Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 2020D37378 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 2020D37378 |
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 juli 2020 inzake de beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering (Kamerstuk 31 511, nr. 39).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud |
blz. |
||
I |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de CDA-fractie |
3 |
|
• |
Inbreng van de leden van de D66-fractie |
4 |
|
• |
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie |
5 |
|
• |
Inbreng van de leden van de SP-fractie |
6 |
|
• |
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie |
7 |
|
• |
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie |
9 |
|
• |
Inbreng van de leden van de SGP-fractie |
10 |
|
II |
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
11 |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Deze leden zijn positief over de constatering dat de invoering van het studievoorschot als een doelmatigheidsverbetering geldt en dat de invoering in 2015 niet heeft geleid tot grote veranderingen in de doorstroom naar het hoger onderwijs. Wel lezen de leden dat studenten vaker en een hoger bedrag lenen dan vóór de invoering van het studievoorschot. Welke redenen geeft de Minister hiervoor? Kan de Minister inzichtelijk maken waar de studenten deze lening aan uitgeven?
Voornoemde leden lezen dat de daling van de directe doorstroom van mbo1 naar hbo2 al lange tijd een aandachtspunt is van het kabinet, hetgeen ook uit de beleidsdoorlichting blijkt. Ze lezen dan ook dat er een onderzoek is gestart naar de mogelijke daling. Wordt er hierbij ook gekeken naar bijvoorbeeld het effect van de komst van de Associate Degree of de verbeterde baankansen voor goedgeschoolde mbo’ers in hun keuze om niet door te stromen naar het hoger onderwijs, zo vragen de leden. Zij willen eveneens weten wanneer de uitkomsten van dit onderzoek naar de Kamer worden gestuurd, aangezien de planning was voorzien «na het zomerreces».
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een mogelijkheid bestaat om de 1-februari-regeling aan te passen voor doorstromers van het mbo. Kan de Minister aangeven hoeveel het structureel zou kosten om die regeling aan te passen? Is er ook een mogelijkheid om de regeling bijvoorbeeld op te rekken naar 1 april, 1 maart of 1 mei, in plaats van het gehele collegejaar? Zo ja, wat zijn de kosten hiervan?
Deze leden lezen in de brief dat de Minister enkele redenen aangeeft waarom studenten meer zijn gaan lenen, zoals wanneer studenten eenmaal de drempel van lenen over zijn, de hoogte van die lening dan niet meer uitmaakt. Waarop baseert de Minister deze aanname, aangezien de Minister zelf in de brief aangeeft dat hiervoor geen aanwijzingen zijn te vinden in het CPB3-rapport, zo vragen de leden.
Voornoemde leden lezen dat de Minister specifiek onderzoek wil gaan doen naar de achtergebleven kosten van studeren als het gaat om de hoogte van de studiefinancieringsbedragen. De Minister gaat specifiek kijken naar de normbudgetten en laat dit meenemen in het Studentenonderzoek naar de financiële situatie van studenten. Op welke manier neemt de Minister ook de factor mee dat een normbudget eventueel niet meer voldoet?
Deze leden lezen dat de kennis van (aankomend) studenten en hun ouders over (elementen van) het stelsel beperkt is. Op welke concrete manieren gaat de Minister via voorlichting de kennis bij (aankomend) studenten en hun ouders over (elementen van) het stelsel verbeteren?
Deze leden lezen in de analyse, gemaakt door NOSop34, dat de investeringen die gemaakt zijn door de komst van het studievoorschot, per instelling soms grote verschillen laten zien. Zo hebben sommige instellingen extra docenten aangenomen, maar hebben andere instellingen ervoor gekozen om «duurzame broodjes» te serveren in de kantine. Wat vindt de Minister van deze specifieke voorbeelden? Is de Minister van mening dat «duurzame broodjes» serveren een goede besteding is van de extra investeringen die vrij zijn gekomen door de invoering van het studievoorschot? Kan de Minister expliciet ingaan waarom de NVAO5 goedkeuring heeft gegeven aan bijvoorbeeld een masterclass «gaga»-dansen ter besteding van de kwaliteitsgelden? Hoe kijkt de Minister zelf naar dit soort bestedingen, is zij werkelijk van mening dat dit een kwaliteitsverbetering is voor het onderwijs? Wat zijn volgens de Minister grenzen aan de plannen van instellingen om de kwaliteit te verbeteren? Kan de Minister toelichten wat zij ervan vindt dat de plannen van sommige instellingen zo ver uit elkaar liggen? Is de Minister van mening dat de definitie van «kwaliteit» wellicht voor elke instelling anders is? Vindt de Minister dat acceptabel? Is de Minister van mening dat er een duidelijkere lijn of definitie moet komen van wat daadwerkelijk kwaliteit is en hoe deze objectief kan worden verbeterd, zodat de plannen van verschillende instellingen niet zoveel uit elkaar liggen en studenten evenveel profiteren van de kwaliteitsgelden? Is de Minister bereid om in gesprek te gaan met het NVAO om dit te verduidelijken en te verscherpen? Daarnaast lezen de leden dat eenderde van de instellingen nog geen groen licht heeft gekregen over hun plannen en nu bezig zijn met een herkansingsronde. Welke instellingen zijn dat? Hoe staat het nu met de herkansingsronde? Wat gebeurt er met de studenten van die instellingen, die nog steeds niet profiteren van de kwaliteitsverbetering door de vrijgekomen extra investeringen?
De leden van de VVD-fractie vragen of er internationaal onderzoek is naar wat de effecten zijn van de hoogte van eigen investeringen in studeren. Zijn er internationale best practices bekend over de verhouding van eigen investeringen en overheidsinvesteringen in studeren? Hoe verhoudt Nederland zich hierin, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief inzake de beleidsdoorlichting van artikel 11 studiefinanciering. Deze leden zijn van mening dat dit onderzoek laat zien dat de invoering van het leenstelsel ten koste is gegaan van de middenklasse en de druk op studenten heeft doen toenemen. Daarnaast starten jongeren hun werkzame leven met torenhoge schulden. Tevens hebben zij nog enkele vragen.
Invoering studievoorschot
Wat is de verklaring dat het aandeel leners weer iets is afgenomen? Om welke groep studenten gaat dit? Kan de Minister tevens aangeven hoeveel studenten maximaal lenen en om welke groep dit gaat? Uit onderzoek van het CBS6 uit 2018 bleek dat dat de invoering van het leenstelsel tot een sterkere daling leidde in de doorstroom van havo7 naar hbo voor havo-gediplomeerde met ouders in de bijstand. Kan de Minister aangeven hoe de doorstroom van deze groep momenteel is? Kan de Minister tenslotte een update geven van eventuele wijzigingen in het leengedrag van studenten tijdens de nog altijd actuele coronacrisis, zo vragen deze leden.
Doorstroom mbo-hbo
Voornoemde leden zijn benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek doorstroom mbo-hbo. Op voorhand zijn zij voorstander van het verruimen van de 1-februari-regeling. Dit omdat studenten bij de uitschrijfdatum van 1 februari in de praktijk onvoldoende rekening kunnen houden met de uitslagen van tentamens die ze in januari maken. Zij stoppen dan wellicht onnodig met een opleiding. Deze leden zijn van mening dat dit risico voor alle studenten geldt en niet enkel voor de studenten die vanuit het mbo ingestroomd zijn in het hbo. Ook waarderen zij de maatregel als op zichzelf staand, en niet noodzakelijkerwijs verbonden met het leenstelsel. Graag willen deze leden weten of de Minister bereid is om uit te gaan van alle eerstejaars studenten, mocht zij de regeling overwegen.
Leengedrag
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de Minister van mening is dat studenten zich bewust moeten zijn van hun leengedrag en dat zij daarom de voorlichting gaat verbeteren. Deze leden hebben eerder gepleit voor betere voorlichting rond studieleningen en -schulden, met eerlijk taalgebruik, bijvoorbeeld met de banner «geld lenen kost geld» op de site van DUO8 en het afschaffen van de term studievoorschot. In hoeverre is de Minister bereid om deze voorstellen voor goede voorlichting uit te voeren?
Tevens hebben de leden van de CDA-fractie al eerder het idee geopperd om DUO het collegegeld per student rechtstreeks aan de onderwijsinstelling over te laten maken. Dit om te voorkomen dat jongeren met schulden in de verleiding komen het geld aan andere zaken uit te geven, zoals we in de praktijk zien. Kan de Minister dit voorstel steunen en wat is er nodig om dit plan te realiseren, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake de beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering. Zij hebben nog enkele vragen.
Informatievoorziening
Deze leden constateren dat de studiefinanciering voor sommige groepen studenten erg ingewikkeld is. Bijvoorbeeld als het gaat om de aflossingsvoorwaarden en de draagkrachtregeling. Welke acties heeft de Minister reeds genomen om de informatieverstrekking te verbeteren? Ziet zij mogelijkheden om de informatievoorziening verder te verbeteren?
Deze leden constateren dat een aantal elementen van de studiefinanciering, zoals het studentenreisproduct, worden toegekend in de vorm van een lening en pas achteraf worden omgezet in een gift. Deze leden vragen de Minister toe te lichten of het juridisch en technisch mogelijk is om de hoogte van het deel mogelijk achteraf wordt omgezet in een gift apart op de website van DUO weer te geven.
Niet-gebruik van de aanvullende beurs
De leden van de D66-fractie lezen dat er studenten zijn die wel recht hebben op de aanvullende beurs. Deze leden vragen de Minister of zij meer inzicht kan verschaffen in de motieven van de studenten. Maken deze studenten welbewust geen gebruik van de aanvullende beurs of ontbreekt het bijvoorbeeld aan informatie over aanvraag van de beurs, zo vragen deze leden.
Doorstroom mbo-hbo
Voornoemde leden lezen in de beleidsdoorlichting dat mbo-studenten vaker dan havo- en vwo9-leerlingen aangeven dat leenaversie en de kosten van studeren meespelen in de keuze om door te studeren. Ook is de leenaversie onder eerste generatie studenten hoger. In hoeverre verwacht de Minister dat de leenaversie bij studenten kan worden weggenomen door betere voorlichting? Op welke termijn zou een verruiming van de 1-februari-regeling ingevoerd kunnen worden?
Terugbetalen studielening
Deze leden constateren dat oud-studenten goed in staat zijn om hun studieschuld af te lossen. Deze leden vragen de Minister of er inzicht is in de bekendheid en de inzet van de «jokerjaren» die oud-studenten hebben om aflossingen tijdelijk te pauzeren in de aflosfase?
Financiële situatie studenten
De leden van de D66-fractie lezen dat een studentenonderzoek naar de financiële situatie van studenten momenteel gaande is. Deze cijfers geven dieper inzicht in de situatie van studenten. Wanneer verwacht de Minister dat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de motie van het lid Klaver10 over een tussentijdse monitoring van het sociaal leenstelsel. Deze leden zien in de beleidsdoorlichting een aantal tekortkomingen in het huidige stelsel. Zodoende hebben deze leden nog enkele vragen.
Voornoemde leden constateren dat de gemiddelde studieschuld hoger uitvalt dan voorheen geraamd. Niet gemiddeld € 21.000 maar € 25.000 is het gemiddelde leengedrag van lenende studenten. Kan de Minister uiteenzetten wat dit grote verschil veroorzaakt? Tevens merken deze leden op dat circa 28 procent van de studenten niet leent. Wat zijn de hoofdoorzaken hiervan volgens de Minister?
Deze leden merken op dat niet iedere student die in aanmerking komt voor een aanvullende beurs deze ook daadwerkelijk aanvraagt. Dat is onwenselijk. De aanvullende beurs is er juist voor jongeren wiens ouders niet in de financiële positie zijn om bij te dragen aan het inkomen van de student. Wanneer ontving de Minister de eerste signalen hierover? Wat is de Minister voornemens te doen om deze situatie te verbeteren? De Minister geeft aan dat het CPB hier verder onderzoek naar gaat verrichten, maar voornoemde leden vragen of de Minister niet nu al maatregelen kan treffen. Is de Minister bijvoorbeeld voornemens om deze studenten met terugwerkende kracht alsnog een aanvullende beurs uit te keren?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het huidige stelsel studenten veel stress bezorgt en dat studenten minder extra curriculaire activiteiten zijn gaan verrichten. Deze leden zijn van mening dat de studententijd om meer draait dan alleen een opleiding volgen. Het gaat ook om bildung en jezelf en kwaliteiten beter leren ontdekken. Hoe kijkt de minsister hiernaar?
Deze leden vragen in hoeverre de jongeren- en studentenorganisaties daadwerkelijk betrokken waren bij de opzet van de beleidsdoorlichting. Welke input hebben zij geleverd en wat is hiermee gedaan?
Voornoemde leden hebben met interesse kennisgenomen betreffende de aanbevelingen van ResearchNed. Eén van de aanbevelingen is om de aanvullende beurs te verruimen bij studenten uit een gezinsinkomen tot € 70.000 of € 80.000. Wat is het financiële plaatje wanneer dit wordt verruimd naar € 100.000?
Tot slot zijn de voornoemde leden verbaasd over de reactie over en uitvoering van de motie Beter Benutten van de leden Van der Molen en Futselaar11. De Minister schrijft dat het «nog te vroeg» is om een definitief oordeel te vellen. Wanneer komt dit oordeel wel? Schuift de Minister dit oordeel uit tot na de verkiezingen? Kan de Minister uiteenzetten wat het zo lastig maakt om een definitief oordeel te vellen? Is de Minister bereid een aparte brief naar de Kamer te sturen over deze «complexe opdracht» en dieper in te gaan op de complexiteit van deze vraag, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. De leden erkennen dat het stelsel financieel doelmatig is geweest: Een deel van de bekostiging van het hoger onderwijs is immers succesvol omgezet van de overheid naar een generatie jonge studenten. De prijs die hiervoor betaald moet worden is een steeds verder uitpuilende schuldenberg. De groep studenten die lenen wordt steeds groter en zij lenen steeds meer.
Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat middeninkomens onevenredig hard worden geraakt door het leenstelsel. Het gaat hier dan om studenten met ouders met een jaar inkomen tussen de € 49.000 en € 69.000. Deze studenten maken geen aanspraak op een aanvullende beurs en ontvangen een lagere ouderbijdrage. In de beleidsdoorlichting worden enkele maatregelen genoemd om tegemoet te komen aan de hoge bijdrage van ouders met middeninkomens. Te denken valt aan een ophoging of verbreding van de aanvullende beurs, of het afschaffen van de bijverdiengrens. Deze leden vragen of in hoeverre de Minister bereid is om de suggesties van ResearchNed omtrent deze maatregelen over te nemen.
Onder het leenstelsel is de schuldenberg enorm gegroeid. De gemiddelde studieschuld van studenten die lenen is opgelopen tot € 25.000. Slechts 28 procent van de studenten studeert zonder schuld af. Deze leden vrezen dat hoge schulden kunnen leiden tot stress bij studenten, wat weer gevolgen kan hebben voor het studentsucces. Deze leden vragen of de Minister dit erkent. Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar de gevolgen van het leenstelsel op het psychische welzijn van studenten verwachten?
Het leenstelsel leidt niet tot verminderde toegankelijkheid van het hoger onderwijs, stelt de Minister in haar brief. Deze leden vragen in hoeverre dit hard gemaakt kan worden. Een havo- of vwo-diploma is op papier dan wel een startkwalificatie, maar scholieren hebben weinig andere keuze dan doorstromen naar het hoger onderwijs. Wanneer gekeken wordt naar de doorstroom van het mbo naar het hbo is wel een daling zichtbaar. De vraag of deze daling (deels) door het leenstelsel kan worden verklaard is niet beantwoord en dat is een gemiste kans, aldus deze leden. Mbo-studenten geven vaker dan havo- en vwo-leerlingen aan dat leenaversie en de kosten van studeren meespelen in de kosten om door te studeren. In haar brief geeft de Minister aan het onderzoek naar de doorstroom van mbo naar hbo na het zomerreces aan de Kamer zal worden aangeboden. De leden zijn benieuwd wanneer zij dit onderzoek kunnen verwachten.
In de brief zegt de Minister het volgende: «Mogelijk ervaren studenten vooral een drempel om te lenen, en nemen ze als ze die drempel eenmaal over zijn gemakkelijker een ruimere lening.» Op basis waarvan zegt de Minister dit? Daarnaast zegt de Minister dat het gewoner is geworden om te lenen, omdat een veel groter deel van de studenten leent. Vindt de Minister dit wenselijk? Zo nee, wat gaat de Minister hieraan doen?
Volgens de OECD12 maakt Nederland op dit moment onderdeel uit van een groep landen, waarbij studenten lage of geen collegegelden betalen en waarbij de meerderheid van de studenten profiteert van publieke financiering. Er is echter wel een verschuiving waarneembaar richting hogere collegegelden, aldus de OECD. Deze leden vragen welke verklaringen de Minister hiervoor heeft en of zij voornemens is deze verschuiving zo goed als mogelijk tegen te houden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse de eerste evaluatie van het sociaal leenstelsel gelezen. De leden benadrukken het belang van een solidair stelsel waarin niemand wordt belet onderwijs te genieten en zich te kunnen ontplooien. Ook benadrukken deze leden nogmaals het belang van de doelstelling extra te investeren in het onderwijs om de kwaliteit te verhogen, hetgeen een belangrijk deel was van de invoering van dit stelsel. Deze leden hebben onderstaande vragen.
Doeltreffendheid en doelmatigheid
De Minister geeft aan dat het stelsel doeltreffend is gezien de grote schaal waarop gebruik wordt gemaakt van de verschillende elementen van studiefinanciering. Deze leden hebben zorgen over het feit dat hiermee niet de totale populatie wordt geanalyseerd, maar enkel de groep die daadwerkelijk naar het hoger onderwijs is gegaan. Kan de Minister reageren op de stelling dat enkel omdat iets vaak gebruikt wordt, dit niet betekent dat het vaak genoeg wordt gebruikt en daarmee de toegankelijkheid alsnog in het geding is gekomen? Heeft de Minister hiermee data gebruikt waar sprake is van zelfselectie, doordat mogelijk studenten die ervoor kozen niet te gaan studeren geen deel zijn van deze dataset? Aansluitend op die vraag willen deze leden graag weten wat de stand van zaken is van de uitvoering van motie van het lid Van den Hul13 over het in beeld brengen van de factoren die ervoor zorgen dat jongeren afzien van studeren.
Kan de Minister toelichten welke doorstromen het betreft die volgens dit onderzoek niet hebben gestokt? Deelt de Minister de mening dat het onwaarschijnlijk is dat jongeren met een havo- of vwo-diploma niet naar het hoger onderwijs gaan gezien het feit dat een middelbareschooldiploma aanzienlijk minder kansen biedt op de arbeidsmarkt? Deelt de Minister vervolgens ook het idee dat dit anders ligt voor jongeren met een mbo-diploma gezien hun kansen op de arbeidsmarkt en de dus waarschijnlijk grotere kans dat zij ervoor kiezen na het mbo niet verder te studeren? Is de Minister het met deze leden eens dat juist onder deze jongeren – onder wie meer sprake is van leenaversie – hiermee substantieel slechter af zijn dan hun leeftijdsgenoten die havo of vwo hebben genoten en dit negatieve gevolgen heeft voor de kansengelijkheid, zo vragen deze leden.
Invoering studievoorschot
De Minister stelt dat de doorstroom van mbo naar hbo sinds de invoering van het studievoorschot met vijf procentpunt is gedaald. Ook zegt zij dat dit al langer een aandachtspunt is. Deelt de Minister de mening dat ondanks het feit dat er geen één op één causaal verband gelegd kan worden tussen de invoering van het studievoorschot en de verdere daling van de doorstroom van mbo naar hbo, het extreem onwaarschijnlijk is dat het studievoorschot hier geen rol speelt? Kan de Minister dan ook uiteenzetten welke oplossingen zij hiervoor ziet, los van het lopende onderzoek dat ergens in de toekomst kan worden verwacht?
Deze analyse geeft aan dat studenten met ouders met een middeninkomen een relatief groot deel van de kosten van studeren kunnen betalen uit de ouderbijdrage. Kan de Minister ook een licht schijnen over het percentage studenten met ouders met een middeninkomen dat géén bijdrage van hun ouders ontvangt? Kan de Minister schetsen hoe hun financiële positie eruit ziet? Deelt de Minister de mening van deze leden dat juist onder deze groep zich kwetsbare studenten bevinden door bijvoorbeeld problematiek vanwege seksualiteit en geaardheid of levensopvatting? Als het percentage studenten met ouders met een middeninkomen aanzienlijk blijkt te zijn, kan de Minister dan alvast enkele suggesties doen voor hoe dit zou kunnen worden opgelost?
De leden van de PvdA-fractie lezen met bezorgdheid de conclusies van het onderzoek omtrent het leengedrag. De Minister heeft eerder laten weten dat studenten de mogelijkheid hebben meer te lenen in geval van studievertraging als consequentie van de coronacrisis. Hoe verhoudt deze conclusie over het leengedrag zich tot deze eerdere oproep van de Minister? Deelt de Minister de zorg dat dit kan leiden tot een ondragelijke last in tijden van economisch onzekerheid?
Deze leden schrikken van het gemak waarmee wordt gesteld dat de stijging van de studieschulden in vergelijking met de prognose waar vanuit werd gegaan in 2015 als een logisch gevolg worden gezien. Kan de Minister toelichten waarom zij niet onder de indruk is van de prognose van € 21.000 schuld en de nieuwe prognose voor studenten die lenen van € 25.000? Is de Minister van mening dat vanwege het feit dat er vanuit werd gegaan dat de studieschuld zou toenemen bij de invoering van het studievoorschot (van € 15.000 ervoor naar € 21.000 erna), deze verdere stijging geen verdere actie vraagt?
Overige resultaten beleidsdoorlichting
De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag nadere reflectie van de Minister op het punt van de mentale druk op studenten. Studenten ervaren veel zorgen over hun toekomst, bijvoorbeeld over het ooit kunnen kopen van een huis of het vooruitzicht op onzekere flexibele contracten, zoals Coalitie-Y en de Sociaal Economische Raad eerder ook voor waarschuwden. Welke boodschap heeft de Minister voor deze studenten? Bespreekt het kabinet deze zorgen op gebied van onderwijs, wonen en sociale zaken ook interdisciplinair?
Voornoemde leden constateren dat er grote verschillen zijn in de manier waarop kwaliteitsgelden worden besteed. Hoe worden medezeggenschapsraden bestaande uit zowel medewerkers als studenten hierbij betrokken? Hoe reflecteert de Minister op het nieuws dat een derde van alle onderwijsinstellingen geen groen licht kregen in de eerste beoordelingsronde14, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsdoorlichting over studiefinanciering. Deze leden maken zich zorgen over de studieschuldenberg en willen graag nadenken over aanpassingen aan het stelsel om te zorgen dat studenten niet met een hoge schuld worden opgezadeld. Deze leden hebben enkele vragen aan de Minister.
Voornoemde leden constateren dat de gemiddelde studieschuld van studenten die lenen volgens de beleidsdoorlichting oploopt tot € 25.000. Aangezien dit een gemiddelde schuld is, zal voor een groot aantal studenten gelden dat de studieschuld nog veel hoger ligt. Dit vinden genoemde leden zorgwekkend. Deze leden zagen al langer dat belangrijke mijlpalen bij jongeren uitgesteld worden: later een vaste baan, later een woning, later een gezin. Door de coronacrisis wordt dit alleen nog maar versterkt. Een studieschuld van tienduizenden euro’s kan dan echt een molensteen om je nek zijn. Deze leden vinden dat we dit onze jongeren niet moeten aandoen. Zij vinden het belangrijk dat jongeren een onbezorgde studietijd kunnen hebben en de ruimte ervaren om zich breed te ontwikkelen. Leenangst en druk om snel af te studeren staan daaraan in de weg. Deelt de Minister de analyse dat de uitgangspositie van afgestudeerde jongeren niet al te florissant is op dit moment en dat een studieschuld een belemmering kan vormen bij het betreden van de woningmarkt, de arbeidsmarkt en bijvoorbeeld ook bij gezinsplanning?
Deze leden maken zich met name zorgen om gezinnen met een middeninkomen en studerende kinderen. Studenten van ouders met een middeninkomen kunnen geen aanspraak maken op de aanvullende beurs en ontvangen minder bijdrage van hun ouders, zoals de beleidsdoorlichting ook duidelijk maakt. Deze groep wordt het hardst geraakt door de invoering van het leenstelsel, terwijl middeninkomens het sowieso al zwaar te verduren hebben. Deelt de Minister de mening dat er actie nodig is om deze groep tegemoet te komen? Welke opties ziet de Minister daarvoor?
In de beleidsdoorlichting worden intensiveringsopties gegeven, waaronder de herinvoering van de basisbeurs voor alle studenten in het hoger onderwijs. De kosten daarvan zouden € 1 miljard zijn. Hoe kan het dat het afschaffen van de basisbeurs niet € 1 miljard heeft opgeleverd, maar wel € 1 miljard kost om weer in te voeren? Hoe zit de versobering van het ov15-reisproduct in deze berekening, die nog niet is doorgevoerd maar wel in de verwachte opbrengst werd meegerekend? Hoe zou het met de aanvullende beurs gaan bij herinvoering van de basisbeurs, die is opgehoogd bij invoering van het leenstelsel? Hoe zit dat in deze berekening verwerkt? Hoe zien de kosten voor herinvoering van de basisbeurs eruit in de tijd? Volgt dat hetzelfde (langzame) tempo als de destijds berekende opbrengst bij het afschaffen van de basisbeurs?
Voornoemde leden constateren dat het leenstelsel ook invloed heeft op het welbevinden van jongeren, aangezien het kan bijdragen aan stress en prestatiedruk. Dit blijkt onder meer uit onderzoek van Motivaction.16 Herkent de Minister deze signalen? Deelt de Minister de opvatting dat er meer aandacht nodig is voor studentenwelzijn en de gevolgen van het leenstelsel voor het welbevinden van studenten?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het leenstelsel volgens de Minister niet zorgt voor verminderde toegankelijkheid van het hoger onderwijs. De doorstroom vanuit havo en vwo is vrijwel op hetzelfde niveau als voor de invoering van het studievoorschot. De vraag is echter wat dit zegt. Scholieren die van de middelbare school komen, hebben namelijk weinig andere keuze dan doorstromen naar het hoger onderwijs. Wanneer wordt gekeken naar de groep die wel een keuze heeft tussen doorstuderen of de arbeidsmarkt opgaan (mbo-afgestudeerden), dan is wel een daling in doorstroom zichtbaar. Dit baart deze leden zorgen. De Minister zegt nader onderzoek af te wachten, maar genoemde leden vragen welke actie op korte termijn kan worden genomen om de doorstroom te bevorderen. Erkent de Minister dat de doorstroom van havo en vwo naar hoger onderwijs geen goede indicator is voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van het leenstelsel, aangezien scholieren weinig andere keuze hebben dan doorstuderen?
Deze leden constateren dat uit de beleidsdoorlichting blijkt dat scholieren, studenten en ouders onvoldoende kennis hebben over het studiefinancieringsstelsel. Voorlichting in het voortgezet onderwijs is van groot belang, zodat aankomende studenten zich bewust zijn van de gevolgen van schulden. Genoemde leden vragen hoe de Minister concreet werk gaat maken van de verbetering van de voorlichting. In de beleidsreactie wordt gerept over pilots, maar dit verdient een brede en doortastende aanpak, want goede voorlichting is essentieel voor jongeren.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsevaluatie en de kabinetsreactie daarop. Deze leden hebben nog specifiek vragen over de positie van middeninkomens.
Deze leden vragen hoe Minister reageert op de bevindingen uit de beleidsevaluatie en de cijfers van het ISO17 dat studenten uit middeninkomens, met name de groep tussen € 49.000 en € 69.000 het meest kwetsbaar zijn en dat hun ouders vaak evenveel voor de kiezen krijgen als hogere inkomens. Is het een wenselijk effect van de wetswijziging dat studenten uit deze groep € 700 tot € 1.200 per jaar minder ontvangen dan studenten uit lage inkomensgezinnen en dat acht procent van deze groep zelf helemaal geen ouderbijdrage ontvangt? In hoeverre heeft de Minister reeds uitvoering gegeven aan de aanbeveling in de beleidsevaluatie om nader onderzoek te verrichten naar de positie van middeninkomens? Kan de Minister inzichtelijk maken welke scenario’s voor uitbreiding van de aanvullende beurs tot een aanmerkelijke verbetering voor deze kwetsbare groep zouden leiden en wat de budgettaire gevolgen daarvan zijn, zo vragen deze leden.
NOS, 24 september 2020, «Leenstelselgeld naar extra docenten, maar ook naar duurzame broodjes», https://nos.nl/op3/artikel/2349601-leenstelselgeld-naar-extra-docenten-maar-ook-naar-duurzame-broodjes.html
NOS, 24 september 2020, «Leenstelselgeld naar extra docenten, maar ook naar duurzame broodjes», https://nos.nl/op3/artikel/2349601-leenstelselgeld-naar-extra-docenten-maar-ook-naar-duurzame-broodjes.html
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2020D37378.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.