Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 2019D37596 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 2019D37596 |
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de reactie op advies over uitgangspunten voor de rolverdeling tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en marktpartijen (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 84).
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Nieuwerf
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
II Antwoord / Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het advies over de uitgangspunten voor de rolverdeling tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en marktpartijen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er onduidelijkheid bestaat over welke opdrachten het CBS wel of niet uitvoert. Verder lezen deze leden dat hierdoor een grijs gebied ontstaat waar de geest van de Wet Markt en Overheid op van toepassing is. Als oplossing spreekt de Minister over het opstellen van beleidsregels en het aanstellen van een «competitive neutrality officer» (CNO). Worden de hiervoor genoemde beleidsregels opgesteld in samenwerking met de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Wordt er bij het opstellen van de beleidsregels advies ingewonnen bij de ACM?
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat er een onafhankelijke klachtenregeling komt bij het CBS waarbij de Raad van Advies een belangrijke rol krijgt in de afwikkeling van klachten. Welke mogelijkheid bestaat er om de klacht verder af te handelen indien blijkt dat de klachtenregeling niet tot een voor beide partijen gewenste uitkomst leidt? Is hier een beroepsmogelijkheid? Zo ja, waar kan iemand met een klacht terecht?
De leden van de VVD fractie lezen dat de onafhankelijke verkenner spreekt over een gedeukte vertrouwensrelatie en beelden die over en weer leven. Zij vragen de Minister naar zijn reflectie op deze analyse en in hoeverre hij met zijn vervolgaanpak dit adresseert?
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de verkenner benoemt dat dit er nu voor zorgt dat er over en weer, tussen het CBS en marktpartijen kansen gemist worden. Kan de Minister dit met specifieke voorbeelden toelichten? Ook lezen zij dat de verkenner expliciet wijst op onbenutte potentie. Is er vanuit het ministerie een agenda op hoe dit inhoudelijk ook beter van de grond kan komen? En wie houdt hier de komende tijd een vinger aan de pols?
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de verkenner ook een discussie over de kostprijs adresseert, omdat er onder afnemers soms vragen bestaan over de hoogte van de vergoeding die het CBS vraagt. Hoe beoordeelt de Minister dit? Welke maatregelen kunnen dit beeld wegnemen? Wie bepaalt hoe hoog de vergoeding mag zijn die het CBS vraagt? Zijn hier regels aan verbonden? Wie houdt er in dat geval toezicht op deze regels? Bestaat er in dit licht een kans dat het CBS in de toekomst diensten onder de kostprijs levert zonder dat er sprake is van een publieke taak of algemeen belang?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie willen allereerst de Minister een compliment maken voor de voortvarende wijze waarop hij met dit dossier aan de slag is gegaan en de inhoud van de Kamerbrief van 12 juli 2019 die voorligt. Zij kunnen zich goed vinden in de hoofdlijnen van deze brief, maar hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen en opmerkingen die in twee delen uiteen vallen; waarlangs deze inbreng is opgebouwd. Het eerste deel betreft hoofdzakelijk praktische uitvoeringsvragen en het tweede deel bevat vragen en opmerkingen naar aanleiding van de reactie van de Raad van Advies van het CBS op de aanbevelingen van de heer Van Hulst van 23 juni 2019.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister vijf oplossingen aankondigt voor het grijze gebied en de gespannen relatie tussen het CBS en marktpartijen, namelijk:
1. het CBS bouwt werk voor private statistieknemers af;
2. het CBS bedient overheden alleen bij heldere overheidsbelangen;
3. het CBS heeft permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen;
4. terugkoppeling en onafhankelijke klachtenafhandeling worden gefaciliteerd;
5. het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat communiceert uitgangspunten over het bewuster inschakelen van het CBS door overheden.
De leden van de CDA-fractie vinden het een goed uitgangspunt dat het CBS zich zichtbaarder richt op zijn kerntaken door deze scherper af te bakenen. Is de Minister van mening dat dit ook zou moeten leiden tot het terugdringen van de inkomsten van het CBS uit aanvullende statistische diensten voor derden (zogenaamd «werk op «verzoek»)? In de memorie van antwoord bij de Wet op het CBS (Kamerstuk 28 277, nr. B, pag. 3) staat vermeld: «Om te voorkomen dat de uitvoering van de kerntaak in het gedrang komt, verricht het CBS zulke werkzaamheden voor derden slechts in incidentele gevallen. In termen van de totale begroting van het CBS betreft deze bron van inkomsten minder dan tien procent». Uit de tabel op pagina 4 van het advies van de heer Van Hulst blijkt dat dit percentage vanaf 2014 is opgelopen tot ruim boven de twintig procent (tot 21,8% in 2019). Wat vindt de Minister van deze ontwikkeling? Hoe staat hij tegenover het opnemen van 10% als maximum percentage voor inkomsten uit aanvullende statistische diensten in de te stellen beleidsregels? Hoe zou anderszins kunnen worden bewerkstelligd dat dit percentage onder de 10% komt en blijft?
De leden van de CDA-fractie merken op dat, op grond van artikel 3 van de Wet op het CBS, het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken taken zijn van het CBS. Hiernaast kan het CBS op grond van artikel 5 van de Wet op het CBS in incidentele gevallen statistische werkzaamheden voor derden verrichten. In het kader van de bevordering van statistische informatievoorziening is het van belang dat naast overheden ook bedrijven en kennisinstellingen voor hun werkzaamheden blijvend toegang hebben tot de unieke microdatabestanden van het CBS. Kunnen bedrijven en kennisinstellingen, als «derde partijen», er met de nieuwe oplossingen/maatregelen van verzekerd zijn dat deze microdatabestanden te allen tijde voor hen beschikbaar blijven? Beschouwt de Minister deze permanente beschikbaarheid ook als een kerntaak van het CBS? Zo ja, is hij bereid deze vast te leggen in de te stellen beleidsregels?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de aanbevelingen van de heer Van Hulst is dat het CBS «in principe geen nieuwe opdrachten aanneemt van private statistiekafnemers en de diensten die nu worden geleverd aan private statistieknemers afbouwt». Hierop formuleert de heer Van Hulst twee uitzonderingen: wanneer het gaat om kleine projecten en wanneer zonder het CBS de dienst niet geleverd kan worden. Denkt de Minister niet dat het begrip «kleine projecten» in de praktijk tot onduidelijkheid en verwarring zal leiden, omdat «klein» een subjectief begrip is? Hoe denkt hij over de hoogte van de door de heer Van Hulst gesuggereerde aanbestedingsgrens? Is deze niet te hoog, waardoor het CBS alsnog vrijwel elke opdracht zou kunnen aannemen? Wat vindt de Minister van de kritiek van marktpartijen dat veel van hun diensten niet zonder inbreng van het CBS kunnen worden geleverd, daar de unieke microdatabestanden van het CBS hiervoor essentieel zijn? Is de Minister bereid om de twee genoemde uitzonderingen opnieuw tegen het licht te houden, met aandacht voor de hierboven beschreven punten?
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat de heer Van Hulst op pagina 7 van zijn advies stelt dat het CBS «niet meer moet meedingen bij aanbestedingen en geen andere vormen van actieve acquisitie moet bezigen» en «alleen wordt ingeschakeld wanneer er heldere overheidsbelangen in het spel zijn of als het CBS als enige kan leveren». Op pagina 4 van de brief schrijft de Minister dat hij dit advies zal overnemen. Hoe wordt voorkomen dat het CBS op basis van de eerder genoemde twee uitzonderingen kan bedingen dat zij de opdracht als geheel ontvangt, met als reden dat het CBS noodzakelijk is voor de uitvoering daarvan? Is het niet zo dat de markt het grootste deel van die opdrachten kan doen, op voorwaarde dat het CBS de unieke microdatabestanden blijft leveren? Vreest de Minister geen (verkapte) koppelverkoop, omdat het CBS van een opdrachtgever zou kunnen eisen dat deze de gehele opdracht ontvangt en weigert om slechts een deel daarvan uit te voeren? Hoe weegt de Minister deze risico’s? Wanneer is in zijn ogen sprake van «heldere overheidsbelangen»?
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de Minister op pagina 4 van zijn brief schrijft: «Voor sommige individuele statistische diensten van de overheid geldt een overheidsbelang waardoor het wenselijk is dat het CBS deze uitvoert. Denk bijvoorbeeld aan volledige transparantie van methoden en technieken en verzekerde continuïteit». Vervolgens schrijft hij op pagina 5: «Samenwerking tussen het CBS en bedrijven op innovatieve projecten kan voor beide partijen en de maatschappij als geheel veel bieden». Hoe verhouden deze uitspraken zich tot ondernemerschap, waarbij hoort dat bedrijven eerlijk moeten kunnen concurreren en innoveren zonder hun bedrijfsgeheimen openbaar te hoeven maken? Hoe wordt voorkomen dat onder de nieuwe beleidsregels openbaarmaking van bedrijfsgeheimen en innovaties wordt afgedwongen bij samenwerking tussen het CBS en het bedrijfsleven?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister van plan is beleidsregels te stellen op basis van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Is hij bereid om deze bij wijze van voorhang ter goedkeuring aan het parlement voor te leggen, voordat de beleidsregels van kracht worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel vennootschapsbelasting het CBS in de afgelopen vijf jaar heeft betaald en of het CBS daarmee voldaan heeft aan zijn wettelijke verplichtingen?
De leden van de CDA-fractie ontvingen op 20 september 2019 een e-mail van het CBS met een (openbare) reactie van de raad van advies van het CBS op de aanbevelingen van de heer Van Hulst. In haar reactie neemt de raad van advies een aantal afwijkende standpunten in ten opzichte van het advies van de heer Van Hulst. Kan de Minister op de onderstaande passages (citaten tussen aanhalingstekens) uit de reactie van de raad van advies, voor zover mogelijk, een appreciatie geven?
De lezen van de CDA-fractie wijzen op de volgende passage: «De raad van advies is van mening dat de toon van het advies de indruk zou kunnen wekken dat er sprake is van een conflictueuze verhouding tussen het CBS en een groot aantal marktpartijen. De raad van advies herkent dat niet uit de praktijk» (pag. 3). Hoe denkt de Minister hierover? Is er volgens hem wel of geen sprake van een «conflictueuze verhouding»?
De lezen van de CDA-fractie wijzen voorts op de volgende passage: «De raad van advies merkt op dat de context van het advies zich beperkt tot de visie op het vraagstuk vanuit een klein aantal marktpartijen, en er relatief weinig aandacht is voor de maatschappelijke context: de publieke taak en de cruciale rol van het CBS in de huidige ontwikkelingen rondom de digitaliseringsstrategie en de transitie naar een datagedreven overheid» (pag. 4). Deelt de Minister deze opvatting? Hebben zich sinds het vorige schriftelijk overleg van 4 juni 2019 nog nieuwe marktpartijen gemeld die oneerlijke concurrentie van het CBS ervaren?
De lezen van de CDA-fractie wijzen verder op de passage: «De raad van advies merkt hierbij op dat de unieke infrastructuur en kennis van het CBS met publieke middelen worden gefinancierd en dat private maatschappelijke partijen mede om die reden van mening kunnen zijn dat ook zij toegang zouden moeten hebben tot het CBS. Van een aantal private maatschappelijke organisaties is bekend dat zij er zo over denken. Bij het opstellen van de ministeriële regeling zou hier onderzoek naar gedaan moeten worden» (pag. 4). Zij wijzen ook op de passage: «De unieke infrastructuur en kennis van het CBS worden met publieke middelen gefinancierd en private maatschappelijke partijen kunnen mede om die reden van mening zijn dat ook zij toegang zouden moeten hebben tot het CBS» (pag. 4). Is de Minister het met deze private maatschappelijke partijen eens? Hoe staat de Minister tegenover de suggestie tot het doen van onderzoek?
De lezen van de CDA-fractie wijzen ook op de passage: «De formulering in het advies van de heer Van Hulst dat het CBS alleen ingeschakeld zou kunnen worden door de overheid bij «zwaarwegende overheidsbelangen» doet geen recht aan de rol en positie van het CBS als centraal bureau van de overheid belast met het verrichten en publiceren van statistisch onderzoek van overheidswege. De raad van advies acht het essentieel dat overheidsbeleid gebaseerd kan worden op onbetwiste objectieve informatie van hoge kwaliteit, die onafhankelijk en transparant tot stand is gekomen. Daarom hecht de raad van advies er aan dat de overheid voor een helder overheidsbelang, namelijk de behoefte aan statistische informatie die nodig is voor de uitoefening van publieke taken, te allen tijde een beroep kan doen op het CBS. Hiervoor is het CBS immers ook opgericht. Omdat dit de wettelijke taak van het CBS betreft, is de Wet Markt en Overheid niet van toepassing, ook niet de geest van deze wet» (pag. 4). De raad van advies van het CBS stelt dat de Wet Markt en Overheid niet van toepassing is en ook de geest van de wet niet. Deze opvatting staat haaks op die van de heer Van Hulst die op pagina 5 van zijn advies wijst op het belang van «een zo helder mogelijke terreinafbakening voor alle partijen», het «aanvullend functioneren van markt en overheid» en een «win-win samenwerking». Wat is de positie van de Minister hieromtrent?
De lezen van de CDA-fractie wijzen voorts op de volgende passage: «Daarnaast is de raad van advies van mening dat de formulering «zwaarwegend overheidsbelang» uit het advies van de heer Van Hulst onduidelijk is en in praktische zin onwerkbaar. Het zal in de praktijk tot niet aflatende discussies leiden» (pag. 5). Is de Minister dit met de raad van advies eens? Vreest hij ook voor «niet aflatende discussies»? Hoe zouden die te voorkomen zijn?
De lezen van de CDA-fractie wijzen verder op de volgende passage: «De raad van advies kan zich niet vinden in het voorstel om het CBS marktverkenningen te laten uitvoeren bij ieder verzoek van een collega overheidsorganisatie, om te zien of er commerciële aanbieders zijn die de opdracht ook zouden kunnen uitvoeren. Los van het feit dat dit niet behoort tot de rol of taken van het CBS – het is immers aan de aanvragende overheid om te bepalen waar de opdracht wordt neergelegd – is het ook ongewenst en praktisch onuitvoerbaar. Het CBS moet als nationaal statistiekbureau belast met de productie en publicatie van overheidsstatistieken niet in een positie worden geplaatst waarin het op eigen inzicht selecties moet maken van ondernemingen die het wel zal aandragen en ondernemingen die het niet aandraagt»(pag. 5). Wat vindt de Minister van het standpunt dat marktverkenningen voor het CBS ongewenst en praktisch onuitvoerbaar zijn?
De lezen van de CDA-fractie wijzen vervolgens op de volgende passage: «De raad van advies merkt op dat niet duidelijk is wat in het advies van de heer Van Hulst bedoeld wordt met het verbod op «actieve acquisitie» door het CBS. In de praktijk betrekt de overheid het CBS bijvoorbeeld in tal van trajecten om datagedreven werken binnen de overheid te bevorderen. Zo is het CBS gevraagd actief te zijn in (inter)departementale en (inter)bestuurlijke overleggen om de behoefte aan statistiek en de mogelijkheden om in die behoefte te voorzien in kaart te brengen. De raad van advies is van mening dat er geen sprake is van «actieve acquisitie» als het CBS op deze wijze interbestuurlijk samenwerkt met het oog op het bevorderen van datagedreven werken» (pag. 6). Wat is hierover de mening van de Minister?
De lezen van de CDA-fractie wijzen tot slot op de volgende passage: «Aangezien het CBS onafhankelijk is krachtens EU- en nationale wet- en regelgeving wijst de raad van advies er op dat beleidsregels niet verder kunnen gaan dan het beschrijven van processen of procedures. De raad van advies meent dan ook dat het door de Minister opstellen van beleidsregels beter vervangen zou kunnen worden door afspraken tussen Minister en directeur-generaal die inhouden dat het CBS bij ieder verzoek van een overheidsorganisatie naar statistisch onderzoek zijn beslissing transparant motiveert om dit verzoek wel of niet te honoreren en deze motivatie vastlegt» (pag. 7). Klopt het dat beleidsregels een betere (juridische) waarborg zijn zodat processen en procedures correct worden gevolgd dan afspraken tussen de Minister en een directeur-generaal?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 12 juli 2019. Zij hebben zorgen over de in deze brief uitgezette beleidsrichting.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de toegang van data als publiek goed, toegankelijk voor alle overheden, kan worden geborgd wanneer bij de activiteiten van CBS meer aandacht moet worden besteed aan de rol van marktpartijen. Nog specifieker maken deze leden zich zorgen of de toegankelijkheid van data van het CBS voor bijvoorbeeld gemeenten en provincies wel geborgd blijft. De leden zijn van mening dat het publieke belang van onafhankelijke, kwalitatief goede en publieke data dusdanig groot is, dat marktwerking geen argument zou moeten zijn om de rol van het CBS te beperken. De leden vragen zich af of de Minister dit publieke belang onderschrijft.
De leden van de SP-fractie benadrukken hoe belangrijk de data van het CBS is voor beleid en besluitvorming van de overheid op alle niveaus. Zij onderschrijven dan ook de stelling van de Raad van Advies van het CBS wanneer deze stelt «Een onafhankelijk en onpartijdig CBS dat op transparante wijze zijn onderzoeksresultaten, methodes en algoritmes openbaar maakt, vervult een kernfunctie in de Nederlandse democratie». Deze leden vragen de Minister of hij deze stelling eveneens onderschrijft en of deze rol niet onder druk komt te staan bij een grotere rol voor marktpartijen.
De leden van de SP-factie zijn van mening dat de keuze om wel of niet gebruik te maken van het CBS of commerciële marktpartijen door overheden ten principale bij de overheden zelf moet liggen, met daarbij de kanttekening dat de situatie zoveel mogelijk vermeden moet worden dat overheden uitsluitend keuze hebben tussen commerciële aanbieders. De leden vragen de Minister of hij onderschrijft dat er op dit moment ook al geen sprake is van gedwongen winkelnering van overheden bij het CBS en vragen zich af welk probleem precies wordt opgelost met de door hem aangekondigde beleidsaanpassingen. Deze leden vragen verder of de wil van de Minister om de belangen van commerciële marktpartijen mee te laten wegen niet ten koste zal gaan van het publieke belang dat het CBS heeft voor overheden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2019D37596.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.