2019D53682 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs (Kamerstuk 32 011, nr. 74).

De voorzitter van de commissie, Lodders

De adjunct-griffier van de commissie, Bakker

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de Staatssecretaris

7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel voor de wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van een rookverbod op onderwijsterreinen. Dit verbod is onderdeel van de afspraken gemaakt over roken in het Nationaal Preventieakkoord. In dit akkoord hebben vele partijen samen de ambitie uitgesproken om in 2040 een rookvrije generatie te realiseren. De leden van de VVD-fractie steunen die ambitie. Deze leden vinden het belangrijk dat maatregelen doelmatig en werkbaar zijn en dat de maatregelen niet tot onnodige problemen leiden in uitvoering en handhaving. Vanuit die gedachte hebben zij een aantal vragen.

In de nota van toelichting op de eerste pagina staat dat de meeste jongeren de eerste sigaret roken op het schoolterrein. Uit de bron in de voetnoot kunnen de leden van de VVD-fractie de onderbouwing voor deze stelling niet terugvinden. Op welke informatie, uit welke bron, is die aanname gebaseerd?

In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende scholen en instellingen. Uit de nota van toelichting lijkt er geen onderscheid tussen verschillende scholen en instellingen gemaakt te worden. Lezen de leden van de VVD-fractie dat goed? Zo ja, waarom is ervoor gekozen om alle type onderwijsinstellingen gelijk te stellen? Zo nee, waarin is het onderscheid wel gemaakt?

De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen omtrent de omschrijving van de terreinen die behoren bij een onderwijsinstelling. Kan de Staatssecretaris verduidelijken wat hij bedoelt met in directe nabijheid? Het rookverbod wordt verplicht gesteld voor gebouwen of inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs. Wat zijn voorbeelden van gebouwen van onderwijsinstellingen die niet gebruikt worden voor onderwijs? Verder gaat de verplichting tot het rookverbod alleen gelden voor terreinen bij gebouwen of inrichtingen die daadwerkelijk gebruikt worden door de onderwijsinstelling. «Gebruik» wordt hier nader toegelicht als stelselmatig gebruikmaken van het terrein. Wat wordt verstaan onder stelselmatig gebruik? Vervolgens beschrijft de Staatssecretaris dat er dus terreinen zullen zijn die buiten de reikwijdte van het verbod vallen. Hoe gaat dit werken in de praktijk? Moet een onderwijsinstelling motiveren welke van haar toebehorende terreinen niet in gebruik zijn?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het rookverbod op onderwijsinstellingen actief gehandhaafd dient te worden. Wat houdt dat precies in? Wie moet dat doen? Heeft de Staatssecretaris hierover en over de uitvoering van dit verbod in algemene zin gesproken met de primair onderwijs (PO)-raad, voortgezet onderwijs (VO)-raad en middelbaar beroepsonderwijs (MBO) Raad? Zo ja, hoe zien zij de actieve handhaving voor zich? Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris ertoe bereid om hierover met hen in gesprek te gaan? Verder is het rookverbod ook van toepassing op tijden waarop derden gebruikmaken van het gebouw. Bij wie ligt op dat moment de verantwoordelijkheid voor naleving en handhaving?

De Staatssecretaris geeft aan dat het rookverbod en de handhaving daarop tijd, kosten en werkdruk met zich mee zal brengen. In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat er aanvullende middelen ingezet worden om via de Gezonde School extra scholen te ondersteunen in het rookvrij maken van hun schoolterrein. De leden van de VVD-fractie vragen of die aanvullende middelen al zijn gereserveerd. Zo ja, waaraan? Zo nee, hoe gaan die middelen ingezet worden om de onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het handhaven van het rookverbod?

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen met betrekking tot de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In deze algemene maatregel van bestuur (AMvB) zijn geen eisen gesteld aan de manier van het instellen, aanduiden en handhaven van het rookverbod. De Staatssecretaris schrijft dat het aan de NVWA is om te prioriteren en de wijze vast te stellen waarop zij haar toezicht inricht. Wordt dit gecommuniceerd aan de onderwijsinstellingen? Zal dat ruim voor de inwerkingtreding op 1 augustus 2020 gebeuren? De uitbreiding van het rookverbod vergt binnen de NVWA extra werkzaamheden, waardoor er meer capaciteit in de voorbereiding en de uitvoering nodig is vanaf 2020. Hoeveel extra capaciteit verwacht de Staatssecretaris nodig te hebben, zowel in fte als in kosten? Hoe wordt dit bekostigd, waar wordt dekking gevonden of welke taken gaat het NVWA minder uitvoeren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs (Kamerstuk 32 011, nr. 74) en hebben daar nog aanvullende vragen en opmerkingen over.

De leden van de PVV-fractie onderschrijven de rookvrije generatie. Rookvrije schoolterreinen dragen bij aan het voorkomen dat kinderen beginnen met roken. Echter, het rookverbod gaat ook op voor de bijbehorende terreinen voor hoger onderwijs. Studenten van hoger onderwijs zijn voor het merendeel volwassenen. Gaat het niet wat ver om ook hier een rookverbod in te voeren? Is de Staatssecretaris bereid om deze onderwijsinstellingen uit te zonderen van het rookverbod?

De Staatssecretaris geeft aan dat het kan voorkomen dat rokers direct buiten het terrein van de onderwijsinstelling in het zicht van scholieren, personeel en bezoekers gaan staan en vervolgens hinder veroorzaken. Vooral omwonenden kunnen hier last van ondervinden. Samenwerking tussen gemeenten en onderwijsinstellingen is nodig om dergelijke situaties te voorkomen. Er zijn al goede voorbeelden van onderwijsinstellingen met een rookvrijbeleid en ervaringen zijn al opgedaan hoe deze problemen het hoofd geboden kunnen worden. Kan de Staatssecretaris hier een aantal concrete voorbeelden van geven?

Onderwijsinstellingen mogen geen rookplek faciliteren in de openlucht zoals binnenplaats of daken. Hiermee wordt het voor medewerkers onmogelijk gemaakt om tijdens hun pauze te gaan roken. Welke mogelijkheden hebben rokende medewerkers van onderwijsinstellingen om te gaan roken?

Het rookverbod geldt 24 uur per dag, zeven dagen per week. Hoe ziet de Staatssecretaris de handhaving door onderwijsinstellingen voor zich op tijdstippen dat noch het gebouw of de inrichting, noch het bijbehorende terrein gebruikt wordt? Wordt handhaving op het campusterrein waar studenten ook in de avond en in het weekend aanwezig zijn, verplicht voor onderwijsinstellingen? Is uitvoering van deze wetgeving haalbaar?

De Staatssecretaris schat de kosten op € 1.500 tot € 100.000 per onderwijslocatie, afhankelijk van het type onderwijs, de grootte van de locatie en de concrete invulling van zaken zoals communicatie en handhaving. De leden van de PVV-fractie vinden het verschil tussen deze twee bedragen enorm. Kan de Staatssecretaris dit nader toelichten?

Voorzitters van diverse onderwijsraden geven aan dat de kosten om scholen rookvrij te maken en te houden, kunnen oplopen tot € 76 miljoen. Deelt de Staatssecretaris deze schatting?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs. Deze leden hebben hier enkele vragen over.

Een groot aantal scholen heeft nog niet uit zichzelf een rookverbod op de terreinen ingesteld. De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris een beeld heeft wat de redenen hiervan zijn. Kan de Staatssecretaris in dit verband ook een inschatting maken of alle onderwijsinstellingen praktisch in staat zijn om aan het rookverbod te voldoen vanaf komende zomer?

In artikel 6.4 van het ontwerpbesluit is uitgewerkt wat precies het terrein is dat bij een school hoort waar het rookverbod van kracht wordt. De Staatssecretaris heeft ervoor gekozen om niet alle terreinen die behoren bij een onderwijsinstelling onder het rookverbod te laten vallen. De leden van de CDA-fractie vragen of met de gekozen afbakening in ieder geval wel alle terreinen onder het rookverbod vallen waar minderjarigen normaal gesproken komen. Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris met enkele voorbeelden kan verduidelijken wat voor terreinen van onderwijsinstellingen niet onder de reikwijdte van artikel 6.4, eerste lid, onderdeel a vallen.

De leden van de CDA-fractie vragen welke ruimte gemeenten hebben om een rookverbod op straten en andere openbare ruimten rond scholen en schoolterreinen op te leggen. Is er een artikel in de model- Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) waarmee een dergelijk rookverbod opgelegd zou kunnen worden? Zo ja, welk artikel is dat?

De leden van de CDA-fractie constateren dat als het gaat om een campus, het ingewikkeld kan zijn om te bepalen op welke delen van het terrein wel of niet een rookverbod geldt op basis van deze AMvB. Dit geldt ook voor terreinen die liggen rond een onderwijsinstelling en niet omheind zijn, waardoor onduidelijk is waar het terrein stopt en (bijvoorbeeld) de openbare weg begint. Deze leden vragen of onderwijsinstellingen hier voorlichting over kunnen vragen hoe hier met de beleidsregels met betrekking tot de (naleving op de) handhaving mee omgegaan wordt.

Genoemde leden vragen tevens of, en zo ja, hoe schoolbesturen geïnformeerd worden over hoe zij personeel en leerlingen kunnen helpen met (het informeren over) stoppen met roken.

In het Nationaal Preventieakkoord is bepaald dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met een communicatietraject komt om schoolbesturen te informeren over de aankomende wettelijke verplichting. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit traject eruit komt te zien en wanneer ze deze kunnen verwachten. Het is daarnaast relevant dat ouders en de rest van de samenleving worden geïnformeerd over deze maatregel, met als drijfveer het beschermen van kinderen. Neemt de Staatssecretaris dit mee in zijn communicatietraject?

De Staatssecretaris moedigt aan dat onderwijsinstellingen met een bestaand rookvrijbeleid een voorbeeldfunctie aannemen voor andere onderwijsinstellingen en dat ervaringen en tips met elkaar uitgewisseld worden. Genoemde leden vragen op welke wijze de Staatssecretaris hierbij ondersteunt.

De leden van de CDA-fractie vragen met hoeveel fte de capaciteit van de NVWA uitgebreid moet worden voor de extra werkzaamheden in het toezicht op het rookverbod.

Deze leden vragen wat de afwegingen zijn om de NVWA niet de bevoegdheid te geven om (ook) een boete op te leggen aan individuen die het rookverbod overtreden. Waarom is er niet voor gekozen om deze bevoegdheid wel aan de NVWA te geven voor die momenten op de dag dat de school niet hoeft te handhaven (zoals ’s avonds en ’s nachts)?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs. Zij hebben nog een enkele vraag.

Op welke wijze worden onderwijsinrichtingen ondersteund om het rookverbod op hun terreinen te handhaven en kan in het antwoord ook worden meegenomen hoe wordt omgegaan met mogelijk optredende waterbedeffecten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs. Deze leden hebben naar aanleiding van het ontwerpbesluit onderstaande opmerkingen en vragen.

In het voorliggende ontwerpbesluit worden via lagere wetgeving regels gesteld over het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod op de terreinen behorende tot een gebouw dat, of een inrichting die in gebruik is bij een onderwijsinstelling. De leden van de SP-fractie steunen maatregelen die voorkomen dat kinderen en jongeren worden blootgesteld aan roken of in de verleiding komen om te (beginnen met) roken. Deze leden vragen in dit kader om een overzicht van alle maatregelen die op de planning staan om roken niet langer toe te staan, inclusief de daarbij geplande data.

De leden van de SP-fractie lezen dat het rookverbod niet voor de gehele onderwijssector zal gelden en niet helemaal aansluit bij het inpandige rookverbod dat voor alle vormen van onderwijs geldt. Graag ontvangen deze leden een helder overzicht van de verschillen tussen het nu voorgestelde rookverbod op de terreinen die horen bij gebouwen en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs en het verbod dat geldt in het kader van het inwendige rookverbod. Tevens vragen de leden van de SP-fractie om een precieze omschrijving van de onderdelen van de onderwijssector die niet onder het voorliggende ontwerpbesluit vallen.

De leden van de SP-fractie begrijpen de keuze om onderwijsinstellingen niet te verplichten om ook ’s nachts te handhaven, dit zou wel een erg grote druk leggen op de instellingen. Deze leden vragen wel waarom er is gekozen om de wijze van handhaving door onderwijsinstellingen in het geheel vrij te laten en geen enkele eis te stellen aan de manier van instellen, aanduiden en handhaven. Dit besluit neemt immers met zich mee dat er (mogelijk) een brede variëteit aan handhavingsmethoden gehanteerd zullen worden. Is er niet over gesproken om bepaalde minimale eisen te stellen? Wordt op enige wijze een voor alle instellingen gelijkluidende werkwijze bevorderd?

De leden van de SP-fractie vragen in welke andere Europese landen vergelijkbare regelgeving voor onderwijsinstellingen wordt gehanteerd. Zijn er voorbeelden uit andere Europese landen waarvan de Nederlandse onderwijsinstellingen kunnen leren?

Het is de verwachting dat afhankelijk van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het rookverbod en van de doelgroep de handhaving tijd, kosten en werkdruk met zich mee zal brengen. De leden van de SP-fractie vragen met betrekking hiertoe een nadere toelichting. Wat betekent de introductie van dit rookverbod precies als het gaat om de daarmee gemoeide tijd en werkdruk voor onderwijsinstellingen? Hebben onderwijsinstellingen de mogelijkheden om aan deze eisen te voldoen? Hoeveel extra mankracht en hoeveel extra uren zijn er ongeveer nodig? Genoemde leden lezen dat de eenmalige kosten per onderwijsinstelling worden geschat tussen de € 1.500 en de € 100.000. Dat is volgens deze leden een flink bedrag voor de onderwijsinstellingen. Hoe hebben de onderwijsinstellingen hier zelf op gereageerd? Worden de scholen op de een of andere manier tegemoetgekomen in hun kosten?

Het voorgestelde rookverbod zou ertoe kunnen leiden dat jongeren de wijk in trekken en zorgen voor een verplaatsing van het probleem, zo lezen de leden van de SP-fractie. Aangegeven wordt dat dit geen nieuw probleem is. Misschien is het geen nieuw probleem, maar het is wel een realistisch scenario, zo constateren zij. Wat zijn de ervaringen op dit punt tot nu toe? Zitten daar leerpunten bij voor de onderwijsinstellingen die zij kunnen gebruiken bij het instellen van dit rookverbod?

Als het gaat om de handhaving heeft de NVWA een belangrijke taak. In de nota van toelichting wordt aangegeven dat het mogelijk is dat, met name op campussen, stukken terrein die rookvrij zijn worden afgewisseld met stukken terrein die niet rookvrij zijn. Volgens de leden van de SP-fractie maakt dit de handhavingstaak van de NWVA niet makkelijker. Wat is het standpunt van de NVWA in dezen?

De NVWA heeft aangegeven dat «in veel gevallen terreinen die rondom een onderwijsinstelling liggen niet onder de definitie vallen van het terrein zoals geformuleerd in de AMvB, waardoor de NVWA dáár niet kan handhaven». Is duidelijk in welk percentage van de gevallen de terreinen rondom een onderwijsinstelling niet onder de gehanteerde definitie vallen? Wat zorgt er precies voor dat die terreinen niet onder deze AMvB vallen? Waarom is er niet gekozen voor een uitbreiding van het begrip «terrein» dat gehanteerd wordt in deze AMvB? Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed dat in die gevallen de rookvrije terreinen afhankelijk zijn van de inzet van de onderwijsinstellingen, gemeenten en andere betrokkenen?

Scholen kunnen een boete krijgen, individuen die het rookverbod overtreden echter niet. Is het onderwijsinstellingen toegestaan om de bestuurlijke boete op een of andere wijze door te berekenen aan de betreffende overtreders?

Het is de bedoeling dat voorliggend voorstel op 1 augustus 2020 in werking treedt. Het verbod op rookruimtes in onderwijsinstellingen volgt echter pas een jaar later. Waarom is er niet voor gekozen deze beide verboden gelijktijdig in werking te laten treden? Heeft dit invloed op het werk van de NVWA?

II. Reactie van de Staatssecretaris

Naar boven