2019D41956

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 oktober 2019

Bij brief van 18 september 2019 heeft u mij gevraagd te reageren op een brief van 20 augustus 2019 van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, waarin het college reageert op mijn brief aan u van 2 juli 2019 (2019D42442). Het college schrijft dat het blij is met het door mij toegezegde WODC-onderzoek naar de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door no-cure-no-pay-bedrijven (ncnp’s) tegen beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) en tegen aangiftes voor de belasting op personenauto’s en motorrijtuigen (BPM) en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen. Wel wijst het college erop dat aanpassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) niet alleen wenselijk is vanwege het verdienmodel van ncnp’s, maar ook omdat de (hoogte van de) proceskostenvergoeding in het Bpb niet afhankelijk is gesteld van het financieel belang, de mate waarin de burger gelijk heeft gekregen en de vraag of rechtsbijstand door een ncnp nodig is.

Ik heb om het WODC-onderzoek verzocht omdat bij het indienen van bezwaar en beroep tegen WOZ-beschikkingen en BPM-aangiftes in toenemende mate gebruikgemaakt wordt van de diensten van ncnp’s. Het onderzoek beoogt om inzicht te bieden in hun werkwijze en verdienmodel, in de aard en omvang van de door hen gevoerde procedures en in de administratieve lasten en kosten (in geld en tijd) voor gemeenten en de Belastingdienst. De vraag of het wenselijk is om het Bpb aan te passen en zo ja, op welke manier, is afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek. Het onderzoek zal naar verwachting worden afgerond in juli 2020. Ik zal u zo spoedig mogelijk daarna op de hoogte stellen van de uitkomsten en van de eventueel te nemen maatregelen. Uiteraard worden in dat kader ook de door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht genoemde gezichtspunten bij de besluitvorming betrokken.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven