2020D38443 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet teneinde een grondslag op te nemen voor het uitsluitend verstrekken van gegevens via de elektronische weg (Kamerstuk 33 037, nr. 372).

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Verhoev

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

8

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

9

     

II

Antwoord/Reactie van de Minister

10

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en de nota van toelichting. Deze leden hebben eerder al, samen met het CDA, schriftelijke vragen gesteld over specifiek de afspoelingsmaatregelen en het niet (voldoende) meenemen van de input van de sector door de Minister.1 Uit de antwoorden op de vragen wordt niet duidelijk waarom de voorgestelde maatregelen de sector het gevoel geven dat hun input niet of onvoldoende is meegenomen. Kan de Minister verklaren waarom boeren onvoldoende betrokken zijn?

Is de Minister van mening dat zij met het toevoegen van een derde optie en het verbreden van de eerste twee opties voldoende tegemoet is gekomen aan de zorgen van de sector over de uitvoerbaarheid van de afspoelingsmaatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel? De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd van dit gegeven en maken zich zorgen over de alsmaar toenemende regeldruk die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de boeren en tuinders in ons land oplegt.

De leden van de VVD-fractie weten dat de Minister een voorstander is van vereenvoudiging van regelgeving. De leden zijn van mening dat de voorgestelde maatregelen allesbehalve zorgen voor een vereenvoudiging van de regelgeving en dat het voor zowel de boer als voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) alleen maar lastenverzwarend werkt en daarmee zorgt voor een toename van de regeldruk. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting op de vraag waarom de Minister dit gedetailleerde maatregelenpakket verdedigt. Welke andere opties hebben op tafel gelegen en welke stappen heeft de Minister in de voorbereiding van dit maatregelenpakket gezet om de regeldruk te verminderen? Deze leden zijn van mening dat het juist de boer is die kennis en ervaring heeft over de beste teeltmethode voor het specifieke stukje akkerland met zorg voor de watergebieden daaromheen. Waarom dan toch deze gedetailleerde maatregelen en niet een breder pakket aan maatregelen, dat ruimte geeft aan de boer om de akker te bewerken op de manier die op basis van ervaring en kennis het beste past? Waarom durft de Minister niet op deze ervaring af te gaan?

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister pilots of proeven heeft uitgevoerd om te ervaren hoe de voorgestelde maatregelen uitwerken in de praktijk. Zo ja, kan de Minister de resultaten toelichten? Zo nee, waarom niet? Deze leden zien een gedetailleerd pakket maatregelen op de boeren afkomen, dat lastenverzwarend, ingewikkeld en lastig controleerbaar is, en vragen op basis waarvan de Minister het besluit heeft genomen tot de maatregelen in het ontwerpbesluit. Zijn de maatregelen in de praktijk ook uitvoerbaar? Met welke extra kosten voor de boer gaat implementatie van de maatregelen gepaard? Is met uitvoerbaarheid en het kostenplaatje rekening gehouden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Deze leden verwijzen in het kader van de uitvoerbaarheid tevens naar de derogatieverlening van de Europese Commissie die boeren ertoe verplicht om de sleepvoetbemester niet te gebruiken bij een temperatuur van boven de 20 graden Celsius, wat tot gevolg heeft dat boeren soms ’s nachts mest moeten uitrijden. Graag ook op dit punt een reactie van de Minister over de uitvoerbaarheid van de maatregel.

In het Ontwerpbesluit worden verschillende maatregelen aangekondigd die per 1 januari 2021 in werking treden. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de snelheid waarmee boeren de maatregelen in hun systemen (zowel praktisch als digitaal) moeten implementeren. Deze leden vragen naar mogelijke gevolgen als implementatie op een later moment geschiedt. Waarom is de Minister van mening dat implementatie per 1 januari 2021 moet plaatsvinden?

De leden van de VVD-fractie hebben ook verschillende vragen over de specifieke wijzigingen. Deze leden zijn groot voorstander van precisiebemesting, maar geven tegelijkertijd ook aan dat er op dit vlak nog verschillende stappen gezet moeten worden voor een optimale werking. Zij lezen dat de sector geen moeite heeft met het verschuiven van de uitrijperiode, maar krijgen uit de sector juist andere signalen. Zij vinden het dan ook opvallend dat de Minister deze conclusie trekt en hebben verschillende vragen en opmerkingen. Waarom verkort de Minister de uitrijperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib van 15 februari-15 september naar 1 april-15 september? Waar is deze maatregel op gebaseerd en acht de Minister deze maatregel uitvoerbaar voor de boer? Weet de Minister dat een verkorting van de uitrijperiode kostenverhogend werkt voor de boer vanwege de benodigde extra aanwendingscapaciteit? Zij ontvangen graag een toelichting hierop. Is de Minister op de hoogte van het feit dat de boer ook extra tijd kwijt is aan het plannen en uitvoeren van de bemesting, zeker gezien de kortere periode die hiervoor beschikbaar is? Waarom is er niet gekozen voor een uitrijperiode van 1 maart-15 september of 15 maart-15 september? Kan de Minister toelichten welk verschil in stikstofbenutting een uitrijdatum van 1 maart, 15 maart en 1 april ten opzichte van elkaar heeft en of de, in antwoord op de vragen van de leden Lodders en Geurts genoemde wetenschappelijke onderbouwing, hier hetzelfde over concludeert? Deze leden krijgen signalen dat het genoemde percentage van 80% in februari en maart in vergelijking met april in zelfs het Handboek Snijmais al verschillend wordt uitgelegd (zie tabel 5.20).2 Kan de Minister uitgebreider ingaan op de wetenschappelijke onderbouwing van de maatregelen? Waarom zijn de voorgestelde maatregelen volgens de genoemde rapporten – zie de beantwoording van vraag vier van onze eerdergenoemde schriftelijke vragen – goed uitvoerbaar? Zijn er ook nog wetenschappers die andere conclusies trekken? Zo ja, welke en waarom bent u hier niet op ingegaan? Deze leden vragen zich af hoe een boer moet handelen als hij bijvoorbeeld twee of meerdere gewassen op hetzelfde perceel teelt. Zijn hier afspraken over gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?

Welke rol heeft innovatie gespeeld in dit actieprogramma? De leden van de VVD-fractie zijn benaderd door verschillende particuliere initiatieven die een aantal interessante ontwikkelingen delen. Ontwikkelingen die een bijdrage kunnen leveren om de emissies (ook naar grondwater) kunnen terugdringen. Waarom worden deze praktijkontwikkelingen niet betrokken in het actieprogramma? Tot slot op dit punt vragen deze leden hoe het kan dat de sector in eerste instantie verrast was door deze maatregel. Heeft de Minister overleg gehad met de sector over het verkorten van de uitrijperiode? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat er een uitzondering wordt gemaakt voor de teelt van maïs volgens een biologische productiemethode en de teelt van suikermaïs onder folie. Waarom worden uitzonderingen gemaakt voor deze twee teelten? De maatregel tot het inkorten van de uitrijdperiode is bedoeld om tot een vermindering van de nitraatuitspoeling te komen. Deze leden vragen op welke manier de uitzondering voor de twee eerdergenoemde teelten zorgt voor een vermindering van de nitraatuitspoeling.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Minister afwijzend staat tegenover het gebruik van de woeltand. De Minister is bang voor de praktische uitvoerbaarheid, terwijl dit voorstel juist door de sector zelf wordt voorgesteld. Kan de Minister nader onderbouwen waarom zij het gebruik van de woeltand praktisch niet uitvoerbaar acht en waarom de sector het gebruik van de woeltand juist wel uitvoerbaar acht? Deze leden lezen ook dat handhaafbaarheid hiervoor een reden is. Waarom is het gebruik van de woeltand niet handhaafbaar, maar het aanleggen van drempeltjes of een opvanggreppel wel? Zij vinden het excuus van handhaafbaarheid te makkelijk, gezien het wel kunnen handhaven van andere, hiervoor genoemde maatregelen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een uitputtende lijst kan delen met maatregelen die dan wel deel van dit besluit uitmaken dan wel bij ministeriële regeling worden geregeld. Waarom kiest de Minister ervoor een deel van de maatregelen apart van dit besluit en bij ministeriële regeling te regelen? Deze leden vragen, mede naar aanleiding van de onrust in de sector over de in dit ontwerpbesluit genoteerde maatregelen, tot een voorhangprocedure op de nadere ministeriële regeling.

De leden van de VVD-fractie lezen over de extra lasten voor de RVO. Welke kosten gaan hiermee gepaard, hoeveel extra fte is hiervoor nodig en weegt dit op tegen de regeldrukverhogende maatregelen voor de boer? Welke aanpassingen moeten in de ICT-systemen worden doorgevoerd en op welke manier is de RVO voornemens de wijzigingen naar de sector tijdig en op een goede manier te communiceren? Acht de Minister de toenemende druk op de RVO met ook het doorgeven van de meldingen voor 15 februari, werkbaar? Hoe wordt voorkomen dat de RVO onbereikbaar wordt? Deze leden verwijzen naar het artikel «Onderbetaalde arbeidskrachten bij de overheid: «Ik wil doorgroeien dus schop ik geen stennis»» uit de Volkskrant van 30 september 2020.3 Zij lezen dat de RVO zelf te weinig personeel in dienst heeft om de bezwaren rond het fosfaatrechtenstelsel af te handelen. Wat betekenen deze achterstanden en hoe kan, met deze tekorten in het achterhoofd, worden gegarandeerd dat de RVO de maatregelen zoals voorgesteld in dit ontwerpbesluit wel voldoende kan implementeren en behandelen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De effecten van de voorgenomen wijzigingen op het bedrijfsleven en op het milieu zijn nog zeer onzeker. Kan de Minister toezeggen dat er eerst proefprojecten uitgevoerd worden, zodat ondernemers ervaring kunnen opdoen met de wijzigingen, voordat de wetswijziging in werking treedt? De inwerkingtreding van deze wetswijziging is beoogd op 1 januari 2021. In hoeverre is deze datum realistisch als er software-aanpassingen gedaan moeten worden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en we willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

Uitrijperiode en registratieverplichting

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de meldingsplicht voor zand- en lössgronden op 15 februari ervoor zal zorgen dat de boeren in hun vrijheid en vakmanschap worden beperkt. Deze leden vragen of de Minister heeft nagedacht over de praktische uitvoerbaarheid van deze regel. Wat is het exacte doel van deze regel en heeft de Minister ook andere opties overwogen om dit doel te bereiken? Kan de datum voor het melden niet geheel worden verschoven naar 31 maart in plaats van 15 februari, aangezien boeren tot 31 maart wijzigingen door kunnen geven? Zo niet, waarom niet? Wanneer er pas na 31 maart door onvoorziene omstandigheden blijkt dat mais de enige optie is voor een late teelt op een perceel terwijl dit niet is doorgegeven aan de RVO, wat zijn de mogelijkheden dan?

De leden van de CDA-fractie lezen dat uit inventarisatie van CLM Onderzoek en Advies BV is gebleken dat wet- en regelgeving vanuit de rijksoverheid de transitie naar natuurinclusieve landbouw hindert. Er wordt zelfs specifiek benoemd dat het de boer met een natuurinclusieve bedrijfsvoering helpt wanneer er geen beperkende data gelden voor het bemesten van hun grond om zo bodemleven en flora en fauna boven de grond te kunnen stimuleren. Kan de Minister aangeven hoe voorliggend ontwerpbesluit zich verhoudt tot deze constatering?

De leden van de CDA-fractie zien in de Nota van Toelichting onder hoofdstuk 5 dat boeren, volgens de Minister, in geval van een opslagtekort de mogelijkheid hebben om de mest af te voeren, inclusief de daarbij behorende kosten. Heeft de Minister onderzocht of de opslagcapaciteit voldoende is om te kunnen voldoen aan deze aangepaste uitrijdperiode? Deze leden vragen of de Minister heeft overwogen boeren een vergoeding te laten krijgen voor het afvoeren van mest bij een tekort aan opslagcapaciteit als gevolg van de aangepaste uitrijdperiode Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie merken op dat aanpassing van de mestuitrijperiode ook betekent dat er extra uitrijcapaciteit benodigd is. Is dit voldoende beschikbaar en heeft de Minister het financiële effect hiervan in beeld en wat het betekent als er een natte periode in maart plaatsvindt? Betekent het dan niet dat er onder minder gunstige omstandigheden mest moet worden uitgereden met verslechtering van bodemkwaliteit en benutting van mineralen tot gevolg?

Voorkomen afspoeling ruggenteelten op klei- en lössgrond

Met betrekking tot de regeling om uitspoeling te voorkomen heeft LTO Nederland voorgesteld om doelen te stellen in plaats van middelenvoorschriften. LTO Nederland stelde voor om boeren zelf de keuze te laten maken tussen drie opties, waarmee ze uiteindelijk dezelfde doelen behalen. Wat zijn de overwegingen van de Minister om dit voorstel niet over te nemen? Heeft de Minister in beeld of hetgeen ze voorstelt in de praktijk ook uitvoerbaar is en wat de extra kosten van deze maatregelen voor de ondernemers zijn? Hoe moet een akkerbouwer bijvoorbeeld handelen als hij meerdere gewassen op één perceel heeft? Heel specifiek, de leden van de CDA-fractie zijn erop gewezen dat bij de biologische teelt van pootaardappelen planten vele keren bekeken worden op aanwezigheid van eventueel virusverloop. Dit vindt plaats met een zogenaamde selectiekar. De voorgestelde drempels zijn een belemmering voor deze noodzakelijke werkzaamheden. Is de Minister hiervan op de hoogte, is het beleid van de Minister tegenstrijdig met andere geldende eisen rondom teelt van pootaardappelen en wat adviseert zij deze ondernemers te doen?

Implementatiebeleid

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister de implementatie van het nieuwe mestbeleid voor zich ziet. Hoe wordt de overgangstermijn ingericht? Worden er pilots gedraaid en worden de resultaten gemonitord en geëvalueerd? In hoeverre schat de Minister in dat de nieuwe regels op 1 januari 2021 in werking kunnen treden? Welke uitdagingen ziet de Minister bij het halen van de deadline?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wijzigingsbesluit gebruik meststoffen en het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie zien dat de mestproblematiek tot problemen leidt in het grondwater onder zandgronden en löss. Met de voorliggende maatregelen worden nieuwe beperkingen opgelegd aan boeren terwijl er ook de mogelijkheid bestaat om meer duidelijkheid te scheppen over welke gewassen en welke gewasrotaties nog wel op uitspoelingsgevoelige gronden kunnen en welke niet. Is de Minister het met deze leden eens dat boeren vooral duidelijkheid nodig hebben over wat wel en niet kan en dat in het licht van de hervorming van het mestbeleid wederom de kern van de problematiek, namelijk drijfmest, hiermee niet wordt besproken? Is de Minister het ook met hen eens dat drijfmest de kern is van het mestprobleem in Nederland? Vindt de Minister ook dat een verbod op drijfmest duidelijkheid biedt aan boeren en mestverwerkers en daarmee de nodige innovaties kan stimuleren?

Precisiebemesting uitgangspunt

De leden van de D66-fractie vinden het positief te lezen dat precisiebemesting het uitgangspunt is van de wijzigingen. De toelichting van precisiebemesting past tot op zekere hoogte bij de definitie die deze leden voor zich zien: «de juiste mest wordt op de juiste plaats, op de juiste manier, op het juiste tijdstip en in de juiste hoeveelheid toegediend om zo precies mogelijk te voorzien in de behoefte van gewas en bodem en daarmee emissies zoveel mogelijk te beperken». De voorliggende wijzigingen missen echter de link met de kringlooplandbouwvisie van de Minister.

De leden van de D66-fractie lezen dat de uitrijperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib rondom de teelt van maïs op zand- en lössgronden wordt aangepast van 15 februari tot en met 15 september naar 1 april tot en met 15 september. Deze leden zijn enigszins positief over deze verkorting van het uitrijden van rotte mestproducten op het land om uit- of afspoeling door neerslag van stikstof en nitraat te voorkomen, omdat een verbod op drijfmest niet voor ons ligt. Zij vragen of de gemaakte uitzondering alleen voor de biologische productiemethode moet gelden, daar de omslag van gangbare naar kringlooplandbouw ook het doel heeft om de bemestingsmethode aan te passen waarbij groenbemesters en het gebruik van organisch materiaal de overhand hebben. Hoe passen de voorliggende wijzigingen in de kringlooplandbouwvisie van de Minister? Wat zijn de precieze doelen waarop wordt gestuurd? Hoe wordt de omslag naar kringlooplandbouw gestimuleerd? Ziet de Minister de mogelijkheid om de meldingsplicht uit te bouwen met kringlooplandbouwmethoden, zoals het gebruik van groenbemesters?

Voorkomen afspoeling ruggenteelten op klei- en lössgrond

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat binnen kringlooplandbouw de bodem centraal staat. De methode waarbij organische mest de bodem van de benodigde structuur voorziet en de grond een hoger organische stofgehalte geeft, zoals in de biologische landbouw gangbaar is, is onmisbaar. Deze leden zijn van mening dat het verbeteren en beschermen van ons oppervlaktewater van groot belang is, zeker omdat de gestelde doelen omtrent de kwaliteit van het oppervlaktewater nog niet zijn behaald. Zij vragen op welke manier de kringlooplandbouw visie van de Minister past bij de voorgenomen wijzigingen om afspoeling in de ruggenteelten tegen te gaan.

De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe groot het probleem van uit- en afspoeling die met de voorliggende maatregelen worden opgelost nu is. In de praktijk is er al een teeltvrijezone op de kopakkers, zodat uitspoeling dwars op de ruggen niet mogelijk is. In de parallelle zone van de ruggen vindt zeker in de biologische sector geen tot weinig uitspoeling plaats van meststoffen, daar organische mest wordt gebruikt. Klopt dit? De maatregelen die worden gepresenteerd omtrent uit- en afspoeling bij ruggenteelten op klei- en lössgrond maken mechanische onkruidbestrijding onaantrekkelijk en de onbemeste zone van drie meter breed maakt het onaantrekkelijk voor de gangbare boer om de overstap te maken naar biologische of kringlooplandbouw. Hoe passen de gepresenteerde maatregelen in de kringlooplandbouwvisie van de Minister? Wat is de reden dat de Minister ervoor kiest om eerst deze maatregelen en veranderingen door te voeren terwijl er onduidelijkheid bestaat over hoe de kringlooplandbouwvisie wordt meegenomen in het gehele mestbeleid? Is de Minister het met deze leden eens dat omschakeling naar kringlooplandbouw aantrekkelijk gemaakt moet worden? Zo ja, waarom wordt dan toch gekozen voor nieuwe drempels? Zo nee, waarom niet? Ziet de Minister de mogelijkheid om Skal-gecertificeerde bedrijven en kringlooplandbouwbedrijven die gebruikmaken van organische en/of rijpe mest een uitzonderingspositie te geven op de extra maatregelen die worden voorgesteld, waarbij een gezonde bodem het uitgangspunt blijft?

De leden van de D66-fractie vragen ook op welke manier de afgekondigde maatregelen gecontroleerd gaan worden.

Wijziging artikel 6

De leden van de D66-fractie zijn positief over de onderhavige wijziging van dit besluit waarbij precisiebemesting binnen een perceel mogelijk gemaakt wordt. Deze leden zien dat Nederland meer te maken heeft en krijgt met extreme weersomstandigheden door onder andere klimaatverandering. De afgelopen jaren is de droogte in sommige gebieden uitzonderlijk hoog geweest. Deze leden vragen in hoeverre de droogte meegenomen is in de totstandkoming van de wijziging in de uitrijperiode.

Regeldruk

De leden van de D66-fractie betreuren het te lezen dat regeldruk en kostendruk omhoog gaat met de voorgenomen maatregelen. Echter, deze leden zien de meerwaarde in van deze maatregelen om het oppervlaktewater beter te beschermen en af- en uitspoeling van nutriënten tegen te gaan. Zij zien hierin een kans om kringlooplandbouw en het gebruik van organische en rijpe mest toe te voegen als alternatief voor het gebruik van rotte mest. Waarom is deze visie niet meegenomen in het ontwerpbesluit?

Overige bedrijfseffecten

De leden van de D66-fractie lezen dat de RVO verwacht dat de implementatie van deze wijziging de nodige impact op de uitvoering en de sector heeft. Er is een aantal aanpassingen nodig in de ICT-systemen van de RVO, zoals aanpassing van de verschillende registers. Kunnen deze veranderingen in ICT-systemen op tijd doorgevoerd worden met inachtneming van de communicatie richting leden?

Aanpassing uitrijperiode op percelen voorafgaand aan teelt van maïs

De leden van de D66-fractie vragen wat het effect is van het aanpassen van de uitrijperiode op de totale uitstoot en uitspoeling, daar zij lezen dat de lachgasemissie wordt verminderd maar de ammoniakemissie iets kan toenemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Nota van toelichting

Voorkomen afspoeling ruggenteelten op klei- en lössgrond

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat om afspoeling van percelen naar nabijgelegen watergangen te voorkomen het voor landbouwers met ruggenteelten op klei- of lössgrond in beginsel verplicht wordt deze afspoeling te bemoeilijken en te voorkomen door middel van waarneembare hindernissen en maatregelen. Deze maatregelen worden door de biologische landbouw echter als onwenselijk voor die sector beschouwd. Vanuit deze sector wordt er onder andere op gewezen dat de opbouw van ruggen pas plaatsvindt na het bemesten, waardoor de mest juist mooi verdeeld wordt in de grond, hetgeen ertoe zal leiden dat bij extreem natte omstandigheden minder afspoeling zal optreden. Bovendien wordt in de biologische landbouw geen kunstmest gebruikt, waardoor de eventuele afspoeling minder schadelijk zal zijn indien extreem natte omstandigheden optreden. De sector acht om deze redenen de in het onderhavige besluit genoemde maatregelen voor de biologische landbouw niet nodig. Kan de Minister hier nader op ingaan?

Daarbij komt dat de voorgestelde maatregelen voor de biologische landbouw niet alleen als onnodig maar ook als problematisch worden ervaren. Zo levert het opwerpen van drempels problemen op bij de mechanische onkruidbestrijding, is het graven van geulen langs akkerlanden schadelijk voor de bodem en de biodiversiteit van de akkerlanden en riskant voor bestuurders van landbouwwerktuigen. Kan de Minister nader ingaan op de redenen waarom de door haar voorgestelde maatregelen, anders dan vanuit het oogpunt van handhaving, ook voor de biologische landbouw zouden moeten gelden? Acht de Minister het wenselijk en werkbaar om voor die sector een uitzondering te maken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerpbesluiten tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Deze leden noemen deze wijzigingen een voorbeeld van «mest-millimeteren»: het zijn nieuwe regeltjes – waar boeren gek van worden – waarmee net wel (of net niet) aan een Europese richtlijn voldaan wordt.

De nitraatvervuiling van ons water, de jaarlijkse noodzaak om bij Brussel te bedelen om derogatie op de Nitraatrichtlijn, maar ook de stikstofcrisis en de gigantische mestafzetkosten voor boeren (met als gevolg grootschalige mestfraude) worden allemaal veroorzaakt door één probleem: veel te veel mest. En dat mestoverschot wordt geproduceerd door veel te veel dieren. Zolang de kern van het probleem niet onder ogen wordt gezien, blijven we mest-millimeteren. Een latere uitrijperiode op zand en löss, of verplichte drempels of greppels om afspoeling te voorkomen, zijn doekjes voor het bloeden. Want hoewel de regels voor boeren zich blijven opstapelen, schiet de melkveesector dit jaar toch weer door het sectorplafond voor stikstofexcretie. Het wekt geen verbazing dat boeren zich afvragen of ze het dan nooit goed doen. Met drastisch minder dieren krijgen zowel het water, de bodem, als de boeren weer een beetje lucht. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat dit het moment is – een klein anderhalf jaar voordat de huidige derogatie afloopt – om de ontwikkeling in te zetten naar fors minder dieren, dus minder mest, zodat we de derogatie op de Nitraatrichtlijn in de toekomst niet meer nodig hebben. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie van de Minister.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden waarderen de keuze van de Minister om de verplichte rijenbemesting in de maïsteelt te schrappen. Zij hebben nog wel enkele vragen over de uitwerking van de alternatieve invulling en over de eisen met betrekking tot ruggenteelten.

Aanpassing uitrijperiode

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het verbod om in het vroege voorjaar drijfmest te gebruiken op bouwland op zand- en lössgrond indien sprake is van maïsteelt. Deze leden willen erop wijzen dat het verbod om mest aan te wenden voor 1 april betekent dat in korte tijd mest uitgereden moet worden op de tienduizenden hectares maïsland die ons land rijk is. Hoe groot is het risico dat mest dan onder ongunstige weers- en bodemomstandigheden uitgereden moet worden? Is het middel dan niet erger dan de kwaal, nog los van de grote druk op loonwerkers? Deze leden vragen of de Minister bereid is de termijn te verkorten van 1 april naar 15 maart.

De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de Minister wil omgaan met de situatie dat grasland of een groenbemester/voerdergewas in het vroege voorjaar bemest en daarna gemaaid of geoogst wordt, en daarna omgezet wordt in bouwland ten behoeve van maïsteelt.

Voorkomen afspoeling ruggenteelten

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de verplichting om op een perceel met ruggenteelt op klei- of lössgrond naast een watergang te kiezen voor drempels, greppels of een brede teeltvrij zone. Vanuit de sector is ook de mogelijkheid aangedragen om te kiezen voor het bewerken van het land tussen de ruggen met woeltanden. Waarom heeft de Minister hier niet voor gekozen?

Derogatiebeschikking

De leden van de SGP-fractie hebben aanvullend nog enkele vragen over de recente wijziging van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de nieuwe derogatiebeschikking, met name over de aanvullende voorwaarden met betrekking tot het beperken van de ammoniakemissie.

In hoeverre leidt extra emissie door de derogatie tot extra eutrofiëring, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Is de veronderstelling juist dat deze bijdrage minimaal is? Hoe weegt de Minister het feit dat meer ammoniakemissie leidt tot minder uitspoeling, omdat er dan minder stikstof in de mest achterblijft?

Waar in de overwegingen van de derogatiebeschikking aangegeven wordt dat het wat betreft ammoniakemissie moet gaan om passende maatregelen en waarbij verwezen wordt naar onder meer de gevolgen voor Natura 2000-gebieden, willen de leden van de SGP-fractie erop wijzen dat de gekozen maatregelen negatieve effecten kunnen hebben voor de CO2-emissiereductieopgave. Aanscherping van de derogatievoorwaarden kan leiden tot meer kunstmestgebruik met bijbehorende CO2-footprint. De overstap naar het injecteren van mest in en dus het doorsnijden van veengrond kan leiden tot snellere afbraak van organische stof en dus meer CO2-emissie. Deelt de Minister de mening dat ook dit aspect in de afwegingen betrokken had moeten worden?

De leden van de SGP-fractie lezen dat boeren die de sleepvoet willen gebruiken de mest wanneer het warmer is dan 20 graden Celsius ’s nachts uit moeten rijden. Deze leden vrezen logistieke problemen en geluidsoverlast voor omwonenden. Heeft de Minister dit meegewogen en aan de Europese Commissie voorgelegd?

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bereid is op basis van voornoemde aspecten en het feit dat bij de vrijstelling voor bovengronds uitrijden van mest aanvullende emissiebeperkende voorwaarden gelden, opnieuw het gesprek aan te gaan met de Europese Commissie over de extra voorwaarden in de derogatiebeschikking.

II Antwoord/Reactie van de Minister

Naar boven