2020D01410

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2020

Op 16 juli jongstleden ontving uw Kamer een burgerbrief van de heer Age Jonker namens ConsultFinance A.K. Jonker BV inzake handels- en investeringsbevordering door FMO. Op verzoek van uw Kamer stuur ik u hierbij mijn reactie.

In deze brief schetst de heer Jonker zijn ervaringen met FMO naar aanleiding van zijn aanvragen voor financiële ondersteuning vanuit de fondsen voor projectontwikkeling. Hij stelt onder meer dat FMO in de uitvoering hiervan het additionaliteitsbeginsel schendt en door haar positionering het initiërende Nederlandse bedrijfsleven uitsluit. Ik heb van FMO begrepen dat de aanvragen van de heer Jonker zijn behandeld voor mogelijke ondersteuning vanuit de Development Accelerator, een projectontwikkelingsfonds dat uitgevoerd wordt door de afdeling NL Business met als doel het ondersteunen van projecten met SDG-relevantie en een belang voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Dit fonds maakt onderdeel uit van de activiteiten van FMO NL Business, waarvan is voorzien dat deze te zijner tijd overgaan naar het nog op te richten Invest International, zoals ook eerder gemeld aan uw Kamer (o.a. Kamerstukken 34 952, nr. 44 en Kamerstuk 28 165, nr. 281).

Net als in alle andere onderdelen van FMO is ook binnen de afdeling NL Business het additionaliteitsbeginsel sterk verankerd en een belangrijk uitgangspunt waar elk individueel project aan moet voldoen. Dit staat ook uitdrukkelijk beschreven in de investeringscriteria die FMO hanteert. In de praktijk betekent dit dat fondsen alleen beschikbaar worden gemaakt voor een project indien er geen andere private of publieke partij is die dat project niet verder kan of wil ontwikkelen of financieren, bijv. vanwege de hoge financiële risico’s in aanloop naar financiële haalbaarheid, of vanwege gebrek aan voldoende kennis over het onderwerp van het project, over MVO-thema’s etc. Hier houdt FMO strikt de hand aan.

Daarnaast stelt de heer Jonker dat FMO in de relatie treedt tussen de projecteigenaar en de lokale samenwerkingspartner en hiermee het initiële Nederlandse bedrijf de facto uitsluit. FMO heeft mij laten weten dat zij aan de heer Jonker heeft voorgesteld dat FMO in contact zou treden met de beoogde publieke afnemer, en tevens opdrachtgever, van het project. Dit om als potentiële financier een breder beeld van het project te krijgen, de haalbaarheid van het project beter in kaart te brengen en te kunnen toetsen of aan alle criteria wordt voldaan (zgn. due diligence). Omdat voor ditzelfde project ook overwogen werd andere instrumenten van de Nederlandse overheid in te zetten, te weten de DRIVE-regeling, heeft de lokale Nederlandse ambassade dezelfde wens te kennen gegeven aan de heer Jonker. Zowel FMO als de ambassade hebben hiermee aangeboden te helpen met het verkrijgen van voldoende informatie voor beoordeling van het project, maar de heer Jonker is daar niet op ingegaan. FMO heeft mij laten weten dat een dergelijk due diligence nooit wordt uitgevoerd zonder medewerking van de betrokken Nederlandse leverancier en eventueel diens lokale samenwerkingspartner. Van uitsluiting zoals de heer Jonker stelt is dan ook geen sprake.

Verder wil ik benadrukken dat FMO over haar eigen investeringen beslist, binnen de kaders die door mij zijn gesteld. Het ministerie beslist dan ook niet mee over individuele projecten. Ik heb er alle vertrouwen in dat FMO elk projectvoorstel op zijn eigen merites beoordeelt, volgens dezelfde vastgestelde, objectieve criteria. Van FMO heb ik begrepen dat zij in het afgelopen jaar 117 aanvragen heeft bekeken voor ondersteuning, waarvan er 51 naar een officiële vervolgfase zijn doorgegaan.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Naar boven