2020D27713 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over zijn op 22 juni 2020 toegezonden brief inzake Reactie op verzoek commissie over alle relevante stukken die ten grondslag liggen aan de uitwerking van het pensioenakkoord (Kamerstuk 32 043, nr. 519).

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Freriks

Nr.

Vraag

1.

Waarom is de rekenrente niet aangepast in het nieuwe pensioenakkoord maar is er gekozen voor een nieuw stelsel?

2.

Is het juridisch mogelijk om artikel 83 te schrappen van de Pensioenwet?

3.

Wordt artikel 83 geschrapt in de Pensioenwet?

4.

Hoe wordt de solidariteitsbuffer verdeeld?

5.

Hebben gepensioneerden het recht om te weigeren om «in te varen»?

6.

Klopt het dat de invloed van de dagkoersen van de financiële markten op onze pensioenen toeneemt?

7.

Wordt de inkomenszekerheid met het nieuwe stelsel groter of kleiner?

8.

Wat zijn de gevolgen voor deelnemers als de oude en nieuwe rechten in één fonds terechtkomen?

9.

Kunt u concreet toelichten of en hoeveel pensioengelden worden overgeheveld naar Europa?

10.

Wat zijn de concrete gevolgen voor zzp’ers met dit nieuwe stelsel?

11.

Wat zijn de gevolgen voor het parlementaire proces van het pensioenakkoord als de leden van het FNV-ledenparlement zaterdag 4 juli niet instemmen met het akkoord?

12.

Erkent u dat er nu geen gegarandeerd pensioen meer is voor toekomstige generaties?

13.

Denkt u net als de FNV, dat «iedereen erop vooruit gaat»?

14.

Waarom denkt u dat iedereen erop vooruit gaat terwijl vele hoogleraren dit tegenspreken?

15.

Voldoet het nieuwe pensioenstelsel volgens u aan het EU-handvest waarin staat dat compensatie «tijdig en billijk» geregeld moet worden?

16.

Hoe groot is op dit moment het totale vermogen van alle pensioenfondsen bij elkaar?

17.

Kunt u in een overzicht weergeven wat de ontwikkeling is van het vermogen van de pensioenfondsen in de afgelopen twintig jaar?

18.

Hoelang zouden we, als we een rekenrente van 3,5 procent zouden hanteren, de mensen die met pensioen gaan van een pensioen kunnen voorzien?

19.

Wat vindt u ervan dat de leden van het ledenparlement van de FNV moesten beslissen op basis van vijf A4»tjes?

20.

Wat is het verschil tussen de rekenrente en het projectierendement?

21.

Verwacht u problemen met het berekenen van het projectierendement?

22.

Verwacht u dat er een toename zal zijn in verzekeringen in de derde pijler vanwege de toenemende onzekerheid over de pensioenen?

23.

Erkent u dat de tegenstelling tussen arm en rijk hierdoor groter wordt?

24.

Kunt u bevestigen dat er vóór het einde van dit jaar nog een beslissing genomen gaat worden over stoppen met werken na 45 jaar op basis van de uitkomsten van het onderzoek hierover?

25.

Erkent u dat dit pensioenstelsel onduidelijker is dan het vorige stelsel, waardoor het in feite een verslechtering is van het huidige pensioenstelsel?

26.

Wat kunnen gepensioneerden doen als zij het niet eens zijn met de beslissing van het bestuur van hun pensioenfonds?

27.

Hoe gaat de compensatie voor het afschaffen van de doorsneesystematiek betaald worden?

28.

Wat is er precies «collectief» en «individueel» in het nieuwe stelsel?

29.

Hoe verwacht u dat het nieuwe pensioenstelsel invloed gaat hebben op de loonruimte van werknemers?

30.

Hoe kijkt u naar de grote zorgen van de Vakcentrale voor Professionals (VCP) over de manier waarop er «gecompenseerd» gaat worden in het nieuwe stelsel voor de afschaffing van de doorsneesystematiek?

31.

Waarom staat u negatief tegenover het alternatieve voorstel van de VCP voor de compensatie van de afschaffing van de doorsneesystematiek?

32.

Wat voor gevolgen heeft de huidige compensatiestructuur voor zogeheten «jobhoppers»?

33.

Wat zijn de regels voor gesloten fondsen? Blijven die vallen onder het huidige Financieel Toetsingskader (FTK)-regime met de rentetermijnstructuur?

34.

Wordt het FTK daarvoor nog aangepast?

35.

Is het vasthouden aan het FTK bij niet invaren, niet een juridisch kwetsbare manier van overheidshandelen?

36.

Wat is de compensatie voor het niet-indexeren van de pensioenen de afgelopen twaalf jaar voor miljoenen mensen?

37.

Kunt u het verschil tussen het oude en nieuwe pensioenstelsel berekenen met verschillende maatmensen met de toekomstige opbouwpercentages?

38.

Kunt u een doorrekening laten maken welke uitkomsten het nieuwe contract gehad zou hebben, indien het de afgelopen 75 jaar bestaan had voor een door u gekozen maatman? Ofwel, hoe volatiel zouden de uitkomsten geweest zijn?

39.

Zou u een voorbeeld kunnen geven van een pensioenoverzicht in het nieuwe contract? Hoe zou dat eruit zien?

40.

Blijft het individuele bezwaarrecht tegen invaren bestaan? Hoe werkt dat in de praktijk?

41.

Welke waarborgen bevat het nieuwe stelsel om niet te veel kosten in rekening te brengen?

42.

Kunt u aangeven hoe het arbeidsongeschiktheidspensioen gedekt is in het nieuwe stelsel?

43.

Kunt u aangeven hoe het nabestaandenrisico gedekt is als iemand eerst ziek wordt, in de WIA belandt en dan overlijdt?

44.

Indien iemand een onderliggende aandoening heeft, is er dan een acceptatieplicht voor het nabestaandenpensioen als iemand zzp’er wordt? Zo ja, hoe ziet die eruit?

45.

Heeft u meerdere analyses laten doen naar de Europeesrechtelijke houdbaarheid? Zo ja, door wie en wat waren de conclusies?

46.

Welke groepen hebben een verlies van meer dan 5% van hun verwachte pensioenresultaat in het voorgestelde nieuwe contract?

47.

Wordt met deze uitwerking van het pensioenakkoord aan de voorwaarde en afspraak in het pensioenakkoord voldaan dat alle deelnemers in alle regelingen worden gecompenseerd voor de afschaffing van de doorsneesystematiek?

48.

Waarom is er een onderzoek uitgevoerd door adviesbureau Kantar?

49.

Hoeveel heeft het onderzoek van Kantar gekost?

50.

Heeft het ministerie de conclusies gebruikt uit het onderzoek van Kantar voor de uitlegbaarheid van het pensioenakkoord?

51.

Erkent u dat de titel van de presentatie van het onderzoek «Krijgen we het uitgelegd?» impliceert dat het pensioenakkoord zo ingewikkeld is, dat het bijna niet uit te leggen is?

52.

In hoeverre wordt met deze uitwerking voldaan aan de belofte in het pensioenakkoord dat alle deelnemers in alle regelingen gecompenseerd worden voor de afschaffing van de doorsneesystematiek?

53.

Waarom is er gekozen om het nieuwe stelsel toch door te drukken ondanks dat er geconcludeerd is dat er twijfel is of mensen het nieuwe stelsel gaan accepteren in het onderzoek van Kantar?

54.

Kan de omvang van de compensatie van de afschaffing doorsneesystematiek in kaart worden gebracht? En kan concreet worden gemaakt welke bronnen wel en niet voorhanden zijn en in welke gevallen?

55.

Welke juridische belemmeringen zijn er voor de invoering van het nieuwe pensioenakkoord?

56.

Kunt u de omvang van de compensatie in kaart brengen en concreet maken welke bronnen wel en niet voorhanden zijn en in welke gevallen?

57.

Kan de conclusie van het onderzoek naar de houdbaarheid van de verplichtstelling worden opgeschreven op een manier waarop ook de meeste gepensioneerden dit snappen?

58.

Klopt het dat een aantal van de bronnen, voor compensatie afschaffing doorsneesystematiek, zoals beschreven in het pensioenakkoord niet langer voorhanden zijn (bijvoorbeeld de premievrijval als gevolg van de pensioenrichtleeftijdverhoging)?

59.

Waarom is er geen regeling uitgewerkt voor een adequate compensatie voor deelnemers van een Defined Contribution (DC)-regeling?

60.

Is het waar dat de transitieberekeningen van het CPB over Defined Benefit (DB)-regelingen, waaruit blijkt dat in veel gevallen met de dubbele transitie ook het nadeel van het afschaffen van de doorsneesystematiek kan worden opgeheven, veronderstellen dat een deelnemer op het moment van de transitie het gehele pensioen in het pensioenfonds heeft opgebouwd en dat de premie langjarig niet zal zakken? Klopt het dat wanneer een deelnemer maar een beperkt deel van zijn pensioen in het fonds heeft opgebouwd de compensatie niet gerealiseerd kan worden?

61.

Klopt het dat de transitieberekeningen van het CPB er vanuit gaan dat fondsen een «vrij homogeen/macro-gemiddeld» deelnemersbestand hebben en daarmee niet representatief zijn voor de fondsen in Nederland?

62.

Welke andere oplossingen zijn er mogelijk (en ook besproken in werkverband/voorbereidingscommissie als stuurgroep) om een adequate compensatie voor de DC-regelingen te bieden?

63.

In hoeverre is er een risico dat fondsen gebruik maken van de opt-out waardoor de deelnemers in die regelingen dan geen compensatie krijgen uit de dubbele transitie?

64.

Welke fondsen kunnen wel of niet gebruik maken van een opt-out en zijn hier nadere voorwaarden aan verbonden? Hoe wordt voorkomen dat er straks op grote schaal met twee soorten fondsen geleefd moet worden (fondsen die wel en fondsen die niet overgaan)? Wat doet dit voor pensioendeelnemers en wat voor gevolgen heeft dit op de arbeidsmarkt?

65.

Beschouwt u het een risico voor de deelnemers dat fondsen gebruik maken van de opt-out, omdat de deelnemers in die regelingen dan geen compensatie krijgen uit de dubbele transitie? Welke fondsen kunnen wel of niet gebruik maken van een opt-out en zijn hier nadere voorwaarden aan verbonden? Hoe wordt voorkomen dat we straks op grote schaal met twee soorten fondsen moeten leven: fondsen die wel en fondsen die niet overgaan?

66.

Wanneer is invaren niet evenwichtig? Kunt u daar concrete voorbeelden van geven?

67.

Welke scenario’s worden gehanteerd om de evenwichtigheid (uitgedrukt in termen van netto profijt) te bereiken in de transitie? Welke rekenrendement wordt daarmee effectief gehanteerd?

68.

Klopt het dat het, voor bestaande deelnemers in bestaande DC-regelingen, eerbiedigen van de progressieve staffel geen compensatie is? En dat er effectief sprake is van het doorschuiven van het probleem naar de toekomst waarmee de deelnemer de prijs betaalt op het moment dat hij/zij van baan wisselt of tot de werkgever besluit de regeling als geheel om te zetten naar de nieuwe, leeftijdsonafhankelijke staffel? Kunnen deelnemers in dergelijke regelingen op een andere manier rekenen op compensatie?

69.

Is het eerbiedigen van de progressieve staffel juridisch houdbaar aangezien er immers nog langjarig een situatie zal ontstaan waarin twee even oude deelnemers verschillende premies ontvangen: de een oplopend met de leeftijd, de ander leeftijdsonafhankelijk?

70.

Is het eerbiedigen van de progressieve staffel voor bestaande deelnemers in bestaande DC-regelingen uitvoerbaar voor pensioenuitvoerders en voor de overheid?

71.

Klopt het de afschaffing van de doorsneesystematiek een tijdelijk probleem veroorzaakt waarbij op korte termijn meer geld nodig is, maar op lange termijn het systeem goedkoper wordt? De VCP heeft een oplossing voorgesteld op basis van een balans Waarom is er niet gekozen voor de oplossing van de VCP voor dit tijdelijke probleem op basis van een balans van heffingen en toeslagen? Kan nader worden ingegaan op dit voorstel en wat zijn de onmogelijkheden van deze oplossing?

72.

Welke scenario’s worden gehanteerd om de evenwichtigheid (uitgedrukt in termen van netto profijt) te bereiken in de transitie? Welke rekenrendement wordt daarmee effectief gehanteerd?

73.

Is het eerbiedigen van de progressieve staffel juridisch houdbaar? Er zal immers nog langjarig een situatie ontstaan waarin twee even oude deelnemers verschillende premies ontvangen: de een oplopend met de leeftijd, de ander leeftijdsonafhankelijk. En is het eerbiedigen van de progressieve staffel voor bestaande deelnemers in bestaande DC-regelingen uitvoerbaar voor pensioenuitvoerders en voor de overheid?

74.

In hoeverre is er budgettaire ruimte om de verzekerde regelingen in de overstap naar het nieuwe contract te compenseren?

75.

Is het inzichtelijk hoeveel de afgelopen tien jaar er pensioen van oud naar jong is verschoven? Zo ja, om hoeveel gaat dat precies?

76.

Welke pensioenfondsen kunnen de zogenaamde «dubbele transitie» niet goed maken zonder generaties te benadelen? Hoeveel fondsen zij dat? En wat is de samenstelling van deze fondsen?

77.

Hoeveel gaat de transitie naar het nieuwe contract kosten in termen van uitvoering? Hoe worden deze kosten verdeeld?

78.

Is er in de uitwerking ook gekeken naar een overstap van het nieuwe contract met het behoud van de doorsneesystematiek? Zo ja, kunt u dat inzichtelijk maken? Zijn er berekeningen beschikbaar? Zo ja, wilt u dat delen met de Kamer? Hoe werkt de transitie dan uit? Is er dan sneller ruimte om te indexeren?

79.

Klopt het dat de afschaffing van de doorsneesystematiek een tijdelijk probleem veroorzaakt waarbij op korte termijn meer geld nodig is, maar op lange termijn het systeem goedkoper wordt?

80.

Hoe gaat het verplicht invaren van slaper en oud-deelnemer plaatsvinden?

81.

Bent u het ermee eens dat een uniforme compensatie weliswaar het risico met zich meebrengt op over- of ondercompenseren, maar dat dit nog altijd een veel beter alternatief is dan wanneer groepen deelnemers helemaal geen compensatie krijgen?

82.

Welke waarborgen moeten de pensioenfondsen bieden aan de deelnemers zodat de opgebouwde rechten van deelnemers in stand blijven?

83.

Hoe worden de rechten van partners met name bij overlijden gewaarborgd nu het pensioen in toenemende mate onzeker wordt?

84.

Hoe moeten deelnemers de compensatie met hun werkgever overeenkomen indien er geen centrale afspraken over (kunnen) worden gemaakt? Zou dit verantwoord zijn in een arbeidsmarkt die zeer flexibel is, waarbij veel werknemers een onzeker contract hebben? Hoe kunnen deelnemers dan bepalen hoe hoog die compensatie moet zijn? Op basis van welke gegevens kunnen werknemers zich dan beroepen? En strookt dit met de Wet gelijke behandeling?

85.

Bent u van mening dat deelnemers zelf maar de compensatie met hun werkgever moeten overeenkomen indien er geen centrale afspraken over (kunnen) worden gemaakt? Hoe bepaalt een deelnemer dan hoe hoog die compensatie moet zijn? Op welke gegevens kan hij zich dan beroepen?

86.

Welke maatregelen zullen er worden genomen om actieve deelnemers, slapers en pensioengerechtigden op de hoogte te brengen van de veranderingen van het pensioenstelsel?

87.

Verwacht u niet dat de gekozen uitwerking tot forse kostenverhogingen en administratieve fouten gaat leiden wanneer er lange tijd twee systemen naast elkaar in de lucht moeten worden gehouden? Zal het in stand houden van twee fiscale regimes (vanwege het eerbiedigen van thans bestaande staffels voor huidige deelnemers) niet tot grote uitvoeringsproblemen gaan leiden? En kan dit mogelijk leiden tot een pensioenschade die tot ruim 10% kan oplopen?

88.

Waarom is er niet gekozen voor verplicht invaren en een wettelijke harde verplichting voor werkgevers om deelnemers te compenseren?

89.

Acht u het juridisch houdbaar dat bij een DB-regeling het kan zijn dat twee deelnemers van gelijke leeftijd met dezelfde arbeidsvoorwaarden vanwege hun arbeidsverleden een hele andere compensatie krijgen? Zo nee, bij wie ligt dan het aansprakelijkheidsrisico hiervoor?

90.

Hoe ziet u de afschaffing van de gedempte kostendekkende premie? Dit aangezien hier niets over is opgenomen in de uitwerking van het pensioenakkoord? Verwacht u stijgingen van de premies? Zijn over de effecten hiervan doorrekeningen door het CPB gemaakt?

91.

Kunt u nader duiden wat bedoeld wordt met een «ingroeipad» naar het nieuwe stelsel?

92.

Zal het in stand houden van twee fiscale regimes (vanwege het eerbiedigen van thans bestaande staffels voor huidige deelnemers) niet tot grote uitvoeringsproblemen gaan leiden?

93.

Moeten gepensioneerden, in het zicht van een nieuw stelsel, de komende jaren rekening alsnog houden met kortingen of tenminste het vooruitzicht dat indexatie ver te zoeken is?

94.

Wat gaat u doen om te voorkomen dat de invoering van de nieuwe parameters en de referentierente ESTER zorgt voor een verdere verlaging van naar verwachting 8% van de dekkingsgraden?

95.

Waarom is er niet gekozen om de stand van de rentetermijnstructuur (RTS) + Ultimate Forward Rate (UFR) van het einde van dit jaar in aanloop naar de nieuwe stelsel als bodem te hanteren? Zou hiermee kunnen worden voorkomen dat de dekkingsgraad in lijn met het principe van het nieuwe stelsel meebewegen met de beurs niet meer verder naar beneden getrokken worden door verder dalende rente?

96.

Gaat u extra fiscale opbouwregelingen scheppen om de onzekerheid het hoofd te kunnen bieden?

97.

Ligt er een scenario, en zo ja welk, klaar in het geval op enig moment blijkt dat de verplichtstelling niet houdbaar is?

98.

Verwacht u door het niet meer kunnen hanteren van een gedempte kostendekkende premie fors zal moeten stijgen of dat het verwachte pensioen fors zal dalen? Zijn over de effecten hiervan doorrekeningen door het CPB gemaakt?

99.

Hoe wordt er mee omgegaan als in een later stadium blijkt dat eerder gestelde doelen niet realiseerbaar zijn

100.

Is significante omvang van de solidariteitsreserve in beide contracten een noodzaak om de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling te kunnen borgen?

101.

Kan er een overzicht worden gegeven van de verschillende rekenrentes die door Europese landen gebruikt worden?

102.

Kunt u inzicht geven in hoeveel de compensatie voor de doorsneesystematiek gaat kosten voor verschillende leeftijdsgroepen?

103.

Kunt u nader duiden wat bedoeld wordt met een «ingroeipad» naar het nieuwe stelsel? Wat betekent dit voor de belofte van eerder kunnen indexeren?

104.

Bent u van mening dat een significante omvang van de solidariteitsreserve in beide contracten een noodzaak is om de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling te kunnen borgen?

105.

Kunt u toelichten waarom er is gekozen voor het percentage van 10% van de premie-inleg die beschikbaar is voor de solidariteitsreserve?

106.

Kunt u reageren op het voorstel van de VCP om het gat op te vullen dat ontstaat bij het afschaffen van de doorsneesystematiek? Kan dit inderdaad budgetneutraal?

107.

Kan er in de toekomst nog steeds worden gewerkt met pensioenstaffels van 3% en 4% rekenrente? Zo ja, waarom?

108.

Klopt het dat het probleem van de doorsneesystematiek nog steeds niet wordt opgelost in het nieuwe stelsel? Bijvoorbeeld als een jongeren komende jaren pensioen opbouwt in een leeftijdsafhankelijke premieregeling en rond zijn 45ste van baan wisselt en een leeftijdsonafhankelijke premie gaat krijgen? Dan heeft deze persoon toch nog steeds last van een pensioentekort?

109.

Hoeveel procent van de zzp'ers bouwt op dit moment niet actief pensioen op in de tweede pijler?

110.

Hoe groot zou de witte vlek volgens u in 2025 maximaal mogen zijn?

111.

Klopt het dat de pensioenuitkeringen de afgelopen twaalf jaar zouden zijn verhoogd, als het nieuwe stelsel al in het jaar 2000 zou zijn ingevoerd? Kunt u daar een (fictieve) berekening van tonen?

112.

Is het waar dat er voor gepensioneerden geen compensatie komt voor de periode 2007 – 2020, terwijl nu duidelijk is geworden dat zij in het nieuwe stelsel wél geïndexeerd zouden zijn?

113.

Kunt u een breakdown/uitsplitsing geven van wat er in het beoogde stelsel gebeurt met het totale fondsrendement in een voorbeeldjaar. Welke afslagen gaan er vanaf en hoe zou het worden verdeeld?

114.

Nu er een stelsel komt gebaseerd op premie en rendement, gaat u uiteraard ook voor alle gepensioneerden precies terugrekenen hoeveel premie zij hebben betaald en hoeveel rendement daarop is gemaakt, sinds de start van hun deelname? Indien nee, waarom niet?

115.

Wat wordt bedoeld met: »in nieuw contract worden de risico’s gedragen tussen huidige en toekomstige generaties deelnemers en met gepensioneerden (intergenerationele risicodeling)»? Waarom ook toekomstige generaties, die nog geen premie hebben betaald of zelfs niet zijn geboren?

116.

Klopt het dat de solidariteitsreserve leeg van start gaat en dat vulling van de reserve ten koste gaat van het toe te delen rendement, vooral in de eerste jaren?

117.

Waarom moeten gepensioneerden (via voeding uit overrendement) de reserve vullen?

118.

Klopt het dat in het wetsvoorstel een ingroeipad wordt opgenomen naar het nieuwe stelsel na overleg met relevante partijen. Wie zijn dat? Ook de gepensioneerden?

119.

Is er sprake van lifecycle beleggen? Of is het virtueel lifecycle beleggen?

120.

Waarom moeten ouderen relatief veel beschermd worden tegen renteschokken? Kunt u toelichten hoe deze bescherming in zijn werk gaat? Kunt u uiteen zetten hoe de mate van bescherming tegen renterisico beïnvloed wordt door het systeem van «virtueel lifecycle beleggen» of «leeftijdsafhankelijke toewijzing van overrendement?

121.

Kunt u toelichten hoe een hoog aandeel in vastrentende waarden de gepensioneerden beschermt tegen renterisico’s? Met name bij een stijgende rente?

122.

. Waarom mogen gepensioneerden ook niet meer risico lopen en meer meedelen voor een hogere uitkering gezien de situatie dat deelnemers met een lange horizon veel risicodraagkracht hebben en dus een groter deel van het overrendement krijgen? Is het niet zo dat in de huidige tijd, met lage rente, beleggingen in vastrentende waarden meer risico lopen dan beleggingen in zakelijke waarden?

123.

Op welk moment kunnen deelnemers en gepensioneerden zelf invloed uitoefenen op hun risicohouding? Wordt de risicohouding van gepensioneerden een verplichte winkelnering per fonds?

124.

Waarom worden mee- en tegenvallers in de uitkeringsfase uitgesmeerd over tien jaar. Waarom tien jaar? Kan het ook korter?

125.

Waarom komt er naast de spreiding van de toedeling over tien jaar en het aanhouden van een solidariteitsreserve ook nog een verplichting om oudere generaties disproportioneel bloot te stellen aan laag renderende obligaties?

126.

Hoeveel verschillende projectierendementen zal een groot pensioenfonds moeten aanhouden om recht te doen aan de toewijzing van rendement per leeftijdscategorie?

127.

Hoe hoog is het projectierendement voor gepensioneerden? Of wat is de bandbreedte? Hoe hoog is het maximale projectierendement?

128.

Waarom gaat u het beschermen tegen renterisico bepalen op basis van de RTS van DNB, die is toch vervallen?

129.

Wat is precies het belang van de «rekenrente» volgens het FTK, in relatie tot het invaren in het nieuwe stelsel?

130.

Kan uitgelegd worden met een voorbeeld, dat na het intreden van de pensioendatum vanuit het gereserveerde vermogen een uitkering wordt genoten door periodiek een stukje uit dit vermogen te onttrekken op basis van een prudent projectierendement? Er is dus geen sprake van inkopen van uitkering voor gehele periode? (pag. 12 – 13)

131.

Als onttrekking plaatsvindt op basis van een lagere rente dan het projectierendement, kan dan nog wel het ambitieniveau van de uitkering worden gehaald?

132.

Kan de Kamer een uitgebreide toelichting krijgen over de verdeling van het per deelnemer gereserveerde vermogen over de uitkeringsfase aan de hand van projectierendement?

133.

Kunt u toelichten wat er gaat gebeuren met de hoogte van het wettelijk begrensd cf. systeem van art. 63a lid 4 Pensioenwet?

134.

Waarom wordt er bij het «invaren» gekozen voor een mijlpalensysteem dat heel dwingend is?

135.

Waarom is besloten om de rekenrente te laten vervallen die in het eerste akkoord stond?

136.

Komt de rekenrente op één of andere wijze nog aan de orde, of zijn discussies over rekenrente definitief verleden tijd?

137.

Wat is het karakter van de solidariteitsreserve: is het om schokken op te vangen of voor het bereiken van de vervangingsratio? Graag een uitgebreide toelichting. (zie pag. 9 en ook pag. 11 van de hoofdlijnennotitie). Waarom moeten de regels van het nieuwe contract ook voor bestaande rechten gelden?

138.

Welke onderbouwing is nodig om af te wijken van invaren?

139.

Wat zijn de regels voor fondsen die niet invaren?

140.

Wat zijn de regels voor gesloten fondsen: blijven die vallen onder het huidige FTK-regime met RTS? Wordt dat FTK daarvoor nog aangepast? Is het vasthouden aan het FTK bij niet invaren niet een juridisch kwetsbare manier van overheidshandelen?

141.

Wat is navigatiemetafoor?

142.

Waarom wordt er gekozen voor het Prudent person beginsel?

143.

Wordt art. 83 Pensioenwet art. 20a over het individueel bezwaarrecht afgeschaft? Zo ja, waarom? Waarom wordt in de notitie niets hierover gezegd (pag. 22)?

144.

Wat is de juridische onderbouwing van de opmerking dat bestaande rechten in beginsel worden omgezet naar het nieuwe contract? Wat zijn volgens ude grootste juridische risico’s?

145.

Is het invaren in beginsel bij wet verplicht, omdat de maatregelen rondom het invaren deel uitmaken van het wettelijk transitiekader. Is daarmee invaren in beginsel bij wet verplicht?

146.

Is invaren in strijd met het eigendomsrecht als het gaat om bestaande rechten en aanspraken? Waarop is de stelling gebaseerd dat het wettelijk transitiekader een juridisch sluitende onderbouwing is voor het gebruik van het transitiepad.

147.

Wordt door u erkend dat er een procesrisico is? Zo nee, op grond waarvan niet (graag een uitgebreide toelichting)?

148.

Wat is het karakter van uitspraken van de onafhankelijke transitiecommissie? Zijn deze bindend en derhalve arbitrage? Is er dan nog een gang naar de rechter mogelijk?

149.

Welke rekenmethoden en parameters worden voorgeschreven bij het invaren? Kunnen meer details gegeven worden i.p.v. alleen woorden? Komen hier de RTS en cie. parameters weer om de hoek kijken (graag een concrete uitwerking en voorbeelden)?

150.

Welk bezwaarrecht wordt voorgeschreven voor de transitie? Indien er geen bezwaarrecht wordt vastgesteld waarom niet? Wordt art. 83 en art. 20 Pensioenwet afgeschaft met het individueel bezwaarrecht?

151.

Welke argumentatie onderbouwt het schrappen van een bepaling die de rechten tegen onteigening beschermt? Is dit in lijn met IORP II?

152.

Kunt u meer details geven over de zogenaamde collectieve waardeoverdracht (met voorbeelden)?

153.

Wat is een onevenredig nadeel van de transitie en hoe wordt deze bepaald (graag een overzicht van de criteria en de gevolgen hiervan)? Wanneer is invaren niet proportioneel? Welke criteria worden hierbij gehanteerd? Wat zijn de gevolgen als niet wordt ingevaren? Is dit onderzocht? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek en zo nee, waarom niet?

154.

Wat is de manier van omrekening van het kabinet van bestaande aanspraken en rechten naar het nieuwe contract? Wat is de technische invaarmethode (graag een volledige toelichting hierop)? Voldoet de methode aan de beginselen van redelijkheid en billijkheid? Wordt hierbij voorkomen dat de huidige generatie gepensioneerden een pechgeneratie is?

155.

Erkent u dat zonder duidelijkheid een afgewogen oordeel over wel of niet invaren onmogelijk is? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat gaat u hieraan doen?

156.

Waarop is gebaseerd dat gepensioneerden mee moeten betalen aan de reserve (graag een toelichting op deze keuze)?

157.

Kunnen meer in detail en cijfermatig de gevolgen van de twee methoden (Vba en de Standaardmethode) worden aangegeven en kan er een vergelijking worden gemaakt?

158.

Welke rentes en rendementen worden gekozen bij de in de voorgaande vraag genoemde waarderingsmethoden? Hoe worden deze bepaald en door wie?

159.

Kan nadere uitleg worden geven over de zin: «De overheid zal de niet fonds specifieke veronderstellingen voorschrijven»? Wordt dit weer een soort dwingend FTK? Speelt de DNB hierbij een rol en zo ja, welke?

160.

Kan nadere uitleg worden gegeven hoe het volgende mechanisme in zijn werk gaat: «Bij de standaardmethode wordt een aanwezig tekort of overschot binnen het huidig FTK verdeeld door een korting of opslag vast te stellen die gedurende tien jaar zou worden toegepast. Voordeel is eenvoudig, transparant. Die methode heeft ook een prijs omdat wordt aangesloten op de verdeelregels van het huidige FTK»?

161.

Kunt u uitleggen waarom de waardering van opgebouwde rechten in deze methode wordt bepaald door de verdeelregels van het huidige FTK dat juist in een nieuw contract wordt afgeschaft? Is het niet eerlijker en rechtvaardiger om eenieder de afgedragen premie en het rendement daarop te geven? Dat is toch ook de essentie van het nieuwe stelsel?

162.

Kan informatie worden gegeven over de diverse juridische opvattingen die er bestaan? Welk juridisch advies heeft de doorslag gegeven? Wat is de opinie van de Europese Commissie? Kan die worden gepubliceerd, of zijn hier al documenten over? Zo ja, kunnen deze worden gedeeld?

163.

Kunt u bevestigen dat in een voetnoot over het eigendomsrecht wordt vermeld dat art. 17 van het handvest van de grondrechten van de EU tot een andere uitkomst zou leiden dan toetsing aan art. 1 EVRM? Kan in detail worden uitgelegd wat de verschillen zijn tussen het handvest en EVRM en waarom er dus geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd tussen de artikelen?

164.

Kunt u voorbeeldberekeningen tonen van hoe persoonlijke pensioenen van gepensioneerden geraakt worden door de invoering van het nieuwe stelsel? Kunt u hierbij voorbeelden hanteren met een pensioenuitkering van omstreeks € 5.000 per jaar, € 10.000 per jaar en € 20.000 per jaar? Indien nee, waarom niet?

165.

Kunt u voorbeeldberekeningen tonen van hoe opgebouwde pensioenrechten van deelnemers geraakt worden door de invoering van het nieuwe stelsel? Kunt u hierbij een breed spectrum aan voorbeelden leveren? Indien nee, waarom niet?

166.

Waarom is het nabestaandenpensioen niet meegenomen in deze analyse?

167.

Hoeveel procent verliezen jongeren en toekomstige deelnemers in het toekomstige stelsel ten opzichte van het FTK?

168.

Welke leeftijdsgroep is het minst gunstig af met het nieuwe stelsel?

169.

Welke leeftijdsgroep is het meest gunstig af met het nieuwe stelsel?

170.

Waarom ligt het beleggingsrisico en langlevenrisico bij de deelnemers en niet bij het fonds?

171.

Worden de afgesproken doelen behaald in het nieuwe pensioenstelsel?

172.

Vindt u dat de overgang van het nieuwe naar het oude stelsel «uitvoerbaar en financieel haalbaar» is, zoals er wordt gesteld in de randvoorwaarden?

173.

Waarom is er niet besloten om aan alle pensioenfondsen te vragen om de effecten van de overstap op het nieuwe pensioencontract te berekenen?

174.

Wat is het beschermingsrendement? Hoe wordt dit rendement vastgesteld en hoeveel vrijheid heeft een fonds hierbij?

175.

Op welke wijze worden de verdeelregels vooraf vastgesteld? Hoeveel vrijheid heeft een fonds bij het vaststellen van deze regels?

176.

Hoe worden de risicobereidheid en het risicodraagvlak van de deelnemers dan bepaald gezien de situatie dat de toedeling van het risico plaatsvindt rekening houdend met de risicobereidheid en het risicodraagvlak van verschillende leeftijdsgroepen?

177.

Welke leeftijdsgrenzen voor generaties worden in het nieuwe contract gehanteerd? In hoeverre is hierbij sprake van uniforme leeftijdsgrenzen?

178.

Waarom is de solidariteitsreserve vormgegeven als onderdeel van het uniform belegd pensioenvermogen, in plaats van de majeure (rente)risico’s te hedgen?

179.

Klopt het dat de solidariteitsbuffer bij een negatieve schok even hard slinkt als het totale fondsvermogen, aangezien die buffer onderdeel is van het uniform onderdeel van het belegd vermogen?

180.

Waarom is er geen shoprecht mogelijk op pensioendatum, aangezien de eis aan fondsen is dat er geen ex ante herverdeling is toegestaan?

181.

Hoe is het te rijmen dat u schrijft dat discussies over de verdeling van het collectieve fondsvermogen tussen generaties verleden tijd zijn, terwijl tegelijkertijd een solidariteitsreserve wordt ingevoerd die intergenerationele risicodeling mogelijk maakt? Hoe voorkomt u dat er discussie ontstaat over de verdeling van de solidariteitsreserve tussen generaties?

182.

Hoe wordt berekend bij welke verdeling het rendement voor alle fondsdeelnemers eenzelfde invloed heeft op het te verwachten pensioenresultaat?

183.

Betekent de passage dat het te verwachten pensioenresultaat, waar de verdeling van de rendementen van afhankelijk is, de optelsom is van de reeds gerealiseerde pensioenopbouw en de te verwachten toekomstige pensioenopbouw dat als de oudere generatie deelnemers veel negatieve schokken heeft gehad in de pensioenopbouw, het grootste deel van positieve rendementen aan de oudere generatie deelnemers kan worden toebedeeld?

184.

Hoe ziet u het risico dat discussies over de rekenrente zich verplaatsen naar discussies over de verdeelregels van rendementen bij pensioenfondsen?

185.

Hoe wordt het «prudente projectierendement», op basis waarvan de pensioenuitkering wordt berekend, vastgesteld?

186.

Hoeveel van het toekomstig verwacht rendement over het gereserveerde vermogen van de gepensioneerde deelnemer mag naar voren worden gehaald? Hoe verhoudt dit zich tot de hoog-laagconstructie?

187.

Waarom zou een deelnemer de pensioenuitkering op de pensioendatum willen verlagen, met als uitkomst dat bij een kortere levensduur dan gemiddeld een groter deel van het pensioen niet wordt uitgekeerd, maar ten goede komt aan het collectief? Wat heeft een deelnemer aan deze optie, wetende dat het kort- en langlevenrisico worden gedeeld?

188.

Wat gebeurt er met de pensioenuitkering als tijdens dan wel de opbouwfase dan wel de uitkeringsfase de levensverwachting stijgt?

189.

Door wie wordt het prudente projectierendement in de uitkeringsfase vastgesteld?

190.

Wie draagt het risico voor een te hoog vastgesteld prudent projectierendement?

191.

Ontstaan er generatieconflicten bij het vaststellen van het beschermingsrendement (immers een te hoog beschermingsrendement zorgt voor lagere en eerder negatieve resterende rendementen, die grotendeels aan de jongere deelnemers worden toebedeeld)?

192.

Wie draagt het risico bij een te laag vastgestelde levensverwachting in de uitkeringsfase?

193.

Aan welke bron(nen) binnen het fonds wordt vermogen onttrokken om in de uitkeringsfase de levenslange uitkering door te betalen wanneer iemand persoonlijk gereserveerde pensioenvermogen is uitgeput?

194.

Wordt bij de spreiding van mee- en tegenvallers in het nieuwe contract uitgegaan van open of gesloten spreiding?

195.

Hoe wordt het benodigde beschermingsrendement berekend?

196.

Hoe wordt geborgd dat de bijschrijving van rendementen over de verschillende deelnemersgroepen plaatsvindt volgens de vooraf vastgestelde toedelingsregels en dat een fonds daar geen wijzigingen in kan aanbrengen?

197.

Wordt een uitkering uit de solidariteitsreserve naar de deelnemers ook toegedeeld volgens vooraf vastgestelde toedelingsregels waar een fonds niet van kan afwijken?

198.

Hoe wordt er bij (zowel het vullen als het uitdelen van) de solidariteitsreserve rekening gehouden met de leeftijdsafhankelijke verdeelregels? Hoe wordt hierbij ex ante herverdeling voorkomen? Worden hiervoor keiharde spelregels vastgelegd in de wet?

199.

Klopt het dat ouderen in beginsel een hoger renterisico hebben dan jongeren?

200.

Kunt u bevestigen dat maximaal 10% van de premie kan worden toegevoegd aan de solidariteitsreserve en dat dus minimaal 90% van de premie wordt toegevoegd aan het persoonlijke voor de uitkering gereserveerd vermogen? Mag het percentage van de premie dat wordt toegevoegd aan de solidariteitsreserve ook kleiner zijn dan 10%? Mag het ook 0% zijn?

201.

Welke leeftijdsgroepen vullen de solidariteitsbuffer, gezien de keuze hiervoor premies en overrendementen te behalen?

202.

Klopt het dat vooral jongeren/werkenden voor de vulling van de solidariteitsbuffer betalen, doordat het overrendement vooral uit het aandelenrisico komt?

203.

Kan een pensioenfonds in onderdekking (dekkingsgraad < 100%) bij de transitie een deel van het fondsvermogen als solidariteitsbuffer aanwijzen?

204.

In hoeverre moeten de verdelingsregels voor de solidariteitsbuffer aansluiten bij het hogere risico dat jongere leeftijdscohorten lopen in het nieuwe contract?

205.

Mag het deel van het overrendement dat wordt toegevoegd aan de solidariteitsreserve ook kleiner zijn dan 10%. Mag het percentage van het overrendement dat wordt toegevoegd aan de solidariteitsreserve ook 0% zijn?

206.

Kent de solidariteitsreserve een minimale omvang, of mag deze ook nihil zijn?

207.

Wat is de voortgang van het onderzoek naar meer keuzemogelijkheden die op termijn kunnen worden toegevoegd, zoals het inzetten van een deel van de premie voor het aflossen van de hypotheek en de mogelijkheid voor deelnemers om te kiezen voor een groener pensioen dat meer duurzaam belegd wordt?

208.

Waarom is er alleen bij DB-regelingen voor gekozen dat mensen die van baan wisselen in de compensatieregeling van de nieuwe werkgever meelopen en niet bij DC-regelingen?

209.

Hoe lang kunnen werkgevers de bestaande progressieve staffels voor premieregelingen blijven gebruiken voor bestaand personeel? Op welke datum zijn alle oude regelingen uitgefaseerd?

210.

Welke kosten- en risico-opslagen vallen buiten de 33% premiegrondslag en hoe hoog zou het percentage zijn als deze meegerekend worden?

211.

Is de fiscale facilitering van de compensatie evenredig beschikbaar voor DB-regelingen en premieregelingen?

Naar boven