2020D41234 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Financiën heeft op 15 oktober 2020 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd over zijn brief van 15 september 2020 inzake de nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting (Zaaknummer 2020Z16379).

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

1.

Inleiding

2

 

2.

Aanleiding voor een nieuwe groepsregeling

3

 

3.

Randvoorwaarde fiscale groepsregeling

3

 

4.

Internetconsultatie

3

 

5.

Oplossingsrichtingen

5

 

6.

Enkele hoofdlijnen voor een nieuwe groepsregeling

7

 

7.

Schets vervolgtraject

10

       

II

Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst

11

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief tot een nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting (Vpb). De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen en vinden het voorstel van het kabinet om hier verder over door te praten een terecht voorstel. De leden van de VVD-fractie hechten grote waarde aan een goed vestigingsklimaat en zien daarin ook een rol weggelegd voor de groepsregeling in de vennootschapsbelasting. De leden willen benadrukken voorstander te zijn van een regeling in de Vpb en dat zij op dit moment nog geen voorkeur zullen uitspreken over een gewenste oplossingsrichting in dezen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief van het kabinet waarin is beschreven voor welke opties uit de internetconsultatie voldoende draagvlak is en waarin een nieuwe groepsregeling nader wordt uitgewerkt. De twee opties met voldoende draagvlak zijn behoud van het huidige fiscale eenheidsregime of een nieuwe groepsregeling van winst- of verliesoverdracht of resultatenpooling die meer in lijn is met groepsregelingen in andere EU-lidstaten, waarbij de eerste optie de meeste steun kreeg, maar mede omdat de uitwerking van een nieuwe regeling onvoldoende duidelijk is. Deze leden achten het noodzakelijk goed onderzoek te doen naar de uitgangspunten van een nieuwe groepsregeling en de voor- en nadelen, gevolgen en risico’s van het instellen van een nieuwe groepsregeling ten opzichte van het behoud van de huidige regeling goed af te wegen. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen bij de hoofdlijnenbrief.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake een nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van deze kabinetsbrief.

Zij hebben hun vragen hierover al gesteld bij de schriftelijke inbreng van het Belastingplan 2021.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake een nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting.

1. Inleiding

Een groepsregeling in de vennootschapsbelasting is van groot belang, omdat verschillende groepsonderdelen als geheel ondernemen. Ondernemers kunnen allerlei (zakelijke) redenen hebben om hun onderneming in verschillende bv’s te willen onderbrengen, maar naar buiten toe is sprake van één onderneming. Omdat winsten en verliezen fiscaal anders behandeld worden, is het nuttig om een groepsregeling te hebben die toestaat verliezen en winsten in de groep te kunnen verrekenen. Daarbij valt het wel op dat bedrijven in Nederland door de eerdere fiscale eenheid structuren kennen met relatief veel verschillende vennootschappen. De leden van de CDA-fractie vinden het met name belangrijk dat een groepsregeling goed toepasbaar is voor het bedrijfsleven, waaronder het midden-en kleinbedrijf (mkb), en goed uitvoerbaar is, het liefst zelfs uitvoeringskosten bespaart, voor de Belastingdienst. Daarnaast is het een voordeel als een groepsregeling bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland.

De leden van de CDA-fractie zijn vanuit een «kosten-baten»-perspectief benieuwd wat het voordeel is van het behouden van de huidige regeling, ten opzichte van het instellen van een nieuwe regeling. Om de huidige regeling toekomstbestendig te houden, zullen aanpassingen op grond van Unierecht moeten worden toegevoegd die de reeds complexe regeling mogelijk nog complexer maken. Wel biedt de huidige regeling grote voordelen aan ondernemers, zoals het fiscaal geruisloos intern overdragen van vermogensbestanddelen en is het bedrijfsleven bekend met de toepassing van het fiscale eenheidsregime. Een nieuwe groepsregeling naar voorbeeld van een groot aantal EU-lidstaten om ons heen zal op zichzelf minder complex zijn en toekomstbestendiger in het licht van Unierecht. Echter, deze wijziging houdt een grootscheepse aanpassing in van de Wet Vpb 1969, de systemen van de Belastingdienst en de processen voor het bedrijfsleven. In welke mate de regeling bijdraagt aan het Nederlandse vestigingsklimaat is afhankelijk van hoe de voorwaarden precies worden ingevuld. Volgens deze leden is daarvoor meer onderzoek nodig om een goede afweging te kunnen maken.

Om een keuze te kunnen maken ten aanzien van de juiste weg vooruit zouden deze leden graag een (vorm van een lichte) uitvoeringstoets, van de budgettaire gevolgen, een mkb-toets en een regeldruktoets zien voor het instellen van een nieuwe regeling ten opzichte van de bestaande regeling. Kan het kabinet aangeven welke optie beter uitvoerbaar is voor de Belastingdienst, welke optie het beste uitvoerbaar is voor het mkb, welke kosten de twee regelingen met zich meebrengen en van welke keuzes in de regelingen dit afhankelijk is?

2. Aanleiding voor een nieuwe groepsregeling

3. Randvoorwaarde fiscale groepsregeling

4. Internetconsultatie

De leden van de VVD-fractie willen allereerst opmerken de keuze van het kabinet om het advies te baseren op basis van het aantal voor- of tegenstanders op voorliggende oplossingsrichtingen bij de internetconsultatie een vreemde en niet wenselijke variant te vinden. De leden zien ook in de opbouw van de brief een bijzondere gang van zaken. Er worden vier oplossingsrichtingen besproken, waarbij tegelijkertijd sommige oplossingsrichtingen niet reëel worden bevonden, terwijl deze wel in de oorspronkelijke internetconsultatie voorlagen. Als het kabinet deze oplossingsrichting niet reëel vond, waarom lagen deze dan wel voor in de internetconsultatie? En waarom zijn er klaarblijkelijk wel experts die de voorliggende optie als wel reëel hebben beschouwd gezien hun stem op bijvoorbeeld de oplossingsrichting met betrekking tot de grensoverschrijdende groepsregeling of het voortzetten van de huidige groepsregeling met mogelijk aanvullende reparatiemaatregelen? De leden van de VVD-fractie willen toe naar een eenvoudig en behapbaar belastingstelsel en zouden daarom graag zien dat het kabinet ingaat op de verwachte administratieve en budgettaire lasten voor zowel ondernemers als voor de Belastingdienst per oplossingsrichting zonder dat daarbij een voorkeurspositie wordt ingenomen. Waarom is hier in bijgaande brief zo weinig objectief op ingegaan? Klopt het dat voorliggende brief vooral moet fungeren als gedachtewisseling op basis waarvan een volgend kabinet beslissingen kan nemen? Zo nee, waarom niet? Kan het kabinet de verwachte extra toe- of afname van de administratieve en budgettaire last per oplossingsrichting overzichtelijk weergeven in bijvoorbeeld een uitvoeringstoets? Kan in deze toets ook worden ingegaan op de mate van neutraliteit per voorgesteld fiscale eenheidsregime; een belangrijk mechanisme dat ervoor zorgt dat er wordt geheven alsof er sprake is van één belastingplichtige?

De leden lezen over de startbijeenkomst met verschillende vertegenwoordigers. In hoeverre komen de ontvangen reacties op de internetbijeenkomst overeen met de aanwezigen bij de startbijeenkomst? Hoe is het kabinet gekomen tot de vier voorgestelde oplossingsrichtingen? Waarom heeft het kabinet gekozen voor een uitputtende lijst van vier oplossingsrichtingen? Hoe reageerden de indieners van de zienswijze op de consultatiemanier waarbij gekozen kon worden uit vier verschillende oplossingsrichtingen? Waarom heeft het kabinet gekozen voor voorliggende draagvlakbenadering op basis waarvan verder wordt gesproken met zowel het bedrijfsleven, belangenorganisaties, wetenschappers als met de Kamer?

De leden van de VVD-fractie vinden het lastig om een waardeoordeel te geven op de oplossingsrichting en het aantal vertegenwoordigers dat op welke oplossingsrichting heeft gestemd, omdat de budgettaire gevolgen nog niet konden worden meegenomen bij de afweging. Waarom kan het kabinet de budgettaire impact van de vier oplossingsrichtingen nog niet delen? Wanneer verwacht het kabinet dit wel te kunnen doen? Deelt het kabinet de mening dat de budgettaire impact van een oplossingsrichting van groot belang is voor de haalbaarheid van de oplossingsrichting? Zo nee, waarom niet? Kan het kabinet aangeven hoeveel mkb-bedrijven gebruik maken van de fiscale groepsregeling?

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat het grootste deel van de respondenten voor het behoud van de huidige fiscale eenheid is met zeven voorstanders en dat drie respondenten meer zien in een nieuwe groepsregeling. Dit terwijl het kabinet in reactie op de uitspraken van het Europese Hof van Justitie heeft aangegeven dat een nieuwe regeling nodig is. Hoe beoordeelt het kabinet de commentaren van de voorstanders van behoud van het huidige regime?

De leden van de SP-fractie spreken allereerst hun verbazing uit over de internetconsultatie die heeft plaats gevonden en de basis lijkt te vormen voor dit document. Zij constateren dat op de internetconsultatie hoofdzakelijk door bedrijfsverenigingen en hun belastingadviseurs is gereageerd en dat deze geheel naar hun eigen belangen hoofdzakelijk willen dat de bestaande groepsregeling kan blijven bestaan, waardoor belastingplanning door verliesverrekening op grote schaal mogelijk blijft. De leden van de SP-fractie merken overigens op dat een van de geconsulteerden, werkzaam bij de Belastingdienst, geen duidelijke voorkeur heeft uitgesproken voor een van de door het kabinet voorgeschotelde varianten, maar wel in een van de categorieën is geplaatst. Daar deze geconsulteerde met name pleitte voor heldere materiële eisen aan de fiscale eenheid om uitvoerbaarheid door de Belastingdienst te bevorderen vragen deze leden het kabinet wat met deze consulatie is of wordt gedaan.

De leden van de SP-fractie constateren dat het volledig afschaffen van de fiscale eenheid aanzienlijke voordelen kent in de uitvoering aan alle zijden: de beoordeling door de Belastingdienst wordt veel eenvoudiger, arbitrage via de rechter zal minder vaak plaatsvinden, de financiële administratie bij bedrijven wordt minder complex en inzichtelijker en er zijn minder belastingadviseurs nodig. Deze leden constateren echter dat de geconsulteerden allen tot op zekere hoogte belang hebben bij een mate van belastingontwijking en het bevreemdt hen dan ook niet dat zij pleiten om een grote bron van belastingontwijking te behouden. Zij vragen het kabinet een vorm van consultatie opnieuw plaats te laten vinden onder belanghebbenden die niet evident voorstander zijn van een vorm van fiscale eenheid en vragen het kabinet om een uitvoeringstoets door de Belastingdienst uit te laten voeren van een stelsel zonder fiscale eenheid.

De leden van de SP-fractie merken op dat het kabinet spreekt over maten van draagvlak bij de verschillende mogelijkheden die zij de geconsulteerden heeft aangereikt. Zij vragen het kabinet of deze leden dit moeten interpreteren als een keuzemenu waaruit bedrijven en hun belastingadviseurs het hen meest welgevallige voorstel kunnen kiezen. Deze leden verbazen zich erover dat een dergelijke keuze wel aan een groepje voorstanders van belastingontwijking wordt voorgelegd en niet aan de rest van de samenleving. Zij constateren dat de nieuwe groepsregeling die het kabinet in gedachten lijkt te hebben een variatie is op de bestaande, maar uit het schrijven van het kabinet waarin telkens wordt opgemerkt dat het Europees recht de bestaande groepsregeling onhoudbaar maakt, maken zij op dat hervorming met frisse tegenzin plaatsvindt.

5. Oplossingsrichtingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de EU-rechtelijke risico’s vanwege onduidelijke EU-jurisprudentie op het punt van continueren van de huidige fiscale regeling (eventueel met aanvullende reparatiemaatregelen) niet kan worden weggenomen en dat dit specifiek leidt tot de conclusie dat continuering van de huidige fiscale regeling voor het kabinet geen reële oplossingsrichting is. Waarom zorgt het kabinet dan niet op voorhand voor toetsing van de voorliggende maatregelen aan EU-wetgeving zodat vooraf al duidelijk is of deze oplossingsrichting juridisch gezien kan en of dit moet worden gezien als een haalbare of een onhaalbare oplossingsrichting? Waarom is het kabinet van mening dat aanpassing van de huidige groepsregeling met eventueel reparatiemaatregelen niet EU-bestendig kan worden gemaakt?

In aanvulling op bovenstaande krijgen de leden van de VVD-fractie signalen dat het kabinet de oplossingsrichting van het continueren van het huidige fiscale eenheidsregime te snel afschrijft. Deze oplossingsrichting zou een minder grote invloed op ondernemers hebben dan een geheel nieuwe groepsregeling, zowel in ondernemingsklimaat als in administratieve lasten. Heeft het kabinet ook bijvoorbeeld de optie onderzocht om de huidige spoedreparatiemaatregelen te continueren en (toekomstige) wet- en regelgeving in overeenstemming te brengen met de «per-element»-benadering indien bepalingen samenlopen met het fiscale eenheidsregime, om zo de EU-rechtelijke risico’s te ondervangen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie lezen in voorliggende brief dat het kabinet nog geen definitieve keuze maakt rond de formele invulling van de nieuwe groepsregeling, maar dat het kabinet dus al wel kiest voor een oplossingsrichting van een nieuwe groepsregeling gezien de opmerkingen over een nieuwe verlies- of winstoverdrachtregeling dan wel resultatenpoolingsysteem. De leden vragen het kabinet op welke vlakken het kabinet verder in gesprek gaat met het bedrijfsleven, belangenorganisaties en wetenschappers als de keuze al nagenoeg is gemaakt. Waarom kiest het kabinet ervoor de oplossingsrichting al wel aan een volgend kabinet aan te reiken, maar er zelf verder niets mee te doen, al dan niet in wettelijke vorm? Wie zegt dat een volgend kabinet niet een hele andere afweging maakt in de voorliggende, of wellicht niet voorliggende, oplossingsrichtingen?

De regeling van de fiscale eenheid is sinds haar bestaan veelvuldig is gerepareerd en complexer geworden, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Ook moeten vanuit de spoedmaatregelen veel transacties reeds apart worden beoordeeld in plaats van dat deze op groepsniveau onzichtbaar zijn. Mogelijk volgen nog meer aanpassingen aan de regeling als deze op punten niet houdbaar blijkt met het Europees recht. De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet kan aangeven op welke onderdelen van de regeling zij nog mogelijke (toekomstige) knelpunten ziet. Deze leden vragen in dat kader ook hoe het kabinet de risico’s ziet ten aanzien van de earningsstrippingbepaling van artikel 15b op de fiscale eenheid en het niet toepassen van verrekenprijsregels op transacties binnen fiscale eenheid, zoals benoemd in de literatuur.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het ontwerpen en invoeren van een nieuwe groepsregeling ongeveer vijf jaar zal duren en dat dit tijdpad optimistisch is, omdat het ontwerpen en invoeren van een goed doordacht en werkend groepsregime een kwestie van jaren is. Kan het kabinet dit toelichten? Hoe schat het kabinet voorts de kans in dat in deze jaren alsnog additionele spoedmaatregelen moeten worden ingevoerd wanneer onderdelen van het fiscale eenheid niet verenigbaar blijken met het Europees recht?

Het kabinet geeft aan dat groepsregelingen in de EU veelal uitsluitend resultatenconsolidatie toestaan. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of er naast deze resultatenconsolidatie nog andere bijzondere elementen in de vergeleken groepsregelingen zitten. Wat zijn de belangrijkste elementen waarop deze groepsregelingen variëren?

Het kabinet beschrijft twee opties die deze landen toepassen, ofwel een systeem van winst- of verliesoverdracht of een systeem van resultatenpooling. Wat acht het kabinet de voor- en nadelen van deze systemen? En met welke planningsmogelijkheden hebben landen die met deze regelingen werken te maken en hoe reageren zij daarop? Ook vragen deze leden welke van de opties (winstoverdracht, verliesoverdracht of resultatenpooling) het gemakkelijkst in te passen is in de Nederlandse Wet Vpb 1969.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de huidige fijnmazige regels van de fiscale eenheid het resultaat zijn van jarenlang ervaring met de toepassing van die regels, en vragen of er kan worden gezocht naar een systematiek waarbij een groot deel van de anti-misbruikmaatregelen (een-op-een) kunnen worden overgenomen. Of worden deze maatregelen mogelijk juist overbodig bij een nieuwe systematiek? De leden van de fractie van D66 vragen of, wanneer wordt gekozen voor een nieuwe groepsregeling waarin veel dezelfde elementen worden opgenomen als de oude fiscale eenheid, de oude jurisprudentie van die overgenomen elementen dan kan blijven gelden. De leden van de fractie van D66 lezen dat het verrekenen van winsten en het niet in aanmerking nemen van winsten bij interne transacties de belangrijkste voordelen zijn van de huidige fiscale eenheid. Deze leden vragen wat er dan zo anders is aan een nieuwe groepsregeling waarin winsten en verliezen kunnen worden verrekend met flankerende maatregelen voor interne transacties. Waarom dan überhaupt nog overgaan op een nieuw stelsel? De leden van de fractie van D66 vragen welk van de voorgestelde opties A, C of D EU-rechtelijk het meest bestendig is. Deze leden vragen waarom de voorkeur uitgaat naar A, als optie A niet het meest EU-rechtelijk bestendig zou zijn. Deze leden vragen of en in hoeverre het voor de geconsulteerden mogelijk is om de EU-rechtelijke risico’s reëel in te schatten. De leden van de fractie van D66 vragen of de inbrengers van de internetconsultatie op de verschillende risico’s van het behoud van het huidig stelsel hebben gereflecteerd of deze hebben benoemd.

De leden van de fractie van D66 vragen of het primaire doel van het aanpassen van de huidige groepsregeling niet is om het in lijn te brengen met EU-recht. Deze leden vragen daarom waarom nog steeds geen inzicht bestaat in die bestendigheid per optie en vragen of het kabinet een kwalitatieve weging kan geven van de bestendigheid van de verschillende opties.

6. Enkele hoofdlijnen voor een nieuwe groepsregeling

De leden lezen dat bij een mogelijk nieuwe systeem van resultaatpooling er onder meer 200.000 groepslichamen meer hun belastbare bedrag zelfstandig moeten vaststellen. Welk totaalaantal bedrijven meer moet nu zelfstandig het belastbaar bedrag vaststellen? Waarom wordt er niet ingegaan op de extra administratieve lasten bij zowel de bedrijven als bij de Belastingdienst? Welke budgettaire gevolgen heeft de voor het kabinet meest wenselijke oplossingsrichting voor bedrijven, nu door 200.000 meer groepslichamen zelfstandig het belastbare bedrag moet worden vastgesteld?

Het kabinet geeft aan dat in een nieuwe groepsregeling zoveel mogelijk zal worden geprobeerd aan te sluiten bij huidige bepalingen van de fiscale eenheid. De leden van de CDA-fractie vragen of het niet logischer is om een nieuwe regeling helemaal opnieuw in te richten met voorwaarden die daarbij passen. Kan het kabinet aangeven in hoeverre zij de vereisten voort wil zetten en in hoeverre zij ook ruimte ziet om in deze voorwaarden nieuwe keuzes te maken die passen bij de opzet van de nieuwe regeling?

Deze leden vragen voorts welke onderdelen van de Wet Vpb 1969 worden verwacht te vervallen met het instellen van een nieuwe groepsregeling en waar deze regelingen kunnen worden aangepast. Vervalt (een deel van) afdeling 2.9? En welke andere artikelen in de wet waarin de uitwerking voor de fiscale eenheid is opgenomen zouden moeten worden herzien of kunnen vervallen? Deze leden zijn benieuwd in hoeverre dergelijke artikelen of verwijzingen bij een nieuw regime nog nodig zijn en of de wet een stuk minder complex wordt.

De leden van de CDA-fractie vragen of andere landen in hun groepsregelingen ook rechtsvormen in de groepsregeling toelaten die niet tot de Nederlandse fiscale eenheid worden toegelaten en waarom dit in een Nederlandse regeling wel of niet opportuun zou zijn. Deze leden vragen het kabinet voorts verder toe te lichten hoe coöperaties gebruikt worden voor ongewenste tax planning.

De leden van de CDA-fractie lezen dat een lager percentage dan de huidige 95% bezit van het nominaal gestorte aandelenkapitaal volgens het kabinet bijkomende effecten de groepsregeling compliceren. Deze leden vragen het kabinet echter hoe zij dit bezitspercentage beoordeelt in het licht van andere Europese groepsregelingen. Zo houden bijvoorbeeld België en Zweden een percentage van 90% aan, Duitsland van 50% en Ierland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 75%. Wat zouden precies de voor- en nadelen zijn van een lager percentage? En wat kan een lager percentage in een nieuwe groepsregeling bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere Europese landen, mede in het licht van andere voorgenomen fiscale maatregelen die de mogelijkheden voor (grensoverschrijdende) ondernemers in Nederland beperken? Kan het kabinet reageren op de stelling die door professor E.J.W. Heithuis in de literatuur1 wordt ingenomen dat met een lager bezitspercentage in een nieuwe regeling minder druk komt te liggen op de liquidatieverliesregeling en de handel in verlieslichamen wanneer verliezen en winsten tussen lichamen ook bij een lager percentage gemakkelijker kunnen worden verrekend, en dat dit een enorme vereenvoudiging van de Wet op de vennootschapsbelasting zou inhouden?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het verplicht of optioneel instellen van de groepsregeling veel verschil zal maken, omdat formele vereisten, zoals een bezitspercentage, gemakkelijk te sturen zijn. In dat kader vragen zij of het kabinet ook materiële voorwaarden heeft overwogen in de opzet van een nieuwe groepsregeling zoals in de fiscale eenheid voor de omzetbelasting, waarbij sprake dient te zijn van organisatorische, financiële en economische verwevenheid.

De leden van de CDA-fractie lezen dat bij een systeem van winst- of verliesoverdracht voor elke entiteit het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting kan worden toegepast net zoals in de huidige fiscale eenheid. Deze leden verwachten dat het bij een systeem van verliesoverdracht niet mogelijk zal zijn meer verlies over te dragen dan er bij de andere entiteit winst is, maar vragen of het bij een systeem van winstoverdracht wel mogelijk kan zijn meer winst over te dragen dan sprake is van verlies bij de andere entiteit.

De lezen van de CDA-fractie lezen dat door het kabinet wordt voorgesteld om, indien wordt gekozen voor een nieuwe groepsregeling, alle bepalingen in de Wet Vpb 1969 consequent op stand-alone basis toe te passen om geen inbreuk te maken op het EU-recht. Voorgaand aan dit voorstel heeft het kabinet echter ook de gevolgen geschetst voor bijvoorbeeld de toepassing van het innovatieboxregime en de tonnageregeling. Deze leden achten het niet ondenkbaar dat in andere landen dikwijls ook bijvoorbeeld het bezit van het intellectueel eigendom (IP) in een andere entiteit zit dan de innovatieve activiteiten en vragen het kabinet hoe daarmee wordt omgegaan ten aanzien van de groepsregeling. Deze leden vragen zich af hoe verstandig het is zeer rigide met een nieuwe regeling om te gaan om deze eenvoudig te houden, terwijl dat afdoet aan de materiële werkelijkheid. Ook vragen zij of de houdbaarheid van het toestaan van bepaalde uitzonderingen op voorhand op EU-niveau kan worden afgestemd.

De leden van de CDA-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat de groepsverrekening alleen kan worden toegepast op verliezen die in het betreffende belastingjaar kunnen worden verrekend met winsten in dat jaar. Is het mogelijk om winsten van de ene entiteit met in het verleden geleden verliezen van een andere entiteit te verrekenen? Deze leden denken bijvoorbeeld aan de situatie dat een groep van vier entiteiten in 2025 en 2026 geen winst heeft gemaakt. In 2027 gaan onderdelen A en B weer winst maken, terwijl onderdelen C en D verlieslatend blijven. A en B kunnen hun winsten eerst verrekenen met hun verliezen uit 2025 en 2026. De overige winst kunnen zij dan alleen verrekenen met de verliezen van C en D in 2027. De verliezen van C en D uit 2025 en 2026 blijven bestaan totdat C en D zelf weer winst gaan maken. Begrijpen deze leden de uitwerking goed? Zo ja, waarom wordt horizontale verrekening met oudere verliezen in de groep niet toegestaan?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat onder de verliesoverdrachtregeling iedere entiteit een eigen fiscale winst- en verliesberekening maakt en een aangifte indient. Deze leden gaan ervan uit dat dit bij een systeem van winstoverdracht hetzelfde zou werken. Kan het kabinet dat bevestigen? Voorts vragen deze leden hoe de winst- of verliesoverdracht er dan formeel uitziet. Worden deze op basis van een apart verzoek overgedragen? En wordt de nieuwe verliespositie dan wederom per bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld? Voorts zijn deze leden benieuwd naar de opties voor aanpassingen in het formele rechtskader ten aanzien van overdracht van verliezen en resultatenpooling voordat de definitieve aanslagen of verliesbeschikkingen zijn vastgesteld. Deze leden verwachten dat dit kan leiden tot correcties die de onzekerheid en administratieve lasten voor de belastingplichtige kan verhogen. Kan het kabinet aangeven welke opties in het formele rechtskader andere Europese landen hiervoor in hun groepsregelingen hebben?

De leden van de CDA-fractie lezen zowel bij de verliesoverdracht als bij de resultatenpooling dat in potentie het aantal aangiftes enorm zal stijgen. Zij zijn zeer benieuwd naar de uitvoeringstoets ten aanzien van deze groepsregeling en de gevolgen voor het bedrijfsleven. Zoals eerder aangegeven zien zij ten behoeve van de verdere discussie graag een eerste inschatting tegemoet. Ook zijn zij benieuwd naar een raming in hoeverre het opstellen van stand-alone aangiftes een administratieve lastenverzwaring zal betekenen voor bedrijven, of dat dit effect naar verwachting kan worden weggestreept omdat een stand-alone aangifte minder complex is dan een fiscale eenheidsaangifte.

Ten aanzien van de resultatenpooling begrijpen de leden van de CDA-fractie dat één aanslag wordt opgelegd. Wel dienen per groepsentiteit (deel)aangiftes te worden gedaan en verliesbeschikkingen te worden opgelegd. Hoe beziet het kabinet de uitvoerbaarheid en lasten van beide systemen ten opzichte van elkaar? Welk systeem acht het kabinet beter uitvoerbaar?

Als meest gunstige onderdelen van de huidige fiscale eenheidsregeling zien de leden van CDA-fractie de resultatensaldering en de mogelijkheid intern vermogensbestanddelen over te dragen zonder fiscale gevolgen. Deze leden achten het van belang dat wordt onderzocht hoe dit tweede voordeel kan worden verwerkt in een nieuwe regeling, maar om complexiteit van een nieuwe regeling te beperken, zijn zij erg benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek dat het kabinet zal doen naar het onderbrengen van interne transacties en reorganisaties naar bestaande reorganisatiefaciliteiten. Kan het kabinet een eerste inschatting geven van de aanpassingen die benodigd zijn om de fiscale voordelen die onder de huidige fiscale eenheidsregeling zo goed mogelijk te kunnen behouden en naar welke knelpunten dient te worden gekeken? Wat betekent het niet hebben van een goed aansluitende reorganisatiefaciliteit voor interne transacties en reorganisaties voor de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland, aangezien de vermogensconsolidatie een belangrijk voordeel was van de Nederlandse fiscale eenheid?

De leden van de fractie van D66 vragen naar de verschillende zakelijke redenen voor ondernemingen om activiteiten binnen één land in meerdere vennootschappen op te knippen. De leden van de fractie van D66 vragen of de beperking van de liquidatieverliesregeling naar verwachting leidt tot meer vennootschappen die in een fiscale eenheid worden gevoegd. De leden van de fractie van D66 vragen welke aanvullende maatregelen moeten worden getroffen wanneer wordt gekozen voor het behoud van het huidige regime. De leden van de fractie van D66 vragen of er op dit moment rechtszaken lopen tegen de toepassing van het huidige fiscale-eenheidsregime met een beroep op het Europees recht.

De leden van de fractie van D66 constateren dat in de btw ook geen sprake is van een keuze voor het bestaan van een fiscale eenheid. Deze leden vragen of de verplichting van een fiscale eenheid in de btw leidt tot een eenvoudigere uitvoering voor de Belastingdienst. Tevens vragen deze leden of de ervaringen in de btw in overweging zijn genomen bij de afweging de fiscale eenheid wel of niet te verplichten in de Vpb.

De leden van de fractie van D66 lezen dat het berekenen van een belastbaar bedrag per lichaam de Vpb een stuk eenvoudiger wordt. Deze leden vragen of dit ook betekent dat de ICT-infrastructuur van de Belastingdienst eenvoudiger wordt waardoor bijvoorbeeld aanpassingen in de Vpb makkelijker te verwerken zijn.

De leden van de fractie van D66 vragen of de aanpassing van de formeelrechtelijke aspecten van het vaststellen van verliezen bij een regeling met verliesoverdracht nog moeten worden aangepast, nu er spoedig onbeperkte voorwaartse verliesverrekening mogelijk is. De leden van de fractie van D66 vragen of een afname van de hoeveelheid aangifteplichtige lichamen wordt verwacht wanneer wordt gekozen voor een nieuwe groepsregeling. Deze leden vragen naar de budgettaire effecten van het apart toepassen van het tariefsopstapje door alle losse Vpb-lichamen. De leden van de fractie van D66 vragen wat de budgettaire effecten zijn van het opheffen van de vermogensconsolidatie zonder flankerende reorganisatiefaciliteit.

De leden van de SP-fractie geven afsluitend aan een sterke voorkeur te hebben voor het in zijn geheel afschaffen van de fiscale eenheid. Dit komt naar de mening van deze leden zeer ten goede aan de overzichtelijkheid van het belastingstelsel, het tegengaan van belastingplanning en ontwijking van belastingen als gevolg van de complexiteit van het stelsel. Zij vragen het kabinet naar een bespiegeling van de gevolgen van de afschaffing van de fiscale eenheid, zowel voor de staatshuishouding als de bedrijven die hier nu gebruik van maken, zodat deze mogelijkheid ook kan worden betrokken bij de door het kabinet genoemde gedachtewisseling.

7. Schets vervolgtraject

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het kabinet alleen een vervolgtraject geeft voor het introduceren van een nieuwe regeling en niet voor de oplossingsrichting waarbij de huidige fiscale eenheid wordt gecontinueerd met, indien nodig, nieuwe aanvullende reparatiemaatregelen. Kan het kabinet ook voor dit traject een vervolg schetsen?

De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet bereid is tot het doen van een aanvullende analyse door onafhankelijk experts voordat verdere besluitvorming plaatsvindt. De leden vragen of de experts in de analyse specifiek kunnen ingaan op de vier voorliggende oplossingsrichtingen en de haalbaarheid daarvan, zowel in EU-rechtelijke zin als in uitvoerbaarheid. En daarnaast een analyse van de fiscale groepsregelingen in andere EU-landen. Op welke ervaringen in welke landen baseert het kabinet de nu voorgestelde stappen? De leden verzoeken het kabinet de Kamer uiterlijk in januari 2021 over de bevindingen te berichtten.

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet een tijdpad te schetsen ten aanzien van het vervolgtraject. Welke gedachtewisselingen worden er nog in deze kabinetsperiode verwacht? Ook achten deze leden het van belang dat gesprekken plaatsvinden met wetenschappers, adviseurs, bedrijven en de Belastingdienst om een regeling te kunnen opstellen die zo goed mogelijk aansluit op de praktijk, uitvoerbaar en handhaafbaar is en kan bijdragen aan een robuust en eenvoudig belastingsysteem.

II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst


X Noot
1

Prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis, (2019), 50 jaar VPB – Uitgangspunten voor een nieuwe groepsregeling, WFR 2019/189.

Naar boven