2020D18156 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over:

  • De brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 08-05-2020 inzake informatie over de onderdelen onderwijs en cultuur die in plaats van de Onderwijs-, Jeugd, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) schriftelijk zullen worden afgedaan in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper)

  • De brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 02-04-2020 inzake het verslag van de OJCS-Raad van 20 februari 2020 en de videoconferentie voor onderwijsministers van 12 maart 2020 over het coronavirus (Kamerstuk 21 501–34, nr. 325).

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Verouden

Inhoud

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

  • Inbreng van de leden van de VVD-fractie

  • Inbreng van de leden van de D66-fractie

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

I. Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken over de OJCS-Raad en hebben hierover nog enkele vragen.

Raadconclusies Europese leraren en opleiders voor de toekomst

Deze leden lezen dat door het alomvattende karakter van het lerarenbeleid, de uitdagingen voor Nederland niet even relevant zijn. Welke uitdagingen uit de tekst zijn voor Nederland wel relevant? Op welke manier wordt de Europese lerarenprijs voor excellent onderwijs vormgegeven? Wat is de inzet van Nederland hierin?

Deze leden vragen of de Minister meer informatie kan geven over het oorspronkelijke plan van meer «internationale samenwerking tussen lerarenopleidingen binnen Europese lerarenacademies». Wie heeft dit plan gemaakt? Welke lidstaten waren hier voorstander van? Hoe kijkt de Europese Commissie hiernaar, zo vragen deze leden.

Raadsconclusies Mediawijsheid in een steeds veranderende wereld

Deze leden vragen op welke manier Nederland aandacht vraagt voor promotie van mediawijsheid binnen Europa. Kan de Minister ingaan op de subsidiariteit binnen dit onderwerp? Waar ligt de verantwoordelijkheid van nationale overheden en waar de verantwoordelijkheid van de Europese Unie? Daarnaast lezen deze leden dat de Europese Commissie wordt gevraagd om via het European Digital Media Observatory mogelijkheid te creëren tot vrijwillige uitwisseling van ideeën en initiatieven op het gebied van mediawijsheid. Op welke manier kunnen inwoners van Europa binnen dit platform informatie ophalen of is dit platform enkel bedoeld voor organisaties? Daarnaast lezen voornoemde leden dat de Commissie wordt gevraagd om met voorstellen te komen voor potentiele vervolgstappen voor langetermijnoplossingen om met desinformatie om te gaan. Waarom wordt de Europese Commissie hierom gevraagd? Wat is de meerwaarde van de coördinatie van de Europese Commissie? Hoe gaat de Europese Commissie ervoor waken dat de voorstellen niet de schijn opbrengen van censuur?

Voornoemde leden vragen eveneens op welke manier de Europese Commissie kijkt naar interne desinformatie. Heeft de Europese Commissie een definitie van desinformatie? Zo nee, wordt het reguleren van desinformatie niet zeer uitdagend als er geen definitie kan worden vastgesteld?

Daarnaast hebben deze leden vragen over de mededeling die eurocommissarissen Borrell en Jourova in juni gaan publiceren over hoe om te gaan met desinformatie in tijden van COVID-19. Is hierover tijdens de raad al reeds over gesproken? Welke informatie heeft de permanente vertegenwoordiging in Brussel hier reeds al over ingewonnen? Op welke manier heeft Nederland input geleverd op de mededeling van Borrell en Jourova om desinformatie in tijden van COVID-19 tegen te gaan? Indien dat nog niet gebeurd is, op welke manier gaat Nederland input leveren aan de mededeling van Borrell en Jourova? Heeft de Minister signalen dat er opzettelijk desinformatie is verspreid rondom COVID-19 in Nederland? En in Europa? Zo ja, kan de Minister hier verder op ingaan, zo vragen de leden.

Verslag OJCS Raad 20 februari 2020 en videoconferentie van 12 februari 20201

De aan het woord zijnde leden lezen dat tijdens de OJCS-Raad studentenmobiliteit uitgebreid aan de orde is gekomen. Wat was de inzet van Nederland in deze discussie? De leden lezen eveneens dat Oostenrijk met dezelfde problematiek kampt als het gaat om de studentenmobiliteit. Welke landen zitten nog meer op de lijn om maatregelen te nemen om tot een gebalanceerde mobiliteit van studenten te komen, en daarmee dus maatregelen te nemen om de grote instroom van internationale studenten tegen te gaan? Waren er landen die het hier mee oneens waren? Zo ja, welke en waarom? Daarnaast lezen deze leden dat er hoogambtelijke gesprekken met de betrokken DG’s2 van de Europese Commissie over gebalanceerde studentenmobiliteit zijn gevoerd, welke DG’s waren dit? Wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? De leden lezen dat de Minister benadrukt dat ze aandacht blijft vragen voor dit onderwerp. Op welke manier en wanneer gaat de Minister dat dan doen? Heeft de Minister al een goed beeld over wie de like-minded landen hierin zijn en hoe gaat ze met deze landen optrekken?

Voornoemde leden lezen dat Eurocommissaris Gabriel heeft aangekondigd dat de Europese Commissie met een rapport bezig is over de demografische ontwikkelingen. Op welke manier wordt er aandacht besteed aan studentmobiliteit binnen dit rapport en kan de Kamer dit rapport ook toegestuurd krijgen? Deze leden lezen dat de Eurocommissaris in de toekomst ook een rol voor Horizon Europe ziet liggen om brain drain tegen te gaan. Welke rol is dat? Is de Minister het met deze leden eens dat Horizon Europe niet ingezet zou moeten worden op de manier waarop bijvoorbeeld Europese structuur- en cohesiefondsen worden ingericht, aangezien we bij Horizon Europe moeten focussen op de onderzoeken en industrieën die van Europa een wereldspeler maken en niet moeten gebruiken om middelmatig onderzoek gelijkmatig over Europa te promoten? Zo nee, waarom niet?

Deze leden lezen dat in het standpunt van Nederland rondom mobiliteitsstromen het belangrijk is dat de Europese Commissie dit goed in kaart brengt. Momenteel is dat nog niet het geval. Heeft de Commissie inmiddels al een dergelijk onderzoek gestart? Zo ja, wanneer kunnen we hiervan de resultaten verwachten? Zo nee, kan de Minister bij de Eurocommissaris aandringen op een dergelijk onderzoek, zo vragen deze leden.

De aan het woord zijnde leden lezen dat Nederland de Europese Structuurfondsen een belangrijke rol geeft om de kwaliteit van hoger onderwijs en onderzoek in alle lidstaten te verbeteren. Op welke manier is dit van toepassing op Nederland? Indien dat niet het geval is, op welke manier en wanneer komt Nederland dan wel met voorstellen waarvan ook het Nederlandse hoger onderwijs kan profiteren?

Deze leden lezen dat Nederland het initiatief voor Europese universiteiten omarmt. Hoe komt dit overeen met de Nederlandse positie uit 2018 waarbij Nederland duidelijk kritisch was op de komst van Europese universiteiten? Is het plan veranderd of is de positie van Nederland daarin veranderd? Deze leden ontvangen graag een uitleg.

Raadconclusies: Kansen voor jongeren vergroten in landelijke en afgelegen gebieden

Voornoemde leden hebben kennisgenomen van de inhoud van de raadsbehandeling en achtergrond over «kansen voor jongeren vergroten in landelijke en afgelegen gebieden». Op welke manier biedt het Europees solidariteitskorps kansen aan jongeren in landelijke en afgelegen gebieden? Welke organisaties in Nederland maken momenteel gebruik van dit solidariteitskorps? Hoeveel budget gaat er naar Nederland binnen dit solidariteitskorps? Voorts vragen de leden welke gebieden in Nederland vallen onder de Europese definitie van «afgelegen gebieden». Daarnaast lezen de leden dat de achtergrond van het plan is om jongeren meer te betrekken bij lokale besluitvormingsprocessen. Wat is de meerwaarde dat deze coördinatie bij de Europese Commissie ligt en niet bij de lokale overheden? Daarnaast lezen de leden dat er initiatieven zijn om jongeren aan te moedigen en hun kennis van ondernemerschap te vergroten. Welke zijn dat?

Deze leden zijn blij met de inzet van Nederland dat de raadsconclusies zich dienen te houden aan het subsidiariteitsbeginsel en vraagt om rekening te houden met de rol van lokale autoriteiten, zeker als het gaat om jeugdbeleid. Met welke landen trekt Nederland hierin op, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie kijken met belangstelling uit naar de informele OJCS-Raad van 18 en 19 mei aanstaande en willen de Minister nog enkele vragen en suggesties voorleggen. Deze vragen zullen gaan over het coronavirus in het onderwijs en over Brain circulation binnen de Europese Unie.

Informatie en maatregelen omtrent COVID-19

Deze leden hebben kennisgenomen van het overleg dat heeft plaatsgevonden op 12 maart jl. tussen alle onderwijsministers van de lidstaten. Volgens deze leden is het van cruciaal belang dat er in deze tijd van crisis goede informatie-uitwisseling is tussen de lidstaten. Ook is het van belang resultaten die voortkomen uit beleid rondom het virus te verspreiden en daar van te leren. Juist nu kan er gebruik worden gemaakt van de samenwerking binnen het Europees kader. Deze leden willen van de Minister weten of er nu voldoende uitwisseling van informatie is over het coronavirus binnen het onderwijs. Krijgt de Minister informatie van andere landen over de maatregelen die genomen worden en de effecten hiervan? Deelt de Minister ook informatie over ons onderwijsbeleid en de mogelijke gevolgen? Heeft de Minister al resultaten gekregen van lidstaten waar scholen en vervolgopleidingen weer gedeeltelijk worden opgestart?

Ook zien voornoemde leden een kans in de uitwisseling van lesmethodes in de tijd van meer en meer digitaal onderwijs. Uit onderhavige brief van de Minister valt af te leiden dat dit al gebeurt, dat stemt de leden goed. Ziet de Minister mogelijkheden om dit nog verder uit te breiden bij het overleg van 18 en 19 mei? Het belang van goed onderwijs voor iedereen verandert in tijden van crisis zeker niet. Deze leden ontvangen graag een reactie van de Minister.

Leermobiliteit en COVID-19

Veel studenten en onderwijsmedewerkers zaten ten tijde van de uitbraak van het virus in het buitenland voor studie, stages of onderzoek. Velen zijn teruggehaald en bijna allen kunnen hun werk of studie niet voortzetten. Dit heeft gevolgen voor meerdere programma’s die uitwisseling faciliteren en bevorderen zoals het Erasmus+ programma. Deze leden vinden dat er een juiste informatievoorziening moet zijn voor de getroffenen zowel voor Nederlanders in het buitenland als buitenlanders hier. Wordt de informatie over de voorzorgsmaatregelen in het hoger onderwijs ook in het Engels beschikbaar gemaakt? Heeft de Minister daarnaast een plan liggen hoe de leermobiliteit straks weer moet worden opgestart als dat kan?

De maatregelen zijn ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk te merken. Ook hier moet een juiste informatievoorziening worden bevorderd. De leden willen daarom van de Minister weten of ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk aandacht is voor de studenten en hoe daar de leermobiliteit weer op orde moet gaan komen. Wat zijn daarnaast de effecten op de eilanden van de maatregelen die genomen zijn, zo vragen deze leden.

Brain circulation

Gelijke kansen moet niet alleen in Nederland maar in alle landen van de Europese Unie een vanzelfsprekendheid zijn. De leden constateren dat er goed nagedacht wordt over studentenmobiliteit, maatregelen om de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te verbeteren en

een gelijkere beloning van onderzoekers in verschillende lidstaten te bevorderen. De aan het woord zijnde leden kijken ook uit naar het rapport van demografische ontwikkelingen binnen het onderwijs in de lidstaten. Zoals omschreven in de brief van de Minister3 is het van belang om een kennisbalans te hebben binnen de Unie. De leden willen weten van de Minister of Nederland op dit moment een gebalanceerde onderwijsmobiliteit heeft. Is er sprake in Nederland van Brain drain? Wat doet de Minister om een verlies aan kennis te voorkomen? Deze leden willen aan de Minister meegeven dat bij afwegingen het vrije verkeer van personen altijd de boventoon moet voeren.

II. Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-34, nr. 325

X Noot
2

DG: Directoraat-generaal

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-34, nr. 325

Naar boven