2020D19227 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over hun brief d.d. 22 april 2020 houdende onder meer de Staat van het Onderwijs (Onderwijsverslag) (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 160).

De Voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Verouden

Nr.

Vraag

   

1

Welke vormen van maatwerk zijn mogelijk, wanneer over de gehele linie blijkt dat maatwerk een cruciale rol kan spelen bij de begeleiding van zowel meer kwetsbare, als meer gevorderde studenten?

2

Hoeveel scholen voldoen niet aan de wettelijke eisen van de burgerschapsopdracht?

3

Hoeveel kinderen in Nederland krijgen thuisonderwijs? Hoeveel is dat procentueel van alle schoolgaande kinderen? Zowel in het po als in het vo1?

4

Op welke manier kunnen internationale studenten geweigerd worden bij studies waar strategische kennis wordt verworven die de nationale veiligheid in gevaar kan brengen?

5

Op welke manier worden studies van mbo2-instellingen getoetst of er voldoende plekken op de arbeidsmarkt zijn waarvoor ze de studenten beogen op te leiden?

6

Op welke manier houden universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen bij of hun alumni een baan op niveau weten te vinden?

7

Hoeveel en welke universiteiten en hogescholen maken gebruik van online hoorcolleges buiten de coronacrisis om?

8

Waarom wordt onderwijs in gesloten jeugdzorg niet meegenomen in de Staat van het Onderwijs?

9

Ouders geven signalen dat onderwijs in gesloten jeugdzorg niet overal op orde is, doet de Inspectie hier ook onderzoek naar? Zo ja, wanneer komt daar een verslag van?

10

Kan er een overzicht gegeven worden van de afkomst van alle internationale studenten in het mbo, hbo3 en wo4 en kan hierbij het aantal en het aandeel in procenten bij worden vermeld?

11

Hoe hoog is de gemiddelde studieschuld per cohort vanaf 2010?

12

Hoe hoog is de totale studieschuld per cohort vanaf 2010?

13

Wat kost het (extra) om voor iedere student, zowel deeltijd als duaal, het collegegeld te halveren?

14

Wat is de inzet van het kabinet op het creëren van bewustwording bij studenten bij wie groenpluk dreigt over hun kwetsbare positie bij een economische recessie?

15

Bent u bekend met de stijging van het aantal voortijdige schoolverlaters vanwege de mogelijkheden op de arbeidsmarkt?

16

In hoeverre voert u specifiek beleid op het aantal voortijdige schoolverlaters dat stijgt vanwege de mogelijkheden op de arbeidsmarkt?

17

Welke invloed heeft de coronacrisis op deze gestegen groep voortijdige schoolverlaters?

18

Bent u bekend met de drie doeldomeinen van het Nederlandse onderwijs: socialisatie, kwalificatie en subjectificatie (of persoonsvorming)? Kunt u uw antwoord toelichten?

19

Bent u bekend met de functionele samenhang tussen deze drie doeldomeinen (socialisatie, kwalificatie en subjectificatie)? Hoe ziet u de functionele samenhang tussen deze drie doeldomeinen?

20

Bent u bekend met het feit dat het Onderwijsverslag persoonsvorming niet als kerntaak van het Nederlandse onderwijs hanteert? Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag?

21

Bent u bekend met het allocatieprobleem inzake kwetsbare leerlingen en studenten? Kunt u uw antwoord toelichten?

22

Bent u bekend met het allocatieprobleem inzake leerlingen en studenten met een niet-Westerse migratieachtergrond? Kunt u uw antwoord toelichten?

23

Bent u bekend met het allocatieprobleem inzake vrouwelijke leerlingen en studenten? Kunt u uw antwoord toelichten?

24

Is er onderzocht welke invloed de huidige coronacrisis op de allocatieproblemen die de Staat van het Onderwijs benoemt, heeft? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?

25

Welke mogelijkheden ziet u zoal om het allocatieprobleem bij kwetsbare leerlingen en studenten, leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond en vrouwelijke leerlingen en studenten op te lossen?

26

Bent u bekend met het niet-stimulerende effect van het verhoogde waarderingskader? Kunt u uw antwoord toelichten?

27

Bent u bekend met het stijgende aandeel van private scholen? Kunt u uw antwoord toelichten?

28

Hoe verklaart u dat het verschil in arbeidsparticipatie tussen studenten met, en zonder migratieachtergrond na vijf jaar afneemt bij wo-gediplomeerden, maar toeneemt bij hbo- en mbo-gediplomeerden?

29

Wat is de verklaring dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond relatief vaak geen werk vinden?

30

Kiezen studenten met een niet-westerse migratieachtergrond vaker voor slecht betalende vakgebieden?

31

Kiezen studenten met een niet-westerse migratieachtergrond vaker voor een vakgebied waar minder baankansen zijn?

32

Is er sprake van arbeidsdiscriminatie bij studenten met niet-westerse migratieachtergrond en hoe kan dat worden aangetoond? Welke stappen neemt het kabinet om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan?

33

Wat is de verklaring dat mannen betere baankansen hebben, ondanks minder studiesucces?

34

Op welke manier wordt gebrekkige beroepsvoorlichting tegengegaan?

35

In welke mate geven scholen gestalte aan de wettelijke de bepaling dat het onderwijs mede erop is gericht dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten? Kunt u ook goede voorbeelden noemen van de wijzen waarop scholen hun leerlingen zoal leeftijdgenoten uit andere culturen in Nederland laten ontmoeten?

36

Wat is de reden dat 77 procent van de basisscholen sociale veiligheid monitort als onderdeel van het sinds een aantal jaren wettelijk verplichte veiligheidsbeleid, maar de rest niet? Wat is de reden dat in het voortgezet onderwijs ruim 80 procent van de scholen een veiligheidsbeleid heeft maar de rest niet?

37

Wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel inzake de verduidelijking burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs5 verwachten?

38

Kunt u toelichten waarom het in kaart brengen van de burgerschapscompetenties van leerlingen goed mogelijk zou zijn? Geldt dit ook voor de overdracht van waarden? Hoe kan bijvoorbeeld empathisch vermogen op zinvolle wijze in beeld worden gebracht?

39

Bent u bekend met het feit dat het huidige burgerschapsonderwijs weinig tot niet effectief gemonitord wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?

40

Hoeveel scholen hebben de basiswaarden van de democratische rechtsstaat niet op orde?

41

Is er spanning tussen onderwijsvrijheid en de vervulling van de burgerschapsopdracht? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

42

Is het problematisch dat het inzicht in zaken als waardenoverdracht en de mate van zelfstandigheid van leerlingen beperkt en fragmentarisch is? Zo ja, waarom? Is het wenselijk en mogelijk om zaken die zo duidelijk raken aan het profiel van scholen uniform in beeld te brengen?

43

Kunt u bevestigen dat er een sterk accent wordt gezet op autonomie en zelfstandigheid? Is het belangrijk dat kinderen gemeenschapszin wordt bijgebracht, dat ze zich weten te gedragen in een groep (en zich daarnaar te schikken, als dat moet)? Ontbreekt er een evenwicht in deze benadering?

44

Wat is de reden van de toename van het aandeel leerlingen dat in leerjaar drie van het voortgezet onderwijs een hele schoolsoort onder hun basisschooladvies zitten?

45

Wat is de reden dat het aantal leerlingen dat in leerjaar drie boven hun basisschooladvies zitten afneemt?

46

Wat is de reden dat afstroom licht toeneemt onder leerlingen met een door de basisschool herzien advies? Betekent dit dat deze leerlingen vaker uitkomen op het niveau zoals dat in eerste instantie werd geadviseerd door de bassischool?

47

Hoeveel van de voortijdig schoolverlaters, die na twee of drie jaar terugkeren naar het onderwijs, hebben op het moment van terugkeren een baan?

48

Zijn er terugkerende voortijdig schoolverlaters waarvoor de werkgever de opleiding betaalt? Zo ja, hoe groot is deze groep?

49

Wat heeft de Gelijke Kansen Alliantie specifiek en concreet opgeleverd ten aanzien van het vergroten van kansengelijkheid in het onderwijs?

50

Kunt u in het licht van het onderzoek van de Inspectie naar burgerschap extrapoleren hoeveel scholen in totaal de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, ook in de zin van actief bevorderen van deze waarden, onvoldoende op orde zullen hebben?

51

In hoeverre kan onderwijsvrijheid voor scholen een excuus vormen om hun burgerschapsopdracht maar beperkt waar te maken en heel beperkt of eenzijdig actieve aandacht te besteden aan verdraagzaamheid, gelijkwaardigheid en autonomie?

52

Wat is de verklaring dat kinderen van ouders met een opleidingsniveau van maximaal mbo-2 voornamelijk vmbo-adviezen krijgen, terwijl kinderen van ouders met een hbo-master of wo-opleiding vooral havo6- en vwo7-adviezen krijgen?

53

Welke rol speelt de eindtoets in groep acht bij een objectievere meting om leerlingen op het juiste vervolgniveau te plaatsen?

54

Waarom neemt het aandeel in leerjaar drie dat een hele schoolsoort onder het niveau van hun basisschooladvies zit toe?

55

Waarom keren meer voortijdig schoolverlaters terug naar het onderwijs?

56

Wat bedoelt u met de situatie waarin leerlingen de opvattingen

die de school overdraagt verkeerd kunnen begrijpen? Is het kennelijk aan de orde dat scholen zo onduidelijk zijn over hun opvattingen dat leerlingen hiermee een verkeerde kant op kunnen? Hoe verhoudt deze opmerking zich tot de conclusie dat het burgerschapsonderwijs nergens strijdig is met de wet?

57

Hoeveel van de hbo-studenten die het onderwijs zonder diploma verlaten, doen dit om op de arbeidsmarkt in te stromen?

58

Hoeveel van de hbo-studenten die het onderwijs verlaten zonder diploma, doen werk op hbo-niveau?

59

Wat is de verklaring voor dat een kwart van de hbo’ers uitvalt zonder hbo-diploma?

60

Waarom worden studenten die stoppen na hun bachelor binnen de wo-fase door het rapport «afhakers» genoemd, aangezien bachelor een volwaardige diploma is?

61

Wat zijn de oorzaken voor het feit dat binnen het mbo bij mannen en nieuwkomers vaker plaatsing onder niveau voorkomt ten opzichte van andere groeperingen?

62

Wat is de reden dat zittenblijven vooral toeneemt onder leerlingen zonder migratieachtergrond in het voortgezet onderwijs (in havo vier ruim 15 procent van de leerlingen en in vwo vijf een kleine 11 procent)?

63

Is er een relatie tussen het stijgende percentage leerlingen dat versnelt in het basisonderwijs en het stijgende percentage leerlingen dat blijft zitten op het voortgezet onderwijs? Zijn het dezelfde leerlingen die in het voortgezet onderwijs blijven zitten die eerst hebben versnelt in het basisonderwijs?

64

Op welke wijze kunnen jongeren kansen die zich voordoen pakken, als het wel uitmaakt wat je ouders verdienen of welk diploma zij behaald hebben, zoals ook in deze Staat van het Onderwijs opnieuw naar voren komt?

65

Wat is de verklaring dat de schoolloopbaan in het vo verschilt naar opleidingsniveau ouders?

66

Wat is de verklaring voor dat jongens eerder op achterstand staan dan meisjes?

67

Waarom dalen de schoolprestaties van Nederlandse jongens en meisjes in vergelijking met andere OESO8-landen?

68

Waarom verlaten jongens vaker het onderwijs zonder startkwalificatie dan meisjes?

69

Hoe verklaart u de stelling dat Nederlandse leerlingen voor het eerst onder het EU gemiddelde presteren als het gaat om leesvaardigheid?

70

In hoeverre houdt de positie van Nederland bij leesvaardigheid verband met de wijze waarop in Nederland het onderwijs, de toetsing en examinering van de Nederlandse taal zijn ingericht vergeleken met andere landen?

71

Wat is de reden is dat het percentage Nederlandse vijftienjarigen dat dermate laaggeletterd is dat zij niet voldoende kunnen meedoen in de maatschappij is gestegen van 11 procent in 2003 naar 24 procent in 2018/2019 (OESO)?

72

Hoe groot was het aandeel vijftienjarigen dat dermate laaggeletterd is dat zij niet kunnen meedoen in de maatschappij volgens de OESO in de periode van 1990 tot en met 2003?

73

Kan worden aangegeven hoe het met de laaggeletterdheid gaat op de basisschool in dezelfde periode van 1990 tot heden? Is daar een zelfde trend te zien?

74

Waarom groeit de laaggeletterdheid?

75

Welke maatregelen neemt het kabinet om de motivatie om te lezen te bevorderen?

76

Welke oorzaak ziet u voor de toename in het aantal scholen dat het oordeel onvoldoende of zeer zwak heeft gekregen?

77

Hoeveel scholen scoren onvoldoende of zeer zwak in de afgelopen jaren?

78

Welke scholen scoren onvoldoende of zeer zwak in de afgelopen jaren?

79

Hoe vaak zorgen herstelprojecten voor verbetering van het schoolniveau? Hoe vaak niet?

80

In hoeverre is bekend of scholen die zeer zwak geweest zijn na een aantal jaren opnieuw in deze categorie vallen?

81

Wat gebeurt er om de schoolverschillen in het primair en voortgezet onderwijs te verkleinen?

82

Bestaat er een relatie tussen de ontwikkeling van de kwaliteitsoordelen van de Inspectie en het oplopende tekort aan bevoegde leraren?

83

Wat zijn de redenen dat er op pabo’s verschillen zijn in de tijd waarbinnen studenten een diploma halen? Is er verschil in studiezwaarte van de opleidingen? Heeft de Inspectie ook gekeken naar de relatie met instroomeisen zoals kennistoetsen?

84

Hoeveel procent van de scholen haalt hogere en lagere resultaten dan op basis van de leerlingenpopulatie kan worden verwacht? Is er een relatie met het percentage bevoegde leraren op school?

85

Is vroegtijdige signalering op extra ondersteuning voor een leerling (een passend uitstroomprofiel), strijdig met socialisatie als een kerntaak of kunnen beide elkaar in sommige gevallen elkaar juist versterken?

86

Hoe verklaart u dat voor vwo-leerlingen met een relatief lage score op de eindtoets, categorale vwo-scholen gemiddeld de kans om het vwo-diploma op tijd te halen verlagen met 22 procentpunten, dat dit in sterkere mate geldt voor jongens dan voor meisjes en dat categorale vwo-scholen voor jongens gemiddeld de kans om het vwo-diploma te halen verkleinen met maximaal een jaar vertraging?

87

Rekent u doelmatige inzet van het personeel tot de autonomie van de school of beschouwt u deze als een kerntaak van het onderwijs? Welke consequenties heeft dit voor het Inspectietoezicht?

88

Hoe verklaart u dat de segregatie, vooral sociaaleconomisch, in het onderwijs niet is gedaald? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe verklaart u dat in het Westland, Zaanstad en Zoetermeer sprake van groeiende segregatie naar inkomen is? In hoeverre heeft dit te maken met beleidskeuzes van de schoolleiders of het schoolbestuur? In hoeverre heeft dit te maken met positieve of negatieve inkomensontwikkeling?

89

Op welke concrete punten acht u nader onderzoek wenselijk om te weten of het aantal thuiszitters daadwerkelijk is toegenomen of dat dezen beter in beeld zijn gekomen, nu het aantal thuiszitters is gegroeid van 3.254 leerlingen in 2013/2014 tot 4.790 leerlingen in 2018/2019? Hoe verklaart u dat er kennelijk nog altijd onvoldoende inzicht hierin is, terwijl de Kamer al in 2003 hiervoor aandacht vroeg?

90

Hoe komt het dat niet alleen het percentage leerlingen in (voortgezet) speciaal onderwijs is gegroeid van 2,2 procent in 2016 naar 2,4 procent in 2019, maar ook het percentage in het vso9 nog beduidend hoger (respectievelijk 3,6 en 3,8) ligt? Heeft dit ermee te maken dat scholen voor regulier onderwijs leerlingen die daar niet gedijen, te laat doorverwijzen?

91

Welke acties gaat u ondernemen om de toenemende segregatie op basis van inkomen en opleidingsniveau van de ouders in het onderwijs terug te dringen en tegen te gaan?

92

Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om het aantal thuiszitters te verminderen?

93

Bent u bekend met het feit dat de bekostiging voorziet in 1,2 procent van de leerlingen met extra ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?

94

Bent u bekend met het feit dat het aantal leerlingen met extra ondersteuning thans 8,2 procent bedraagt? Kunt u uw antwoord toelichten?

95

Bent u bekend met het feit dat het deelnamepercentage in het speciaal basisonderwijs sinds de invoering van passend onderwijs niet is afgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?

96

Is de kwaliteit van scholen die leerlingen niet verwijzen (zogenoemde inclusieve scholen) ook apart onderzocht? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten? Zo nee, waarom niet?

97

Hoe verklaart u de stijging van het aantal thuiszitters sinds de invoering van passend onderwijs?

98

Welke oorzaak ziet u voor de stijging van de relatieve deelname aan het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs?

99

Hoe kan het dat de kwaliteitszorg bij 27 procent van de samenwerkingsverbanden onvoldoende is? Wat gaat u hier aan doen?

100

Op welke punten is het stelsel van kwaliteitszorg bij 27 procent van de samenwerkingsverbanden niet op orde?

101

Hoeveel procent van de samenwerkingsverbanden heeft alleen externe leden in het intern toezicht en een onafhankelijk bestuurder?

102

Om welke groepen leerlingen gaat het bij de 13,7 procent van alle leerlingen die blijkens figuur 9 niet de benodigde extra ondersteuning krijgt vanuit school?

103

Wat is de reden dat maar 27 procent van de samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs ontwikkelingsperspectieven van leerlingen registreert? Is er een mogelijkheid dat dit verplicht wordt gesteld?

104

Wat is de reden dat er geen landelijke criteria zijn voor het ontvangen van extra ondersteuning in het onderwijs?

105

Hebben scholen, besturen en samenwerkingsverbanden in beeld wie van hun leerlingen een ontwikkelingsperspectief heeft? In hoeverre blijkt dat?

106

Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer zicht komt op leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften?

107

Hebben kinderen met een niet-westerse achtergrond relatief meer ondersteuning nodig dan kinderen met een westerse achtergrond?

108

Welke rekenmethode hanteren Inspectie en het Ministerie van OCW bij het in kaart brengen van het lerarentekort? Worden bij berekeningen over het lerarentekort ook de verborgen vacatures meegenomen?

109

Welke actie(s) gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het lerarentekort specifiek op zeer zwakke scholen en scholen met een uitdagendere leerlingpopulatie zo snel als mogelijk wordt opgelost?

110

Hoeveel leraren werken er voltijd? Hoeveel procent van het totale lerarenbestand is dat?

111

Hoeveel leraren werken er deeltijd? Hoeveel procent van het totale lerarenbestand is dat?

112

Hoeveel uur moet een deeltijd leraar gemiddeld extra werken om het lerarentekort weg te werken?

113

Kunt u per sector de procentuele groei weergeven van het aantal leerlingen dat gebruik maakt van particulier onderwijs?

114

Schoolleiders en directeuren hebben grote invloed op de kwaliteit van het onderwijs en op goede scholen zit een bestuur dat onderwijskwaliteit voorop heeft staan, hoe heeft de Inspectie dit gemeten? Zal niet elk schoolbestuur in onderzoeken zeggen te gaan voor goede onderwijskwaliteit?

115

Hoe gaat het kabinet het instrumentarium vergroten voor leraren en scholen om de ontwikkeling van leerlingen te kunnen volgen en het onderwijsaanbod te kunnen evalueren?

116

Welke functie heeft het pleidooi van de Inspectie in de Staat van het Onderwijs ten aanzien van het duurzaam onderwijsbestel?

117

Op welke wijze geeft u gestalte aan het duurzaam onderwijsbestel dat de Inspectie bepleit?

118

Betekent de aandacht die de kwaliteitszorg vraagt omdat 20 procent van de besturen te weinig zicht heeft op de kwaliteit, ook dat scholen zelf weinig zicht hebben op de kwaliteit? In hoeverre zegt het slechte zicht van besturen op de kwaliteit iets over de kwaliteit op scholen zelf?

119

Op welke wijze is de vacature-intensiteit gemeten en komt deze overeen met het werkelijke lerarentekort?

120

Welke gegevens die nu nog ontbreken, zijn nodig om beter zicht erop te krijgen of het lerarentekort rechtstreeks leidt tot dalende kwaliteit, om de Inspectie in staat te stellen dit ze te onderbouwen met gegevens?

121

Hoe groot is het lerarentekort in het primair onderwijs op dit moment uitgesplitst naar de verschillende onderwijssectoren en in tabelvorm weergegeven?

122

Bent u bereid om naar Rotterdams voorbeeld onderzoek te doen naar het huidige lerarentekort in alle sectoren? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten ontvangen? Zo nee, waarom niet?

123

Wanneer is het wel mogelijk om een eventueel verband tussen het lerarentekort en de dalende onderwijskwaliteit te leggen?

124

Hoe gaat het kabinet het zicht op de kwaliteit van het totale onderwijsstelsel vergroten?

125

Waarom lijkt het onderwijs vooral bij rekenen goed voor leerlingen die onder het gemiddelde presteren, maar het voor gemiddelde en bovengemiddelde leerlingen te weinig uitdaagt?

126

Wordt er een nadere analyse van de eindtoetsresultaten uitgevoerd om de discrepantie tussen de leesresultaten van leerlingen aan het eind van de basisschool en vijftienjarige leerlingen te verklaren?

127

Is bekend wat het effect op lange termijn is van een jaar overslaan, aangezien er steeds minder zittenblijvers en steeds meer «versnellers» zijn?

128

In hoeverre zijn in figuur 2.2a ook de cijfers van het verborgen lerarentekort meegenomen?

129

Wat is de verklaring dat basisscholen met meer leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond meer vacatures hebben dan andere scholen?

130

Hoe kan het dat de kwaliteitszorg bij veel besturen niet op orde is? Is dat onwil of onwetendheid?

131

Wat gebeurt er als de Inspectie constateert dat de kwaliteitszorg bij een bestuur niet op orde is? Wordt de medezeggenschap op de hoogte gesteld? Is er een relatie met de onderwijskwaliteit van de school?

132

In hoeverre was er bij de 21 onderzochte scholen die langdurig onvoldoende en/of zeer zwak presteren sprake van een lerarentekort?

133

Wat is de oorzaak van dat het aantal onbevoegde docenten dat vacatures vervult toe neemt? Wat is het effect hiervan op de kwaliteit van het onderwijs?

134

Worden er extra maatregelen genomen waardoor onbevoegde docenten hun bevoegdheid kunnen halen?

135

Hoeveel nieuw aangestelde leraren zijn onbevoegd en niet in opleiding en hoe ziet de stijging van deze groep eruit?

136

Waarom heeft 16 procent van de scholen geen visie ontwikkeld op de rol die zij willen spelen in het kader van burgerschap?

137

Hoe verklaart u dat ongeveer 84 procent van de scholen wel een visie heeft ontwikkeld op de rol die zij willen spelen in het kader van burgerschap, maar dat deze visie zich daar lang niet altijd vertaalt naar concrete doelen? Heeft dit mede te maken met het beperkte Inspectietoezicht hierop?

138

Hoe ziet de groei van het onderwijsondersteunend personeel eruit, uitgesplitst naar functie en niveau (school, bovenschools)?

139

In hoeverre is de personeelsgroei een gevolg van het werkdrukakkoord in het primair onderwijs?

140

Hoe verklaart u het verschil tussen het percentage ouders dat zegt niet goed geïnformeerd te zijn over het vrijwillige karakter van de vrijwillige ouderbijdrage (40 procent) en het percentage scholen dat aangeeft ouders hierover te informeren (97 procent)?

141

Waarom zegt bijna 40 procent van de ouders dat ze niet geïnformeerd zijn over het vrijwillige karakter van een ouderbijdrage?

142

Nog steeds geeft een op de drie scholen onvoldoende in de schoolgids aan dat de ouderbijdrage vrijwillig is, kan de Inspectie hier op toezien? Hoe kunt u het beter vermelden van deze vrijwilligheid bevorderen?

143

Hoeveel leerlingen zijn er geschorst in schooljaar 2018/2019 vanwege het niet kunnen bieden van specifieke ondersteuningsbehoeften door de school?

144

Bij hoeveel schorsingen in schooljaar 2018/2019 speelden wachtlijsten in het speciaal (basis)onderwijs of te lange procedures en moeizame trajecten een rol?

145

Bent u bereid onderzoek te doen naar het effect van het oplopende leraar- en schoolleiderstekort op de onderwijskwaliteit? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?

146

Zijn de wisselingen in de directie en/of het team op de scholen voor speciaal basisonderwijs die onvoldoende of zeer zwak scoren te wijten aan het lerarentekort? Kunt u uw antwoord toelichten?

147

Hoeveel excellente scholen kent Nederland nu?

148

Hoe verklaart u de dalende onderwijskwaliteit van nieuwkomersvoorzieningen?

149

Is de kwetsbaarheid van een school altijd direct gerelateerd aan het voeren van combinatiegroepen of het leerstofjaarklassensysteem? In hoeverre blijken onderwijsvormen of -concepten die werken met combinatiegroepen kwalitatief goed te zijn?

150

Kunnen onderwijsvormen of -concepten met het werken van combinatiegroepen kwalitatief goed zijn?

151

Is de kwetsbaarheid van een school direct gerelateerd aan het voeren van combinatiegroepen of het leerstofjaarklassensysteem?

152

Hoe verklaart u dat op slechts een derde van alle scholen in het po die beschikken over een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling deze daadwerkelijk is toegepast, terwijl op basis van onderzoek kan worden aangenomen dat het aantal leerlingen dat opgroeit in geweld vele malen hoger is?

153

Gaat het onderzoek dat de Inspectie gaat uitvoeren over het huidig curriculum of over de voorstellen naar aanleiding van Curriculum.nu, of over beide?

154

Hoe verklaart u de verschillen in resultaten op de Centrale Eindtoets tussen scholen met eenzelfde leerlingengewicht?

155

In hoeverre speelt leservaring of een onderwijskundige achtergrond een rol in de kwaliteit van de schoolleider?

156

Bent u bekend met het feit dat een verhoogd waarderingskader een effect heeft op « teaching to the test»? Kunt u uw antwoord toelichten?

157

In hoeverre leidt een verhoogd waarderingskader op de scholen tot «teaching to the test»? In hoeverre heeft het verhoogde waarderingskader een stimulerend effect en in hoeverre niet?

158

Kunnen alle scholen bij een bekostiging die voor 1,2 procent van de leerlingen voorziet in extra ondersteuning, voor alle leerlingen die wel degelijk extra ondersteuning nodig hebben, deze bekostigen uit de lumpsum, nu uit een onderzoek bij een representatieve groep van 198 basisscholen blijkt dat 8,2 procent van de leerlingen extra ondersteuning krijgt in het kader van passend onderwijs? Of bestaan er ook scholen waar de bedoelde leerlingen noodgedwongen verstoken blijven van extra ondersteuning?

159

Is het budget toereikend om leerlingen met zwaardere ondersteuningsbehoeften in het basisonderwijs voldoende ondersteuning te bieden?

160

Waarom leven scholen de verplichting om de gegevens van leerlingen met een ontwikkelingsperspectief in te voeren in het landelijk registratiesysteem (BRON) slecht na?

161

Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle scholen de verplichting gaan nakomen om de gegevens van leerlingen met een ontwikkelingsperspectief in te voeren in BRON, zodat er zicht ontstaat op de omvang van deze groep leerlingen?

162

Wat is volgens u de definitie van de doelgroep leerlingen met extra ondersteuning? Waarom hanteren samenwerkingsverbanden deze definitie niet allemaal?

163

Hoe vaak is er in het kader van onorthodoxe oplossingen voor het lerarentekort door de Inspectie besloten om niet verder te handhaven?

164

Is het verplicht voor scholen om zich te verantwoorden aan hun bestuur en/of samenwerkingsverband over de inzet van middelen voor passend onderwijs en de resultaten die hiermee worden bereikt? Zo ja, waarom wordt dit niet door alle scholen gedaan? Zo nee, waarom is dit niet verplicht?

165

Op welke schaal ontlopen scholen de zorgplicht?

166

Wat doet de Inspectie met signalen van ouders dat de zorgplicht onvoldoende wordt nageleefd, bijvoorbeeld door «wegadviseren»?

167

In hoeverre leiden de verschillen in definities van doelgroeppeuter die gemeenten zelf bepalen tot ongelijkheid? Is dit te vergelijken met de verschillende definities bij samenwerkingsverbanden als het gaat om de definities van basisondersteuning en extra ondersteuning?

168

Hoe groot zijn de wachtlijsten op dit moment in het speciaal onderwijs, het speciaal basisonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs?

169

Klopt het dat er scholen voor speciaal onderwijs zijn die observatieklassen inrichten voor leerlingen die officieel nog niet aangenomen zijn, om wachtlijsten te voorkomen?

170

Welke maatregelen neemt u om wachtlijsten in het speciaal onderwijs tegen te gaan?

171

Zijn er specifieke samenwerkingsverbanden waarin sprake is van een (hogere) stijging van het aantal particuliere scholen? Zo ja, welke?

172

Welke specifieke ondersteuning kan niet geboden worden in bepaalde samenwerkingsverbanden, waardoor particuliere scholen gesticht worden?

173

Hoe gaat u ervoor zorgen dat particulier onderwijs niet langer nodig is als het gaat om passend onderwijs?

174

In hoeverre kan de Inspectie scholen en gemeenten aanspreken als afspraken in het Lokaal Educatieve Agenda-overleg (LEA) niet worden nagekomen?

175

Kunnen resultaatdoelen verplicht worden gesteld in het Lokaal Educatieve Agenda-overleg, bijvoorbeeld over het tegenaan van segregatie?

176

In hoeverre worden afspraken over het tegengaan van segregatie opgenomen in schoolplannen en worden deze ook besproken in het Lokaal Educatieve Agenda-overleg?

177

Voeren alle gemeenten in Nederland jaarlijks het verplichte overleg met besturen van scholen en kinderopvangorganisaties over hoe ze segregatie in het onderwijs voorkomen, integratie bevorderen en onderwijsachterstanden bestrijden? Zo ja, kunt u voorbeelden van gemeenten noemen waar segregatie wordt tegengegaan en vermindert? Zo nee, welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat gemeenten, besturen van scholen en kinderopvangorganisaties dit overleg wel voeren, aangezien het in de wet staat?

178

Hoe zijn de regionale verschillen met betrekking tot het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs te verklaren? Hoe verklaart u dat in Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland en Noord-Brabant de instroom stijgt, terwijl deze in de andere provincies daalt?

179

Wat is de verklaring voor dat een kwart van de leerlingen onvoldoende geletterd is? Hoe wordt dit tegengegaan?

180

Hoe krijgt functionele taalvaardigheid in het vak Nederlands in de toekomst meer aandacht?

181

Kunt u weergeven of en in hoeverre de stijging van voortijdig schoolverlaters in havo en vwo samenhangt met hogere adviezen?

182

Bent u bekend met het stijgende aandeel van schaduwonderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?

183

Hoe verklaart u het stijgende aandeel van schaduwonderwijs?

184

Hoeveel kinderen hebben de afgelopen jaren een maatwerkdiploma behaald?

185

Waarom neemt het aantal zittenblijvers toe?

186

Hoe verklaart u het hoge percentage nieuwkomers dat doorstroomt naar het praktijkonderwijs?

187

Hoe gaat u ervoor zorgen dat er wel meer zicht op leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte komt?

188

Wat is de verklaring voor dat Nederlandse leerlingen over het algemeen niet gemotiveerd zijn? Hoe kan dit worden verbeterd?

189

Wat is de reden dat leerlingen van de meer praktijkgerichte afdelingen zich minder veilig voelen tijdens de les?

190

Kunt u weergeven op hoeveel procent van de scholen de doorwerking van het bestuursbeleid hapert, of speelt dit sectorbreed?

191

Kunt u uitleggen hoe beleidsrijk begroten bijdraagt aan een betere informatiepositie van de medezeggenschap?

192

Hoe hoog is het percentage benoembare leraren in het voortgezet onderwijs jaarlijks sinds 2014?

193

Is volgens u een benoembare leraar onbevoegd of bevoegd om les te geven?

194

Kunt u in een tabel weergeven hoeveel leraren er bevoegd, benoembaar en onbevoegd lesgeven in het voortgezet onderwijs sinds 2014 in zowel fte als percentages?

195

Daalt het percentage onbevoegd lesgeven omdat meer onderwijspersoneel sinds 2014 onder de categorie benoembaar valt in plaats van de categorie onbevoegd? Kunt u uw antwoord toelichten?

196

Welke scholen hebben onvoldoende of zeer zwakke afdelingen?

197

Zijn leerlingen met een niet-westerse achtergrond procentueel meer vertegenwoordigd dan leerlingen met een westerse achtergrond binnen de schorsing of verwijderingscijfers?

198

Is er voldoende kennis bij scholen over de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling? Controleert de Inspectie dit?

199

In hoeverre is een staatsexamen de beste manier van examineren van kinderen in het speciaal onderwijs? Heeft de Inspectie hier onderzoek naar gedaan?

200

Waarom hebben scholen in het voortgezet speciaal onderwijs geen examenlicentie?

201

Is het de bedoeling dat er examens ontwikkeld moeten worden specifiek gericht op vso-leerlingen?

202

Worden werkgevers aangemoedigd om leerlingen uit het vso en praktijkonderwijs aan te nemen? Zo niet, op welke manier kan dit wel worden aangemoedigd?

203

Zou meer aandacht in het vso voor de arbeidsmarkt helpen? Hoe staat het met de LOB10 in het vso?

204

Hoeveel leerlingen stroomden er jaarlijks sinds 2014 van het regulier onderwijs door naar het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs weergegeven in tabelvorm?

205

Hoeveel leerlingen stroomden er jaarlijks sinds 2014 van het speciaal basisonderwijs, het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs door naar het regulier onderwijs weergegeven in tabelvorm?

207

Waarom is er weer sprake van een stijging van het aantal leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs?

208

Toelaatbaarheidsverklaringen worden soms moeilijk afgegeven door samenwerkingsverbanden, ziet de Inspectie verschillen per regio? Spreekt de Inspectie samenwerkingsverbanden hierop aan?

209

Hoeveel leerlingen kwamen in schooljaar 2018/2019 thuis te zitten nadat zij uitstroomden uit het praktijkonderwijs zonder baan, studie of dagbesteding?

210

Waarom is het niet verplicht voor scholen in het vso om streefniveaus vast te stellen?

211

Waarom is het niet verplicht voor scholen in het vso om eindopbrengsten bij te houden op schoolniveau?

212

Wordt bijgehouden hoe het gaat met voortijdig schoolverlaters in het vso?

213

Zijn er wettelijke leerdoelen opgesteld met betrekking tot sociale en maatschappelijke competenties in het vso? Zo nee, waarom niet?

214

Welke hulp kan de overheid bieden om sociale en maatschappelijke streefniveaus te creëren in het vso?

215

Hoe gaat geborgd worden dat op niveau 2 er meer tijd en middelen vrijkomen voor onderwijs op maat, een positieve benadering van studenten en een goede band met docenten, nu blijkt dat hierdoor uitstroom voorkomen kan worden?

216

Kunt u een overzicht geven in tabelvorm van het aantal thuiszitters vanaf schooljaar 2013/2014 tot en met schooljaar 2018/2019?

217

Hoeveel studenten volgen een technische studie op het mbo? Hoeveel is dat procentueel van alle mbo-studenten?

218

Op welke manieren wordt er op dit moment gewerkt aan het behoud en de creatie van voldoende mbo-stageplekken? Welke garanties kunnen er geboden worden dat ook in tijden van economische recessie het aantal stageplaatsen niet (sterk) vermindert?

219

Wat is de relatie tussen onderwijskwaliteit en vroegtijdig schoolverlaten op het mbo?

220

Hoeveel mbo-studenten kiezen voor een opleiding binnen de techniek? Hoeveel is dat procentueel van aantal mbo-studenten?

221

Hoeveel mbo-studenten kiezen voor een opleiding binnen een tekortsector? Hoeveel is dat procentueel van het aantal mbo-studenten?

222

Wat zijn de redenen dat mensen met een migratieachtergrond, mannelijke studenten en havo- en vwo-gediplomeerden een groter risico lopen op ongediplomeerde uitstroom? Welke maatregelen kunnen hiertegen getroffen worden?

223

Hoe verklaart u de daling van het percentage mbo-studenten dat doorstroomt naar een hbo-bachelor?

224

Zijn mbo’ers meer in trek op de arbeidsmarkt dan hbo’ers?

225

Hoe verklaart u dat vrouwelijke mbo-studenten het op de arbeidsmarkt aanmerkelijk slechter doen dan hun mannelijke collega’s, terwijl dat in het onderwijs juist omgekeerd is?

226

Welk beleid wordt er op dit moment concreet gevoerd voor het tegengaan van stagediscriminatie op zowel instellingen als leerbedrijven, gelet op het feit dat stagediscriminatie nog steeds een groot probleem blijkt? Op welke manier wordt er gewerkt aan bewustwording van docenten, stagebegeleiders en andere medewerkers op instellingen?

227

Bij hoeveel meldingen bij het Meldpunt Stagediscriminatie van Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) was er ook daadwerkelijk sprake van discriminatie? Welke strafmaatregelen zijn er in die gevallen genomen?

228

Wordt er, gelet op het feit dat een internationale stage ook voor mbo-studenten als waardevol wordt aangemerkt, gewerkt aan mogelijkheden om mbo-studenten meer kans te bieden op een internationale stage? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

229

Beschikt u over de onderzoeksvragen (anoniem) die gehanteerd worden bij zelf-beoordelingen van mbo-instellingen?

230

Bestaat er een overzicht van welke standaarden mbo-instellingen gebruiken?

231

Heeft u afspraken met specifieke instellingen over de professionalisering van raden van toezicht – vooral op het gebied van rolbewustzijn en rolzuiverheid – of anderszins?

232

Kunt u weergeven hoeveel leden van de raden van bestuur in het mbo een achtergrond in het publieke domein hebben?

233

Zijn er signalen dat bepaalde onderwerpen, zoals de holocaust, niet besproken kunnen worden binnen klassikale discussies? Waaraan ligt dat?

234

Bij welke onderwerpen vermijden docenten klassikale discussies? Gebeurt dit vaker bij klassen waar er meer studenten zitten met een niet-westerse achtergrond?

235

Welke hulp krijgen docenten om klassikale discussies over actuele controversieel maatschappelijke onderwerpen toch te houden?

236

Wat zijn voorbeelden van actuele controversiële maatschappelijke onderwerpen?

237

Is de holocaust een controversieel maatschappelijk onderwerp?

238

Heeft u ook cijfers over het aantal instructeurs en hybride docenten dat lesgeeft?

239

Heeft u cijfers van hoeveel van de 26 procent zij-instromers ook een studie volgt voor een bevoegdheid?

240

Heeft u cijfers over de groepsgrootte in mbo uit de stelselonderzoeken, eventueel per onderwijssoort/vakgebied/domein? Kunt u deze weergeven in een tabel?

241

Hoe houdt de Inspectie zicht op de mate van eigenaarschap in onderwijsteams?

242

Welke maatregelen zijn volgens de Inspectie effectief om meer eigenaarschap bij docenten te stimuleren?

243

Hoeveel studenten volgen een technische studie in het wo? Hoeveel is dat procentueel van alle wo-studenten?

244

Hoeveel studenten volgen een technische studie op het hbo? Hoeveel is dat procentueel van alle hbo-studenten?

245

Wat zijn de effecten van de Wet Verlaagd Wettelijk Collegegeld op de toestroom in het hoger onderwijs?

246

Welke factoren verklaren het verschil in studiesucces tussen mannen en vrouwen?

247

Hoeveel procent van de instroom van studenten in het hoger onderwijs is internationaal? Hoeveel daarvan komen uit de EER11-zone en hoeveel uit de niet-EER zone?

248

Hoeveel belastinggeld kost een internationale student uit de EER-zone per jaar? Hoeveel belastinggeld kost een internationale student uit niet-EER-zone per jaar?

249

Hoeveel procent van de internationale EER-studenten blijft na zijn studie in Nederland? Hoeveel procent van de internationale niet-EER-zone studenten blijft na zijn studie in Nederland?

250

Hoeveel Nederlandse studenten studeren in het buitenland?

251

Welke Europese landen hebben een rem op internationale studenten? Op welke manier? Zowel voor niet-EER studenten als EER-studenten?

252

Hoe vaak vinden gesprekken tussen verschillende hoger onderwijsinstellingen over de rendementsverschillen plaats?

253

Welke factoren verklaren waarom sommige groepen studenten minder toegang hebben tot opleidingen met een beperkt aantal plaatsen?

254

Maakt studentbegeleiding onderdeel uit van de instellingstoets kwaliteitszorg of de pilot instellingsaccreditatie?

255

Is er in het accreditatiestelsel aandacht voor gelijke kansen bij selectieve opleidingen?

256

Kunt u de groeiende instroom in het bekostigde hoger onderwijs afzetten tegen de instroom in het niet-bekostigde onderwijs en hierin ook een verdeling naar leeftijd maken?

257

Waarom zijn het vooral de hogescholen voor de kunsten die grote aantrekkingskracht hebben op internationale studenten?

258

Heeft u enig zicht op het (propedeuse)rendement van de flexibele trajecten?

259

Hoe beoordeelt u het aanbod van flexibele trajecten?

260

Kunt u een overzicht geven hoe Nederland scoort op haar aanbod flexibele trajecten, afgezet tegen andere Europese landen?

261

Kunt u een overzicht geven van het percentage duale trajecten in Nederland, afgezet tegen andere Europese landen?

262

Hoe scoort Nederland op het kwantitatieve aanbod van duale trajecten in vergelijking met andere Europese landen?

263

Kunt u aangeven hoeveel opleidingen en hoeveel studenten onder het zogenaamde «afstandsonderwijs» vallen binnen zowel het bekostigde als het niet-bekostigde onderwijs?

264

Welke inspanningen worden verricht om ervoor te zorgen dat ook gegevens over niet-bekostigde studenten net zo volledig te krijgen als de studenten in het bekostigde onderwijs?

265

Hoeveel procent van de internationale masterstudenten blijft na zijn studie in Nederland wonen en werken?

266

Wat is in de praktijk het verschil tussen een deeltijd en duale opleiding en is de afname van het aandeel deeltijd opleidingen in het wo te verklaren door de ontwikkelingen in de vraag of in het aanbod?

267

Hoe verklaart u de constatering dat bij hbo­ en wo-opleidingen met een beperkt aantal plaatsen, bij een grote internationale instroom het aandeel Nederlandse studenten met een niet­westerse migratieachtergrond, Nederlandse vrouwen en studenten van ouders uit de lagere inkomensgroepen afneemt?

268

Heeft u nadere informatie over de afname van het aantal niet-bekostigde instellingen en hoe verhoudt zich dit tot andere Europese landen?

269

Kunt de u de Nederlands mate van toegankelijkheid afzetten tegen andere Europese landen met een vergelijkbare toegankelijkheid en daarvan een beknopt overzicht geven van hun stelsel van studentfinanciering?

270

Is het studiesucces hoger bij studies met selectie aan de poort?

271

Bij hoeveel opleidingen met een numerus fixus zijn er meer aanmeldingen en meer studenten dan het maximum aantal beschikbare opleidingsplaatsen?

272

Wat is uw verklaring voor het lage percentage Associate degree-studenten dat een diploma haalt ten opzichte van de reguliere bachelor studenten?

273

Kunt u het diplomasucces van studenten in het hbo afzetten tegen dat van studenten uit andere Europese landen?

274

Neemt de uitval bij studies wo-bachelor met een bsa12 toe?

275

Hoe verklaart u de grote verschillen in rendementen tussen de diverse instellingen?

276

Kunt u een overzicht geven van de top tien slechts scorende instellingen, zowel op het hbo als het in het wo?

277

Kunt u een overzicht geven van de top tien best scorende instellingen, zowel op het hbo als het in het wo?

278

Zijn de rendementsverschillen tussen instellingen de afgelopen jaren toegenomen of afgenomen?

279

Zijn de rendementsverschillen tussen instellingen de afgelopen jaren toegenomen of afgenomen?

280

Welke studentenwelzijnsprogramma’s zijn er voor (hoog)begaafde studenten?

281

Hoe wordt in de Staat van het Onderwijs «studentenwelzijn» gedefinieerd? Voor welk deel van studentenwelzijn is de instelling verantwoordelijk en voor welk deel ligt de verantwoordelijkheid bij de zorg?

282

Op welke manier wordt het arbeidsmarktperspectief in het hbo en wo gedefinieerd?

283

Kunt u een overzicht geven van de verschillende vragen en bijbehorende percentages op specifiek het arbeidsmarktperspectief, uit de enquête van zowel de VH13 als de VSNU14?

284

Op welke manier is het afnemend beroepenveld betrokken bij hbo-opleidingen in vergelijking met andere Europese landen en in vergelijking met het Nederlandse mbo?

285

Hoe verhoudt de opmerking «instellingen zetten verschillende activiteiten op om het welzijn van studenten te bevorderen» zich ten opzichte van het advies om studentenwelzijn in het accreditatiekader op te nemen omdat «het een impuls geeft om studentenwelzijn te adresseren»?

286

Hoe verklaart u dat problemen met betrekking tot werkdruk en sociale veiligheid in accreditatiebesluiten en de onderliggende beoordelingsrapporten niet of nauwelijks aan de orde komt?

287

Welke maatregelen neemt u om de werkomstandigheden van het (docerend) personeel bij de universiteiten te verbeteren?

288

Worden de sociale veiligheid, de werkdruk en de waardering voor het onderwijs ten opzichte van onderzoek ook onderdeel van de beoordelingskaders van de NVAO15 voor de beoordeling van de kwaliteitscultuur van instellingen? Neemt u daarbij het onderzoek van de Inspectie van SZW naar aanleiding van de aangifte van FNV16 en AOb17 vanwege het structureel overwerken door onder meer docerend personeel bij universiteiten mee?

289

Kunt u een overzicht geven op welke manier en welke specifieke artikelen in de huidige WHW18 aanscherping nodig hebben om meer maatwerk en flexibiliteit te bieden?

290

Kan de geringe belangstelling voor opleidingscommissies en medezeggenschapsraden niet mede te wijten zijn aan de hoge werkdruk aan de instellingen? Zo nee, welke bevindingen sluiten dit uit?

291

Wordt er nader onderzoek gedaan naar de oorzaken van de geringe belangstelling voor opleidingscommissies en medezeggenschapsraad en de mogelijkheden om de belangstelling daarvoor onder het (docerend) personeel te vergroten?

292

Betekent «handhaving is voor de Inspectie lastig» dat de Inspectie in het geheel de wet op dit punt niet handhaaft?

293

Kunt u een overzicht geven van de inspanningen van alle Nederlandse hoger onderwijs-instellingen op het gebied van Leven Lang Ontwikkelen en daarbij inzicht geven in hoeveel werkenden zij met dit aanbod bereiken?

294

Hoe groot is het deel online- en digitaal onderwijs binnen het hoger onderwijs afgezet tegen andere Europese landen?

X Noot
1

Po: Primair onderwijs.

Vo: Voortgezet onderwijs.

X Noot
2

Mbo: Middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
3

Hbo: Hoger beroepsonderwijs.

X Noot
4

Wo: Wetenschappelijk onderwijs.

X Noot
5

Kamerstuk 35 352.

X Noot
6

Havo: Hoger algemeen voortgezet onderwijs.

X Noot
7

Vwo: Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs.

X Noot
8

OESO: Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling.

X Noot
9

Vso: voortgezet speciaal onderwijs.

X Noot
10

LOB: Loopbaanoriëntatie en -begeleiding.

X Noot
11

EER: Europese Economische Ruimte.

X Noot
12

Bsa: Bindend studieadvies.

X Noot
13

VH: Vereniging Hogescholen.

Vereniging Hogescholen (2018). Factsheet HBO-Monitor 2018. Den Haag: Vereniging Hogescholen

X Noot
14

VSNU: Vereniging van Universiteiten.

VSNU (2019). Nationale alumni enquête. Geraadpleegd op 14 februari 2020 van: https://vsnu.nl/nl_NL/nae.html.

X Noot
15

NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.

X Noot
16

FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging.

X Noot
17

Aob: Algemene Onderwijsbond.

X Noot
18

WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Naar boven