2020D40465 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de Publicatie «Balans van de Leefomgeving 2020, burger in zicht, overheid aan zet» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (Kamerstuk 31 253, nr. 33).

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Van der Zande

Nr.

Vraag

1

Op welk moment gaat u uw ambitie voor een structurele verandering van de landbouw vertalen naar concrete beleidsmaatregelen? Op welke wijze gaat het beleid voor kringlooplandbouw en voor natuur en stikstof bijdragen aan de beoogde transitie in de landbouw, zolang dit vooral gericht blijft op inpasbaarheid in de gangbare bedrijfsvoering?

2

Hoe kan een voedselbeleid dat stuurt op duurzamere voedselconsumptie en minder verspilling bijdragen aan een verminderde impact op het landgebruik, de biodiversiteit en het klimaat, als niet ook gekeken wordt naar de productie van voedsel en dergelijke voor de export?

3

Tussen welke opties moet bij het verminderen van de stikstofdepositie gekozen worden als sprake moet zijn van het in overeenstemming brengen van strijdige belangen van boeren, de bouw en natuurherstel?

4

Op welk moment verwacht u stappen te zetten in de richting van de concretisering van de gestelde doelen en ambities rond circulaire economie?

5

Is het invoeren van een belasting om de milieueffecten in prijzen mee te nemen onderdeel van de omslag naar kringlooplandbouw? Zo ja, hoe zou zo'n belasting er mogelijk uitzien en hoe kan een eerlijke verdeling van de lusten en de lasten tussen huishoudens mee worden genomen?

6

Is het afbouwen of aanpassen van de huidige Europese subsidies, die direct en indirect het huidige intensieve landbouwsysteem in stand houden, wat u betreft, een onderdeel van de omslag naar kringlooplandbouw? Zo ja, wat zijn de concrete acties of plannen op dit gebied?

7

Deelt u de mening dat een belangrijke voorwaarde voor het betrekken van onze inwoners bij ontwikkelingen in hun leefomgeving, is dat het vooral ook duidelijk moet zijn dat naar hun inbreng wordt geluisterd en dat hun bijdrage ertoe doet en soms zelfs effect heeft?

8

Welke generieke maatregelen heeft u voor ogen in het beslechten van de stikstofcrisis?

9

Is met de stagnatie van de afname van de milieudruk in de landbouw niet de grens bereikt van wat mogelijk is om met technische middelen in deze sector te bereiken? Op welke wijze denkt u een verdere afname van de milieudruk te bewerkstelligen en de natuurkwaliteit en waterkwaliteit significant te verbeteren?

10

Onder welk percentage van de Nederlandse grond wordt het grondwater op een lager peil gehouden dan van nature het geval zou zijn? In welk percentage daarvan is de hoofdreden hiervoor het belang van de landbouw? Welke andere redenen zijn er?

11

Welke noodzaak bestaat er voor een klein land als Nederland om een nummer twee exportpositie te behouden op landbouwproducten, ten koste van een onverantwoord hoge milieudruk, een minimale bijdrage van nog geen 2% aan het bruto binnenlands product (bbp), terwijl een derde van de boeren op bijstandsniveau of daaronder moet zien rond te komen?

12

Is de complete uitfasering van het gebruik van kunstmest wat u betreft onderdeel van de omslag naar kringlooplandbouw?

13

Klopt het dat u de doelen van 1) een internationaal toonaangevende landbouw en 2) het sluiten van kringlopen op een zo laag mogelijk schaalniveau onverenigbaar acht?

14

Bent u bereid voorstellen te doen om te komen tot een betere definitie van de term «kringlooplandbouw», nu blijkt dat deze nog onvoldoende is gedefinieerd en verschillend wordt begrepen in de landbouwpraktijk?

15

Welke alternatieve maatregelen zijn er voor de potentiële reductie van de stikstofdepositie van 30% tot 40%, nu de maatregelen met betrekking tot het veevoer vooralsnog zijn geschrapt?

16

Is bekend hoeveel Nederlanders in 2018 of 2019 vroegtijdig stierven door luchtverontreiniging door stikstof? Is hierbij een onderscheid te maken tussen ammoniak en stikstofoxiden?

17

Is, naast het welvaartsverlies door gezondheidsschade, ook het maatschappelijke verlies door klimaat- en natuurschade door de hoge stikstofuitstoot monetair gekwantificeerd?

18

Erkent u, ondanks uw stelling dat de kwantitatieve doelen van de Farm to Fork-strategie overeenkomen met het bestaande Nederlandse beleid, dat het kabinet juist uitdrukkelijk geen kwantitatieve doelen stelt en dat het er daarmee op lijkt dat de kabinetsdoelen minder ambitieus zijn?

19

Is bij het stimuleren van milieubewust gedrag het standaard in de prijzen meenemen van ongewenste milieueffecten, bijvoorbeeld via een belasting, een optie die wordt overwogen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

20

Voorziet u een mogelijkheid waarin de meerkosten van duurzame productie niet bij de boer óf de consument worden gelegd, maar verdeeld worden over de gehele keten (waarin ook de verwerker, distributeur en retailer meebetalen)? Kan dit realistisch vormgegeven worden?

21

Welke mogelijkheden ziet u om boeren een betere en eerlijkere beloning te geven voor diensten als behoud van landschap, vastlegging van CO2, recreatie en waterberging? En wat zou de betekenis hiervan kunnen zijn voor het verdienmodel van de boeren?

22

Hoeveel of welk deel van de ruimtelijke druk is wel zeker?

23

Wat is de invloed van mobiliteit op het verschil in vraag naar woningen?

24

Is de hoge druk op bestaand stedelijk gebied in sommige regio’s te matigen met investeringen in mobiliteit elders?

25

Wat is de toegevoegde economische waarde, de nut en de noodzaak van deze bedrijventerreinen? Is deze te differentiëren voor logistieke en andere locaties?

26

Kan per thema toegelicht worden wat het verwachte gevolg is voor de beschikbare ruimte (bijvoorbeeld in hectare grondgebruik) door de door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geïdentificeerde thema’s: klimaat, energietransitie, water, circulaire economie, natuur en biodiversiteit?

27

Is er, gelet op het feit dat het onderzoek over efficiënt grondgebruik waarnaar verwezen wordt uit 2009 komt, iets te zeggen over de huidige stand van zaken met betrekking tot efficiëntie op bedrijventerreinen?

28

Hoeveel grond gaat er naar bedrijventerreinen, specifiek naar distributiecentra, en naar woningen?

29

Is er bij de omzetting van landbouwgrond naar woonwijken ook sprake van menging?

30

Worden er ook nieuwe wijken ontwikkeld waar wonen en bedrijvigheid gemengd worden?

31

Kan de 45% van de respondenten die vindt dat de overheid te weinig doet aan het behoud van bijzondere landschappen onderverdeeld worden naar regio?

32

Komt het meenemen van de huurprijs van een oude naar een nieuwe woning alleen voor bij woningcorporaties of ook in de vrije huursector?

33

Zijn in de driekwart van de respondenten die vinden dat de overheid te weinig doet voor voldoende betaalbare woningen, nog verschillen te zien tussen leeftijdsgroepen of regio’s?

34

Welke gemeenten geven de optie om de huurprijs van de oude woningen mee te nemen naar de nieuwe?

35

Is er een overzicht van de zogenoemde «lappendeken van regionale netwerken»?

36

Waarom is het niet duidelijk hoeveel ruimte de duurzame energieontwikkeling, wateropslag en circulaire economie innemen?

37

Liggen er, doordat er weinig rijksbeleid op wijkniveau is gevoerd, nieuwe opgaves die niet aangepakt worden, bijvoorbeeld de nodige herstructurering?

38

Komt de afgenomen behoefte aan ondersteuning uit het Rijk door de veranderde demografische ontwikkelingen, waarbij welvarende huishoudens in de stad blijven wonen en de financiële positie van steden verbeterd is?

39

Wanneer worden de eerste resultaten van het beleidsprogramma Leefbaarheid en Veiligheid verwacht?

40

Wordt het advies van het PBL om enerzijds een basisjaar vast te stellen en anderzijds te werken met een bredere set doelen voor de input, het gebruik én de output van grondstoffen om de voortgang van de transitie naar een circulaire economie te kunnen meten, overgenomen?

41

Welk type belastingen kan de hoge milieudruk die verbonden is met lineaire producten en productieprocessen, verminderen en de opschaling van circulair produceren en consumeren stimuleren?

42

Wanneer is er een doorrekening beschikbaar voor de circulaire economie op basis van de door het PBL geadviseerde set van doelen?

43

Geeft het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019–2023 een richting in de geschetste keuze tussen de zogenoemde top-down- en bottum-upmethode?

44

Is er in het kader van deze studie onderzoek gedaan waarom de consument aarzelt om producten te leasen, huren of delen in plaats van deze te kopen?

45

Zijn er verschillen zichtbaar tussen regio’s als het gaat om consumentengedrag richting een circulaire economie?

46

Is er een afname geweest in het Nederlandse grondstoffengebruik sinds de beslissing in 2016 om in 2050 volledig circulair te worden?

47

Met hoeveel kilo is het grondstoffengebruik sinds 2016 afgenomen (in binnenlands materiaalgebruik (DMC) en inclusief het materiaalgebruik in de volledige productieketen) als gevolg van de circulaire ambities van de regering?

48

Hoeveel is het grondstoffenverbruik voor de gemiddelde Nederlander, dus per inwoner van Nederland?

49

Is in de genoemde getallen rondom grondstofgebruik ook het secundaire grondstofgebruik meegenomen?

50

Wordt er in het beleid rondom het terugdringen van het Nederlandse grondstoffengebruik prioriteit gegeven aan het terugdringen van grondstoffen met de hoogste milieudruk per kilo?

51

Van welke grondstoffen worden er op korte en lange termijn leveringszekerheidsrisico’s verwacht?

52

Wat is het gewogen gemiddelde effect van grondstoffengebruik in broeikasgasemissies per kilo grondstof?

53

Waarom is Europese coördinatie nodig om het tekort van kritieke materialen op te lossen? Wat kan Nederland zelf doen?

54

Is het huidige circulaire-economiebeleid momenteel voldoende gericht op zowel de input (efficiëntere productie), het gebruik (verlengen levensduur) en de output (voorkomen storten en verbranden) van grondstoffen in het productie- en consumptiesysteem en de beoogde effecten ervan, zoals wordt geadviseerd door het PBL? Kunt u dit per onderdeel toelichten?

55

Zijn er meer dan de geschetste drie manieren voor het verminderen van het gebruik van primaire abiotische grondstoffen?

56

Welke van de geschetste drie manieren voor het verminderen van het gebruik van primaire abiotische grondstoffen is het meest kansrijk?

57

Klopt het dat er een set van doelen voor zowel de input, het gebruik als de output van grondstoffen, gemeten in zowel tonnen als euro’s, wordt uitgewerkt naar aanleiding van de conclusie van het PBL dat alleen de halveringsdoelstelling (input) onvoldoende zal zijn?

58

Wanneer is de verdere concretisering van het halveringsdoel en het vaststellen van aanvullende doelen voltooid?

59

Wanneer wordt de concretisering van het halveringsdoel en het vaststellen van aanvullende doelen naar de Kamer gestuurd?

60

Hoeveel biomassa is er naar schatting nodig om het abiotische grondstoffengebruik terug te dringen binnen de circulaire-economiedoelstellingen?

61

Is het invoeren van een belasting op de winning van ruwe grondstoffen, of de verwerking tot materialen en (half)producten, of het eindgebruik en de afvalverwerking een onderdeel van de circulaire economie? Zo ja, wat zijn de concrete acties op dit gebied?

62

Is er tussen leeftijdsgroepen verschil zichtbaar in de neiging tot aanschaf van tweedehandsgoederen?

63

Hoe verhoudt het geschetste Nederlands consumentengedrag zich tot onze buurlanden en/of het Europees gemiddelde?

64

Op welke manieren gaat u de maatschappelijke betrokkenheid bij de leefomgeving vergroten en versterken?

65

Is er zicht op waarom de inspanningen van de overheid om de maatschappelijke betrokkenheid te vergroten bij de burger tekortschiet en wat er verbeterd moet worden?

66

Op welke manieren kunnen de zorgen bij burgers over de betaalbaarheid en over de verdeling van lusten en lasten worden weggenomen zonder te veel van individuele burgers te verwachten?

67

Bent u van plan om de hoofdconclusie over te nemen van het PBL dat het bij de verdere vormgeving van het leefomgevingsbeleid enerzijds nodig is om als overheid verantwoordelijkheid te nemen voor collectieve zaken en anderzijds burgers de ruimte en mogelijkheden te bieden om zich in te zetten voor een duurzame leefomgeving? Zo ja, op welke manieren gaat u dat doen?

68

Kan het PBL de genoemde percentages op pagina 77 uitsplitsen naar leeftijdsgroepen, opleidingsniveau en regio?

69

Zijn er, ondanks dat er gesproken wordt over «resultaten die in lijn zijn met eerdere studies», ook onderzoeksresultaten die sterk verschillen of zelfs in contrast staan met eerdere studies?

70

Hoe is het verschil te verklaren met de studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit 2019, waaruit blijkt dat een kwart van de bevolking van mening is dat er te veel aandacht wordt besteed aan leefomgevingsbeleid?

71

Geeft het onderzoek inzicht in hoeveel van de gevallen gedragsverandering negatief beïnvloed wordt door respectievelijk weten, willen en kunnen?

72

Hoe wordt de burger geïnformeerd over het belang en de stand van de Nederlandse en mondiale natuur en biodiversiteit en over het wel of niet halen van de natuur- en biodiversiteitsdoelen en het belang daarvan? Wordt de burger actief betrokken bij het beleid en geïnformeerd/geïnspireerd/(financieel) gestimuleerd tot het nemen van persoonlijke acties?

73

Zijn er goede voorbeelden van communicatie en presentatie van beleid van de overheid waarbij rekening is gehouden met de verschillende beweegredenen van verschillende groepen?

Naar boven