie

7

     

II

Antwoord/Reactie van de Minister

10

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister inzake Vrijstellingsregeling 2020 en het transitie-ftk. Het is voor alle betrokkenen van groot belang duidelijkheid te geven over de rekenregels in aanloop naar een nieuw pensioenstelsel.

Naar aanleiding van de paragraaf over de vrijstellingsregeling 2021. De leden van de VVD-fractie hechten in het kader van een vrijstellingsregeling aan een helder geformuleerde minimumdekkingsgraad. Zonder ankerpunt staat de soliditeit en veiligheid van het gehele pensioenstelsel ter discussie en daarmee een stabiel pensioen voor gepensioneerden en werkenden. Deze leden begrijpen in dat licht dat de Minister kiest voor de minimale dekkingsgraad van 90%. Kan de Minister al aangeven welke pensioenuitvoerders ondanks deze maatregel op de meetdatum eind 2020 niet voldeden aan de minimale dekkingsgraad?

Naar aanleiding van de paragraaf Transitie-ftk. De leden van de VVD-fractie lezen dat het gebruik van het transitie-ftk (financieel toetsingskader) optioneel is. Waarom zou een pensioenfonds geen gebruik willen maken van dit tijdelijk ftk? Is het wenselijk dat er twee toezichtkaders naast elkaar bestaan gedurende vijf jaar?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de richtdekkingsgraad van 95% een minimum is. Wanneer wordt duidelijk welke fondsen een hogere dekkingsgraad moeten nastreven en aan welke percentages moet dan worden gedacht? Kan dit leiden tot kortingen die op dit moment niet kunnen worden voorzien? Hoe werkt de stapsgewijze verlaging van de Ultimate Forward Rate (UFR) hierin door? Kan de Minister toelichten welke rol de UFR speelt in het nieuwe stelsel na 2026?

Wat betreft de premiestelling merken de leden van de VVD-fractie op dat veel gepensioneerden zich zorgen maken over de structureel lage premiedekkingsgraad. Tegelijkertijd zouden dekkende premies leiden tot een onevenredig groot beslag op de loonruimte voor de komende jaren. Hoe kijkt de Minister, zowel vanuit het pensioenstelsel als vanuit economisch perspectief, naar dit dilemma?

Naar aanleiding van de paragraaf advies scenariosets. De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel een aantal aanvullende technische vragen opbrengt die niet aan de Commissie Parameters zijn gesteld en die voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel beantwoord moeten worden. Zij vragen hierbij om een toelichting welke vragen dit zijn en op welke termijn de Minister verwacht dat deze scenario’s er zijn.

Naar aanleiding van de paragraaf bestuurlijk afwegingskader. Kan de Minister, zo vragen deze leden, aangeven wanneer hij komt met de handleiding voor de transitie op fondsniveau. In hoeverre wordt voor gepensioneerden hun huidige pensioenuitkering het uitgangspunt voor het invaren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de vrijstellingsregeling en het transitie-ftk. Deze leden vinden het van groot belang dat de overgang naar het nieuwe pensioencontract geleidelijk gaat, maar vooral dat deze route begrijpelijk is voor deelnemers en gepensioneerden. Bij de overgang moeten zij betrokken zijn, dus niet alleen geïnformeerd, maar ook meegenomen in het proces. Kan de Minister aangeven op welke manier dit zal worden vormgegeven?

Omdat de overgang naar een nieuw contract juridisch gezien betrekking heeft op het eigendomsrecht en omdat ouderen nu en deelnemers later voor een voldoende inkomensvoorziening afhankelijk zijn van hun pensioen, is het van groot belang dat de wetgeving op zeer veel punten zorgvuldig getoetst wordt. De Minister schrijft dat het wetsvoorstel medio 2021 naar de Kamer gestuurd zal worden en 1 januari 2022 in werking moet treden. De leden van de CDA-fractie achten dit een te ambitieus wetgevingsproces en hebben sterke twijfels of in zo’n korte tijd de wetgeving wel zorgvuldig kan worden beoordeeld. De Kamer krijgt immers maar een paar maanden om het hele pakket aan wetgeving te behandelen. Dat is echt onwenselijk, zeker omdat niet eens duidelijk is of er dan al een nieuw kabinet is. Deze leden vragen de Minister om een realistisch voorstel voor de planning te doen.

De leden van de CDA-fractie vinden het van groot belang om kortingen in het transitietraject zoveel mogelijk te voorkomen. Tegelijkertijd zouden bij de huidige dekkingsgraad zowel in het huidige contract als in het nieuwe contract waarschijnlijk kortingen aan de orde zijn. De leden van de CDA-fractie delen de mening van de Minister dat er door het coronavirus sprake is van een uitzonderlijke situatie. De onzekerheid van het coronavirus brengt echter met zich mee dat na vaccinatie de economische situatie zich kan verbeteren, maar dat is niet zeker. Het is ook mogelijk dat de economische situatie verslechtert, doordat bedrijven na de crisis geen overheidssteun meer ontvangen. Kan de Minister ingaan op de risico’s die een verdere economische verslechtering opleveren voor de vrijstellingsregeling en het toegroeien naar het nieuwe contract?

Het transitie-ftk geldt alleen voor pensioenfondsen die verwachten te zullen invaren naar het nieuwe pensioenstelsel. De leden van de CDA-fractie zien dat er hier een aantal discussies over het invaren nu door elkaar lopen, want de Kamer heeft nog niet vastgesteld op welke wijze het invaarbesluit genomen kan worden en hoe de deelnemers daarin een rol hebben. Wat verwacht de Minister van pensioenfondsen als het gaat om het betrekken van deelnemers en gepensioneerden bij deze keuze? Hoe kan een fonds nu al zeggen of ze verwacht over te stappen of niet en dus of het transitie-ftk moet worden toegepast? Genoemde leden missen een beschouwing op dit punt. Zij willen hierover ook graag het debat aangaan voordat er nadere stappen genomen worden.

De leden van de CDA-fractie missen ook een schets van het toekomstbeeld dat de Minister daarbij voor ogen heeft. Welk deel van de pensioenfondsen verwacht hij dat gaat kiezen om in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel? Voor welke pensioenfondsen is het logisch als zij niet willen invaren? Is dat bijvoorbeeld voor zeer vergrijsde pensioenfondsen? Op welk moment moet het pensioenfonds deze keuze maken? Voor de leden van de CDA-fractie is het namelijk van groot belang dat pensioenfondsen een eerlijke keuze krijgen voorgelegd en dat dit resulteert in een gedragen beslissing door het fonds. De afgelopen jaren hebben fondsen minder snel hoeven korten in de aanloop naar het nieuwe pensioenstelsel. Een fonds dat kiest voor invaren mag langzaam toegroeien naar dat nieuwe stelsel. Als voor een fonds dat niet kiest voor invaren direct de oude regels gelden, is naar de mening van de CDA-leden geen eerlijke keuze mogelijk. Kan de Minister in dit licht aangeven waarom het eerlijk is dat fondsen die het transitie-ftk verlaten per direct bij het eerstvolgende meetmoment aan de regels van het reguliere ftk moeten voldoen? Waarom geldt voor het ene traject, invaren, wel een toegroeipad, maar voor het ander traject, namelijk niet invaren, geen toegroeipad?

Voor de overstap naar het nieuwe stelsel introduceert de Minister een richtdekkingsgraad. De richtdekkingsgraad wordt gesteld op minimaal 95%. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister te omschrijven wat die 95% inhoudt. Hoe is die 95% vastgesteld? Welke invloed hebben de huidige dekkingsgraden daarbij gehad? Wat gebeurt er als een fonds met een dekkingsgraad van 95% invaart in het nieuwe stelsel? Als een fonds de richtdekkingsgraad van 95% niet lijkt te kunnen bereiken, moet er gekort worden en dan mag deze korting niet gespreid worden. Betekent dit dat de korting in één jaar moet plaatsvinden of gedurende het transitietraject?

De Minister vermeldt vervolgens dat berekeningen van DNB laten zien dat een gemiddeld fonds naar verwachting niet hoeft te korten tijdens de transitie om zijn ingroeipad naar de 95% richtdekkingsgraad op 1 januari 2026 te voltooien. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader uit te leggen wat hierbij verstaan wordt onder «een gemiddeld fonds» en «naar verwachting». Welke uitgangspunten zijn hierbij gebruikt? Welk scenario is hierbij gekozen? Welke spreiding is er hierbij tussen fondsen? Welk deel van de deelnemers zit niet bij een «gemiddeld» fonds en zal dus naar verwachting wel met kortingen te maken krijgen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie lezen dat de mate waarin intergenerationele effecten zich voordoen per fonds kunnen verschillen. Deze leden vragen of het wettelijk kader zal voorzien in de mogelijkheden tot heterogeniteit die eer doet aan de grote verschillen in de pensioenfondssector. Genoemde leden vragen welke uitgangspunten door de Minister worden gehanteerd bij het opstellen van het transitie-ftk en of, zoals intergenerationaliteit, deze kunnen worden gekwantificeerd.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan reflecteren op de uitgangspunten dat niet wordt gekort in het oude contract wanneer dit ook niet in het nieuwe contract had gehoeven en het concept van «nul netto profijt» bij de impliciete verdeling van vermogens. Genoemde leden lezen het volgende: «Op het moment dat een pensioenfonds het transitie-ftk verlaat omdat het besluit bestaande aanspraken niet in te varen naar het nieuwe stelsel, moet het bij het eerstvolgende meetmoment weer voldoen aan de regels van het (reguliere) ftk.» Deze leden vragen naar de achtergrond van de mogelijkheid het transitie-ftk te verlaten door pensioenfondsen. Zij vragen of de uitwerking van het pensioenakkoord volledig volgens planning verloopt. Tevens vragen zij of ook de startvermogens bekend zullen zijn wanneer de richtingdekkingsgraad van een pensioenfonds bekend is. Welke verschillende kenmerken van pensioenfondsen zijn meegenomen bij het maken van de gevoeligheidsanalye van DNB? De leden van de D66-fractie constateren dat de pensioenfondssector zeer divers is. Deze leden vragen daarom welke waarde een uitspraak over een gemiddeld pensioenfonds heeft. Kan ook een specificatie worden gegeven van pensioenfondsen die afwijken van de standaard? Kan dieper in worden gegaan op de verwachtingen voor pensioenfondsen op basis van een aantal eigenschappen van pensioenfondsen? Deze leden vragen tevens welke veronderstellingen zijn gedaan bij die berekening ten aanzien van de nationale en economische situatie.

De leden van de D66-fractie lezen dat kan worden afgeweken van netto-profijt 0. Deze leden vragen op basis van welke argumenten dit zou kunnen plaatsvinden. Deze leden vragen tevens of kan worden toegelicht hoe kan worden overgegaan tot het afwijken van netto-profijt 0 en welk proces een fonds door moet.

De leden van de D66-fractie vragen wat de perspectieven van indexatie zijn vanaf 2022.

Genoemde leden lezen dat de premiestelling in het nieuwe stelsel een taak is van de sociale partners. Deze leden vragen hoe wordt geborgd dat die sociale partners ook daadwerkelijk worden betrokken bij het bepalen van de premie voor het nieuwe stelsel. De leden van de D66-fractie lezen dat de Commissie Parameters heeft gewerkt met verschillende scenario’s. Deze leden vragen hoe groot de kans is op tegenvallers in deze scenario’s. Zij vragen hoe een balans kan worden gevonden tussen het terecht in rekenschap nemen van marktverhoudingen op het invaarmoment en het mogelijke gevoel van onrechtvaardigheid dat deelnemers mogelijk zullen ervaren wanneer die marktverhoudingen zeer verstoord zijn ten opzichte van het «normaal».

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief Vrijstellingsregeling 2020 en het transitie-ftk en hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Naar aanleiding van de eerste alinea’s in de brief. Kan de Minister aangeven in hoeverre er sprake zal zijn van «indexatie voor iedere generatie» de komende jaren. Kan de Minister een ruwe inschatting geven van het aantal pensioenfondsen en het aantal deelnemers dat uitgesplitst naar de jaren 2022, 2023, 2024 en 2025 kan rekenen op een geïndexeerd pensioen of een geïndexeerde opbouw van het pensioen. Zo nee, waarom kan de Minister die inschatting niet geven?

De ANBO, KBO-PCOB, en Koepel gepensioneerden constateren in hun reactie: «De belofte van Minister Koolmees en sociale partners om indexactie sneller mogelijk te maken, blijkt een dode mus». Wat is de reactie van de Minister op deze stelling? En welke conclusies trekt de Minister uit dit harde oordeel van deze organisaties? Is het de Minister ook op gevallen dat de ANBO dit harde oordeel ook ondersteunt en kan de Minister aangeven of de ANBO het pensioenakkoord nog steeds steunt?

Hoeveel jaren is er bij de volgende pensionfondsen sprake van geen indexactie als de dekkingsgraden tot 2025 onder de 105% blijft: ABP, Pfzw, PMT en PME? Zou dit de conclusie rechtvaardigen dat er een hele generatie gepensioneerden kan ontstaan die nog nooit een indexatie hebben ontvangen? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?

Naar aanleiding van de paragraaf transitie-ftk tot 2026. Kan de Minister aangeven wat de gevolgen zijn van de richtdekkingsgraad voor een gepensioneerde indien een fictief pensioenfonds al sinds 2008 niet heeft geïndexeerd en tot 2026 een dekkingsgraad heeft tussen de 90 en 94%?

Is het waar dat als pensioenfondsen in de jaren tot 2026 moeten afstempelen indien er sprake is van een dekkingsraad lager dan 90%? Zo ja, hoe past dit in de geest van het pensioenakkoord?

Kan de Minister op steun voor het pensioenakkoord van GroenLinks en de PvdA blijven rekenen indien zij vasthouden aan de eis dat er gekort moet worden als de dekkingsgraad lager is dan 90%? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke gevolgen heeft dit?

Kan de Minister op steun voor het pensioenakkoord van de ANBO blijven rekenen indien zij vasthouden aan de eis dat er gekort moet worden als de dekkingsgraad lager is dan 90%? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke gevolgen heeft dit?

De Minister schrijft dat berekeningen van DNB laten zien dat «een gemiddeld fonds naar verwachting niet hoeft te korten». Kunt u aangeven of dit voor sociale partners voldoende is om het pensioenakkoord te blijven steunen? Zo ja, wat zijn de gevolgen? Zo nee, waarom niet?

Conform de wet moet de premie bijdragen aan herstel. Op welke wijze is de Minister van plan dit werkelijkheid te laten worden?

Is de Minister van mening dat het reëel is dat op dezelfde balans de verwachte rendementen niet op dezelfde manier een rol spelen bij het vaststellen van de premie en de toekomstige verplichtingen? Zo ja, waarom?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief Vrijstellingsregeling 2020 en het transitie-ftk en hebben nog enkele vragen.

Naar aanleiding van de paragraaf vrijstellingsregeling 2021. De leden van de PvdA-fractie constateren tevreden dat de grootste pensioenfondsen mogelijk niet hoeven te korten dit jaar. Genoemde leden vragen de Minister of er desalniettemin pensioenfondsen zijn die moeten korten vanwege het niet voldoen aan het (minimaal) vereist eigen vermogen (MVEV en VEV). Kan de Minister een overzicht geven van de dekkingsgraden op 31 december 2020 van de pensioenfondsen?

Naar aanleiding van de paragraaf richtdekkingsgraad voor overstap naar een nieuw stelsel. De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen of pensioenfondsen de generieke richtdekkingsgraad van 85% gaan halen. In de brief wordt aangegeven dat de berekeningen van de DNB gericht zijn op «een gemiddeld fonds». Genoemde leden vragen de Minister om nader in te gaan wat wordt verstaan onder een «gemiddeld» fonds. Ook vragen zij naar de uitgangspunten waarmee DNB deze berekeningen heeft uitgevoerd. Kan de Minister daarbij ingaan op de startsituatie, de gehanteerde parameters en de ontwikkeling van de rentetermijnstructuur bij deze DNB-berekeningen. Deze leden vragen de Minister verder of kan worden aangegeven in hoeverre hierbij ook rekening is gehouden met een gefaseerde daling van de UFR en het eventueel inrekenen van het effect van een mogelijke overgang van de EURIBOR op de ESTER rentebenchmark. Kan de Minister verder aangeven hoe groot de kans is op tegenvallers ten opzichte van gekozen scenario(s)/uitgangspunten?

De leden van de PvdA-fractie constateren verder dat uit eerdere berekeningen is gebleken dat de pensioensector divers is en lastig in een gemiddelde te krijgen is. Genoemde leden vragen de Minister of kan worden aangegeven welke spreiding mogelijk optreedt. Kan hierbij specifiek worden ingegaan op het aantal fondsen, op de mogelijke spreiding in aantallen deelnemers die dat raakt en op de omvang van de betreffende pensioenvermogens?

Naar aanleiding van de paragraaf advies scenariosets. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de DNB heeft aangekondigd dat de nieuwe meetmethode de komende jaren in stapjes zal worden doorgevoerd. Volgens deze leden heeft dat als gevolg dat er de komende jaren een voorspelbaar stapsgewijs neerwaarts effect op de dekkingsgraden zal optreden. Dat kan met zich meebrengen dat het om een evenwichtige transitie mogelijk te maken gunstig kan zijn om een zo vroeg mogelijk transitietijdstip te kiezen. Genoemde leden vragen de Minister hierop te reflecteren en bovendien of kan worden aangeven of dit een bedoeld effect is van de stapsgewijze doorvoering, of dat dit een (al dan niet gewenst) neveneffect is. Deze leden vragen daaropvolgend of de Minister nogmaals kan uitleggen waarom het nodig is deze periode een aanpassing van de UFR door te voeren die leidt tot een lagere rentetermijnstructuur, niet als gevolg van een dalende marktrente maar als gevolg van een nieuwe meetmethode.

Kan de Minister verder aangeven of er nadelige gevolgen zouden zijn van het uitstellen van de nieuwe meetmethode tot na 2026, en zo ja, hoe ernstig deze gevolgen zijn? Zou het bovendien mogelijk zijn om de nieuwe UFR buiten werking te zetten indien een pensioenfonds overstapt naar het nieuwe pensioencontract? Verder vragen deze leden de Minister of het, zoals ook door vele experts wordt bepleit, mogelijk is om de nieuwe rekensystematiek van het nieuwe pensioencontract al te laten gelden voor pensioenfondsen die willen overstappen naar dit nieuwe pensioencontract.

Naar aanleiding van de paragraaf bestuurlijk afwegingskader evenwichtigheid. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister nog eens specifiek in te gaan hoe evenwichtige belangenafweging wordt behaald bij de overgang naar het nieuwe pensioencontact. Krijgen individuele personen ook een stem bij deze overgang? Hoe wordt omgegaan met eventuele bezwaren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de vrijstellingsregeling 2020 en het transitie-ftk. Zij hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Ten principale beschouwen genoemde leden het als een groot onrecht dat de pensioenen van de ouderen door de Minister worden gebruikt om de boekhouding sluitend te krijgen, terwijl de premie van deelnemers niet aan dezelfde prudentie wordt onderworpen. Als deze Minister echt zou geloven in zijn eigen rekenrentefetisjisme, dan zou hij de risicovrije rente ook willen hanteren voor het vaststellen van de premie. Het feit dat dit niet gebeurd, is volgens deze leden het bewijs dat gepensioneerden worden benadeeld door het ftk en nu ook weer door het transitie-ftk. Bij problemen met de dekkingsgraad van pensioenfondsen kan worden gekeken naar pensioenverlaging of naar premieverhoging en deze regering is aan 1 oog blind. De extreem strenge behandeling van de hoogte van de pensioenen staat ook in de beoogde vrijstellingsregeling en het transitie-ftk, weer in schril contrast met de rekkelijke houding die wordt aangenomen als het om de premie gaat.

Bij een verlaging van de pensioenen vindt de Minister de risicovrije rente onvermijdelijk maar waarom dan niet voor de premie? Het kan toch niet zo zijn dat het pensioenkapitaal van gepensioneerden en ouderen tot in de eeuwigheid wordt gebruikt om de pensioenopbouw van werkenden te subsidiëren via een gedempte premie? Het transitie-ftk zou in dit verband toch een uitstekende gelegenheid geven om te stoppen met het «meten met twee maten»? De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat er geen schroom en/of angst is om over te gaan tot pensioenkortingen terwijl er juist wel heel veel schroom en angst is om over te gaan tot premieverhoging. Deze «willekeur» in het toepassen van prudente uitgangspunten achten genoemde leden al jaren als zeer inconsequent en verwerpelijk. Erkent de Minister dat de rekenrente die wordt gehanteerd voor het vaststellen van de premie zou leiden tot dekkingsgraden van > 100%, indien dezelfde rekenrente zou worden gehanteerd voor het berekenen van de verplichtingen? Kan de Minister toelichten waarom het in stand houden van de gedempte premie voor het kabinet veel belangrijker is dan het in stand houden van de pensioenen?

Pensioenfondsen worden geacht in hun overbruggingsplannen aan te geven hoe de premiedekkingsgraad met het oog op de transitie bijdraagt aan de financiële positie van het fonds. Dit is zeer onduidelijk. Wat bedoelt de Minister? Graag een toelichting op dit punt. Kan de Minister bevestigen dat de gedempte premie blijft bestaan tijdens de transitie tot 2026?

Zo ja, betekent dat dan dat deze gedempte premie het vertrekpunt is voor de premiestelling bij de aanvang van het nieuwe stelsel? Graag een toelichting van de Minister.

Erkent de Minister dat dan de premiedekkingsgraad van gemiddeld 70% daarmee definitief is met alle gevolgen van dien voor de dekkingsgraad tot 2021 en 2026. Kan de Minister eens uitgebreid in gaan op alle gevolgen die dit met zich meebrengt? De gedempte premie heeft dan 20 jaar bestaan. Hoe is dit te verdedigen? 20 jaar premiekorting voor werkende deelnemers versus 20 jaar nullijn en continu kortingsdreiging voor gepensioneerden? Ziet de Minister daar ook een grote mate van onredelijkheid in?

Gebruik van het transitie-ftk is optioneel en een keuze van het pensioenfonds. Op het moment dat een pensioenfonds het transitie-ftk verlaat omdat het besluit bestaande aanspraken niet in te voeren in het nieuwe stelsel moet het bij het eerstvolgende meetmoment weer voldoen aan de regels van het reguliere ftk. De bestaande aanspraken vallen in dat geval weer onder reguliere ftk. Erkent de Minister dat dit tot gevolg heeft dat korting zal plaatsvinden, zolang de rekenrente op het huidige extreem lage niveau blijft? Ziet de Minister hier net als de leden van 50PLUS-fractie een chantagemiddel in? Gebruikt de Minister dit bewust om een middel te hebben om pensioenfondsen te dwingen over te gaan naar een nieuw pensioenstelsel? Kan de Minister nog eens uitleggen waarom de aanpassing niet kan binnen het huidige stelsel, want binnen het stelsel kan toch ook de zekerheid worden losgelaten?

Voor fondsen die gebruik maken van het transitie-ftk geldt een verlaagde indexatiegrens. Zij mogen vanaf 2022 de pensioenen verhogen vanaf een dekkingsgraad van 105%. Bij welk percentage mag volledige indexatie plaatsvinden?

Het advies van de Commissie Parameters is overgenomen en wordt stapsgewijs geïmplementeerd. De transitie naar het nieuwe stelsel levert aanvullende technische vragen op die niet aan deze Commissie zijn gesteld. Het advies van de Commissie Parameters uit 2019 heeft betrekking op het huidige stelsel. Daarnaast is een scenario set nodig voor het invaren naar het nieuwe stelsel. Een onafhankelijk, technisch advies zal worden gevraagd over deze scenariosets. In hoeverre kan de Minister onafhankelijkheid garanderen? Tot nu toe is de onafhankelijkheid ver te zoeken. Welke rekenrente zal gaan gelden voor het invaren? Wordt dat de rentetermijnstructuur (RTS) van DNB of is een opslag mogelijk op basis van aandelenrendement, het zogenaamd beschermingsrendement in nieuw stelsel? In welke mate blijft de RTS een rol spelen in het nieuwe stelsel? Welke correcties kunnen de genoemde scenariosets hebben op de herverdelingseffecten? Blijven de herverdelingseffecten bestaan? Waarom wordt er niet een nieuwe Commissie Parameters aan de slag gezet met een nieuwe opdracht.

Is het mogelijk dat de Minister nog eens kritisch kijkt of te (laten) kijken naar de parameters van de Commissie met name naar de inflatie, die door deze Commissie op 1,9% wordt gesteld terwijl een veel lager getal meer in de rede ligt?

De Minister geeft aan dat de korting in 2022 onvoorwaardelijk is als de richtdekkingsgraad van 95% niet gehaald wordt op 1 januari 2026. Waarom moet een volledige korting worden toegepast in één jaar? Waarom is spreiding onwenselijk?

De leden van de 50PLUS-fractie hebben steeds de indruk gehad dat de Minister tijdens de transitie de regels van het nieuwe contract zou toepassen. Dit zou betekenen dat «verwacht rendement» kan worden meegenomen. Kan de Minister bevestigen dat dit, met uitzondering van de gedempte premie, geen onderdeel is van zijn plannen voor de transitie? Zo nee, waarom niet?

De inspraak van de deelnemers en met name de gepensioneerden biedt weinig vertrouwen, een handleiding zal daar weinig bij helpen. In hoeverre geeft de Minister garanties dat de versterkte inspraakrecht voldoende evenwichtig zal zijn, aangezien een bestuur bestaat uit vakbonden die voornamelijk werkenden vertegenwoordigt en werkgevers, waardoor de vertegenwoordigers van gepensioneerden in het bestuur altijd in de minderheid zijn.

Erkent de Minister dat het voorbeeld van pensioenfonds AVH, die het verantwoordingsorgaan overrulen en hun advocaat ontslaan, geen vertrouwen schept voor de toekomst?

Het invaarmoment is bepalend voor de omzetting naar het voor het individu gereserveerde vermogen, waarbij de marktverhoudingen op een specifiek moment bepalend zijn voor de verdeling van het collectieve pensioenvermogen van het huidige naar het nieuwe stelsel. Dit maakt de «toevallige rente» van het moment bepalend voor de verdeling. 70- en 80-plussers hebben hun pensioenvermogen opgebouwd in jaren met hoge rendementen en in het nieuwe stelsel zouden die rendementen voor hen beschikbaar moeten zijn in hun persoonlijke vermogen. Maar bij de verdeling van het vermogen dat in het verleden werd opgebouwd moeten ineens andere normen gelden. Dan hebben de gepensioneerden de pech dat ze moeten invaren in een tijd dat de rente gedomineerd wordt door ingrepen van de ECB, terwijl er feitelijk juist heel veel rendement wordt gemaakt. Dat is toch volstrekt oneerlijk en niet uit te leggen? Erkent de Minister dat dit een groot probleem is, waarbij het nog volstrekt onduidelijk is hoe dit correct en generatie-evenwichtig wordt opgelost?

II Antwoord/Reactie van de Minister

Naar boven