2019D42229 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake de Voortgang Pilot beleidsevaluaties VWS 2018–2019 (Kamerstuk 31 865, nr. 153).

De voorzitter van de commissie, Lodders

De adjunct-griffier van de commissie, Bakker

Nr.

Vraag

1.

Bent u voornemens in de toekomst nog andere evaluaties aan de pilot toe te voegen, dan wel uit de programmering te halen? Zo ja, welke?

2.

Waarom is de evaluatie onder nummer 1, samenhang Wet publieke gezondheid (Wpg), Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uit het overzicht van de programmering gehaald? Kunt u toelichten waar deze evaluatie die voor het jaar 2020 gepland stond, zich op zal richten (Kamerstuk 31 865, nr. 144)? Wanneer kan de Kamer alsnog de taakopdracht voor deze evaluatie tegemoet zien?

3.

Zijn er naast de tien in de brief opgesomde positieve eerste bevindingen van het Ministerie van VWS als lerende organisatie, ook zaken die tegenvallen in de pilot of anders lopen dan gedacht?

4.

Kunt u nader concretiseren hoe en waar de door u gesignaleerde voorzichtige vliegwielwerking binnen de VWS-organisatie zich manifesteert? Worden de ervaringen uit de VWS-pilot ook gedeeld met andere ministeries, bijvoorbeeld in het kader van de rijksbrede Operatie Inzicht in Kwaliteit?

5.

Welke voorbeelden of voornemens zijn er om betrokkenen bij het beleid ook zelf actief te betrekken bij de daadwerkelijke totstandkoming van een evaluatie?

6.

Kunt u voortaan in de kabinetsreactie bij een evaluatie, indien van toepassing, standaard ook aandacht besteden aan de rol die betrokkenen hebben gespeeld bij de totstandkoming van de evaluatie en aangeven wat hun oordeel is over de uitkomsten van de evaluatie?

7.

Wat zijn wat u betreft de belangrijkste lessen uit de tot nu toe uitgevoerde evaluaties?

8.

Kunt u voorbeelden geven van beleid dat is aangepast op basis van inzichten uit uitgevoerde evaluaties in het kader van de pilot?

9.

Kunt u in toekomstige voortgangsbrieven over de pilot ook een beknopt totaaloverzicht geven van de belangrijkste lessen en van de aanbevelingen uit evaluaties die nog niet zijn opgevolgd? Kunt u daarbij ook de reden om aanbevelingen niet op te volgen daarbij beknopt vermelden?

10.

Hoe is in de pilot invulling gegeven aan het uitgangspunt dat u formuleerde in antwoord op feitelijke vragen over de pilot in december 2018, dat in alle evaluaties ter advisering verschillende (beleids)alternatieven worden uitgewerkt die meer doeltreffend en/of meer doelmatig zijn? (Kamerstuk 31 865, nr. 124).

11.

Kunt u een overzicht geven van meer doelmatige of doeltreffende beleidsalternatieven die de inmiddels verschenen evaluaties hebben opgeleverd?

12.

Zijn er ook voorbeelden waarbij het beleid daadwerkelijk is veranderd als gevolg van inzichten uit een evaluatie? Zo ja, welke?

13.

Kunt u in de toekomst standaard een overzicht opnemen in de voortgangsbrieven over de pilot waaruit blijkt welke besparende of betere beleidsalternatieven naar voren zijn gekomen in evaluaties, respectievelijk daadwerkelijk zijn geïmplementeerd?

14.

Kunt u de volgende zin uit uw brief verduidelijken en concretiseren: «Gezien het streven van de Operatie Inzicht in Kwaliteit om de maatschappelijke impact te vergroten lijkt het interessant om te onderzoeken hoe deze strategische evaluatieagenda’s al dan niet met elkaar «mee-ademen» dan wel elkaar kunnen ondersteunen ook in relatie tot de vigerende beleidscyclus»?

15.

Waarom heeft u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om een aanpak en methodiek te ontwikkelen voor de beleidsevaluatie van de Juiste Zorg op de Juiste Plek (JZOJP)?

16.

Wanneer kunt u de Kamer informeren over de aanpak en de methodiek die het RIVM nu ontwikkelt?

17.

Wie stelt de onafhankelijke voorzitter aan? Is deze al bekend?

18.

Kunt u nader toelichten hoe het doel van de evaluatie om lokale, regionale en landelijke partijen te stimuleren, te ondersteunen en te inspireren, praktisch vormgegeven zal worden?

19.

Welke rol ziet u hierbij weggelegd voor respectievelijk de voorzitter, de begeleidingsgroep en het RIVM als uitvoerder?

20.

Welke rol speelt u en het Ministerie van VWS in deze beleidsevaluatie?

21.

Kunt u aangeven waarom u het belangrijk vindt dat gedurende het traject van de evaluatie veldpartijen actief betrokken zijn? Aan welke partijen denkt u hierbij?

22.

Welke rol krijgen veldpartijen precies in deze evaluatie? Hoe gaat u dit vormgeven?

23.

Waarom wordt pas later, in de ex post evaluatie, aandacht besteed aan de vraag of de zorg beter aansluit op de behoeften en het functioneren van mensen?

24.

Kunnen in de evaluatie ex durante ook al uitkomstenindicatoren in beeld gebracht worden?

25.

Wordt voor het meten van prestaties en uitkomsten nog een nulmeting uitgevoerd?

26.

Hoe worden bijvoorbeeld zaken als het gebruik van eHealth, substitutie van zorg van de tweede naar de eerste lijn en andere manieren om zorg te organiseren, gemonitord en gemeten? In hoeverre kan het effect van JZOJP daarop worden bepaald?

27.

Gaat de methodiek van actie-leren ook daadwerkelijk worden toegepast in deze evaluatie of is dat een vrijblijvende suggestie die aan het RIVM is meegegeven?

28.

Wanneer zal de aanbestedingsprocedure voor de evaluatie Actieprogramma Werken in de Zorg starten? Wie besluit welke externe onafhankelijke onderzoekpartij zal worden geselecteerd en op basis van welke criteria?

29.

Wanneer kunt u de Kamer informeren over wie deze evaluatie gaat uitvoeren en wat de concrete aanpak van de winnende partij zal zijn?

30.

Waarom treedt de commissie Werken in de Zorg op als procesbegeleider en opdrachtgever van het te werven bureau?

31.

Wat is uw eigen rol en die van het ministerie bij deze evaluatie?

32.

Heeft het inhuren van externe deskundigen, die onder leiding van de commissie Werken in de Zorg op zoek gaan naar verbeteringsmogelijkheden binnen een programma, niet meer het karakter van een externe adviesopdracht dan van een evaluatie?

33.

Waarom acht u de betrokkenheid van medewerkers, leidinggevenden en bestuurders in het evaluatieonderzoek een must? Wat zal hun rol zijn bij deze evaluatie?

34.

Wordt met deze taakopdracht beoogd dat een gekwalificeerd onderzoeksbureau ook op zoek gaat naar verklaringen en oorzaken van ontwikkelingen die uit de arbeidsmarktcijfers naar voren komen en dat dit bureau daarbij verbeteringen voor beleid aandraagt?

35.

In hoeverre kunnen verdiepende vragen vanuit de Kamer over arbeidsmarktontwikkelingen (bijvoorbeeld naar aanleiding van wat in de voortgangsrapportages naar voren komt) worden meegenomen in dit evaluatietraject?

36.

Hoe verhoudt deze verantwoording en begroting zich tot de Comptabiliteitswet 2016, artikel 3.2 Begrotingsbeheer: «Onze Ministers en de colleges zijn verantwoordelijk voor de ordelijkheid en controleerbaarheid van het begrotingsbeheer»?

37.

Vindt u dat de doelen, evaluaties en verantwoording SMART geformuleerd zijn? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, wilt u de verantwoording en evaluaties in het vervolg wel SMART formuleren en SMART weergeven?

38.

Kunt u aangeven wat de reden is dat de evaluatie van maatschappelijke diensttijd de plaats heeft ingenomen van de evaluatie over samenhang Wpg, Jeugdwet, Wmo?

39.

Hoe wordt binnen de evaluatie aandacht gegeven aan het beginstadium van maatregelen?

40.

Op welke wijze wordt deze aandacht voor het beginstadium van maatregelen geformuleerd?

41.

Waarom is de evaluatie onder nummer 1, samenhang Wpg, jeugdwet, WMO uit het overzicht van de programmering gehaald? Kunt u op hoofdlijnen toelichten waar deze evaluatie zich op zal richten die (volgens uw brief van 27 mei 2019) in 2020 gepland stond? Wanneer kan de Kamer alsnog de taakopdracht voor deze evaluatie tegemoet zien?

42.

Wat zijn wat u betreft de vijf belangrijkste lessen uit de tot nu toe uitgevoerde evaluaties?

43.

Welke rol krijgen veldpartijen precies in deze evaluatie?

44.

Bij welk resultaat van het programma Werken in de Zorg bent u tevreden, aangezien de ambitie is om het tekort aan personeel zoveel mogelijk te hebben teruggebracht in het jaar 2022? Waarom is hier geen concreet doel aan gesteld?

45.

Hoe wordt het resultaat van de ambitie gemeten om medewerkers in het jaar 2022 beter toegerust te laten zijn? Is hiervoor een nulmeting gedaan?

46.

Wat is de reden dat de actieplannen van de Regionale Actieplannen Aanpak Tekorten (RAAT’s) niet meegenomen worden in deze evaluatie? Wie evalueert die acties dan?

47.

Wanneer worden de resultaten van het programma Werken in de Zorg geëvalueerd, aangezien de focus van de evaluatie niet is welke resultaten reeds zijn bereikt, maar hoe de «plus» van het actieprogramma doeltreffender en doelmatiger kan worden ingezet om de maatschappelijke doelstellingen te behalen?

48.

Wanneer kan een nieuwe update worden verwacht van de kerncijfers waarmee de voortgang van het Actieprogramma in beeld worden gebracht waarover het Ministerie van VWS tweemaal per jaar rapporteert en welke ook beschikbaar komen via het Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) Dashboard?

49.

Wat is de reden dat de evaluatie maatschappelijke diensttijd is toegevoegd aan de pilot? Waarom was dit beleidsthema dan niet al eerder opgenomen in de programmering van de pilot waarover u de Kamer jaarlijks informeert?

50.

Wat zijn de vernieuwende elementen in de evaluatie maatschappelijke diensttijd die toewijzing aan de pilot verklaren?

51.

Hoeveel jongeren hebben deelgenomen aan het onderzoek over de maatschappelijke diensttijd?

52.

Hoeveel organisaties die deelnemen aan de maatschappelijke diensttijd hebben deelgenomen aan het onderzoek?

53.

Kunt u aangeven of u van plan bent in de toekomst andere evaluaties van de agenda af te halen of toe te voegen?

54.

Is ook een eindevaluatie (ex post) van maatschappelijke diensttijd voorzien, zoals blijkt uit de figuur op de derde pagina? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

55.

Kunt u de term «relatief» uit de volgende passage nader duiden: «Op basis van de internationale verkenning kan geconstateerd worden dat de Nederlandse jeugd in vergelijking met andere landen relatief goed tot zeer goed scoort op fysieke en sociale indicatoren en minder goed op mentale indicatoren»? Wat zijn de precieze cijfers?

56.

Wat wordt er precies bedoeld met «een lerend perspectief»? Wil dit zeggen dat al gaandeweg het onderzoek wijzigingen in het programma kunnen worden aangebracht? Hoe krijgt dit lerend perspectief precies vorm in de praktijk?

57.

Kan nader inzicht gegeven worden in de tussentijdse leerpunten bij deze pilot, waarover onder het kopje «VWS als lerende organisatie» wordt aangegeven dat met de pilot het Ministerie van VWS een leertraject is gestart (naast dat evaluatie eerder in het proces aandacht behoeft)?

58.

Waarom is bij de evaluatie over subsidies ervoor gekozen om de evaluatie door het Ministerie van VWS zelf uit te voeren met betrokken externe deskundigheid in plaats van de evaluatie uit te laten voeren door externe deskundigen waarbij medewerkers van het Ministerie van VWS actief betrokken worden? Als het gaat om het borgen van onafhankelijkheid, was dat geen logischere aanpak geweest? Welke invloed heeft de gekozen aanpak op de uiteindelijke onafhankelijkheid?

59.

Kan worden toegelicht welke gevraagde én ongevraagde adviezen de Review Board (waarover wordt gesteld dat de Review Board VWS reflecteert op – en gevraagd en ongevraagd advies geeft over de onderzoeksopzetten, de lopende evaluaties en de concept-eindrapportages) tot nu toe heeft gegeven?

60.

Wat zijn de ervaringen en leerpunten tot nu toe met betrekking tot de domein overstijgende onderzoeken?

61.

Kunt u aangeven wat de zestien indicatoren op het gebied van betaalbaarheid en toegankelijkheid zijn om de doeltreffendheid van de geneesmiddelenvisie in de «ex post» evaluatie van 2022 te meten?

62.

Kunt u de volgende passage nader toelichten: «We constateren dat in de eerste drie jaar na publiceren van de visie, het laaghangend fruit geplukt is. Het is halverwege de beleidsperiode tijd voor het hoger hangend fruit en aanvullende indicatoren om de effecten van de visie in 2022 te kunnen meten»? Wat wordt onder andere bedoeld met laag- en hoger hangend fruit? Welke indicatoren zijn er? Kunt u de effecten nader toelichten?

63.

Wat is de reden dat in de eerste helft van de beleidsperiode alleen «laaghangend fruit» is geplukt?

64.

Kunt u toelichten hoe de geneesmiddelenvisie gemonitord wordt in de jaren 2020 en 2021, gezien de ex-durante evaluatie in 2019 is verschenen en de ex-post evaluatie in het jaar 2022 verschijnt?

65.

Op welke wijze wordt de andere mening meegenomen in het vervolg, constaterende dat als het gaat om het betrekken van de praktijk nadrukkelijk aangegeven wordt dat er ook aandacht moet zijn voor degene die een andere mening is toegedaan? Hoe krijgt dit proces precies vorm?

66.

Om welke 54 aandoeningen gaat het binnen het onderzoek voor een nulmeting, met een literatuuronderzoek waarin voor 54 aandoeningen gegevens zijn verzameld over klinische en patiënt-gerapporteerde uitkomstmaten?

67.

Kunt u een concretisering geven van de afstemming van de verschillende evaluaties en de rol die zij gaan spelen in beleidsvorming?

68.

Kunt u aangeven welke lessen er vooralsnog getrokken zijn uit de evaluatieonderzoeken en kunt u daarbij ook aangeven welke aanbevelingen nog niet opgevolgd zijn?

69.

Kunt u aangeven of in een ex durante evaluatie ook al uitkomstindicatoren in kaart gebracht kunnen worden?

70.

Kunt u aangeven hoe zaken als het gebruik van eHealth, substitutie van zorg van de tweede naar de eerste lijn en andere manieren om zorg te organiseren, worden gemonitord en gemeten? In hoeverre kan het effect van JZOJP daar worden bepaald?

71.

Waarom kan het doel van de meeste uitkomstinformatie (naast transparantie bieden in kwaliteit van zorgaanbieders) niet ook het fungeren als hulpmiddel bij samen beslissen een doel zijn van uitkomstinformatie? Kan deze informatie nog voor andere doeleinden gebruikt worden, constaterende dat uit de nulmeting blijkt dat voor de 54 geselecteerde aandoeningen zowel klinische- als patiënt-gerapporteerde uitkomstmaten in ruime mate beschikbaar zijn en ondanks deze beschikbaarheid van uitkomstinformatie een groot deel van deze uitkomstinformatie ontwikkeld is ten behoeve van kwaliteitsregistraties?

72.

Aan hoeveel respondenten is in het kader van de pilot Lerend evalueren om input gevraagd?

73.

Kunt u de aanbeveling weergeven, waarover in de laatste alinea van de twaalfde pagina in de eerste zin staat: «De gedane aanbevelingen in het onderzoek zijn allen door VWS overgenomen»?

74.

Kunt u toelichten waarom de helderheid betreffende de gewenste uitkomst (beoogde doelstellingen, resultaten en bijbehorende indicatoren) in sommige gevallen ontbreekt?

75.

Wanneer is het doel van het voorkomen van (duurdere) zorg bereikt?

76.

Wanneer is het doel van het verplaatsen van zorg (zoveel mogelijk dichterbij huis en indien nodig geconcentreerd wat verder weg) bereikt?

77.

Wanneer is het doel van het vervangen van zorg (door andere zorg zoals eHealth) bereikt?

78.

Kunt u de uitspraak «Het is primair een beweging van het veld» concretiseren?

79.

Wanneer is het actieprogramma «De juiste zorg op de juiste plek» volgens de evaluatie een succes?

80.

Wat is de stand van zaken omtrent de taakopdracht «De juiste zorg op de juiste plek»? Waarom is er niet voor gekozen om de ex-durante evaluatie te starten op het moment dat gestart werd met het programma «De juiste zorg op de juiste plek»? Kan hierop gereflecteerd worden in het kader van de bevinding binnen «VWS als lerende organisatie» dat evaluatie eerder in het proces aandacht behoeft?

81.

Kunt u aangeven welke kwantitatieve data gebruikt wordt waarover onder het kopje «methodiek» wordt gesproken?

82.

Kunt u aangeven om hoeveel gesprekken het gaat onder het kopje «methodiek», waar wordt gesproken over Kwalitatieve data?

83.

Kunt u aangeven wat de reden is om het RIVM te vragen naar een aanpak en methodiek voor de beleidsevaluatie van JZOJP?

84.

In hoeverre kan het RIVM, die zelf mede verantwoordelijk is voor JZOJP, door het aanleveren van datasets voor de regiobeelden, ook de rol van onafhankelijke evaluator van deze beweging invullen?

85.

Hoe verhoudt de evaluatie zich tot al bekende cijfers over werktevredenheid in de zorg, waaruit blijkt dat 69% van de medewerkers in de jeugdzorg (zeer) tevreden is?

86.

Wat is de stand van zaken omtrent de taakopdracht «Ex durante evaluatie Actieprogramma Werken in de Zorg»? Waarom is er niet voor gekozen om de ex-durante evaluatie te starten op het moment dat gestart werd met het (actie)programma «Werken in de zorg? Kan hierop gereflecteerd worden in het kader van de bevinding binnen «VWS als lerende organisatie» dat evaluatie eerder in het proces aandacht behoeft?

Naar boven