2019D18586

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 mei 2019

Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris, op verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de reactie op de brief van FNV, CNV en FWF inzake een mogelijk verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie gericht op eliminatie van geweld en intimidatie op de werkvloer.

Over de inzet tijdens de aankomende Internationale Arbeidsconferentie (IAC) zult u per afzonderlijke brief worden geïnformeerd. Hierin zal ook in worden gegaan op de specifieke inzet van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de IAC, waaronder ook de inzet voor de onderhandelingen over een nieuwe standaard om geweld en intimidatie op de werkvloer te stoppen.

Het tegengaan van seksueel geweld, intimidatie en ongewenste omgangsvormen op de werkvloer is een onderwerp dat zowel nationaal en internationaal volop in de belangstelling staat, zoals ook blijkt uit de brief van FNV, CNV en FWF.

Uit onderzoek blijkt dat de aandacht voor dit onderwerp geheel terecht is, omdat geweld en intimidatie op het werk nog te veel voorkomen en de gevolgen hiervan vaak ingrijpend zijn.

Tijdens de IAC zal, in vervolg op de besprekingen van vorig jaar1, nogmaals gesproken worden over een nieuwe standaard op het onderwerp Elimination of Violence and Harassment in the World of Work. Verschillende IAO-verdragen bevatten bepalingen gericht op het tegengaan van geweld en intimidatie onder specifieke groepen werknemers. Een normatief instrument dat zich integraal richt op het tegengaan van geweld en intimidatie op de werkvloer bestaat echter nog niet. De bespreking richt zich op het opstellen van een verdrag (juridisch bindend) met een bijbehorende aanbeveling (niet-bindend).

Tijdens de IAC zal het Koninkrijk der Nederlanden zich inzetten om te komen tot een instrument dat naar vorm en inhoud een effectieve bijdrage zal leveren aan het wereldwijd tegengaan van intimidatie en geweld op de werkvloer. Belangrijke elementen daarbij zijn een breed draagvlak bij overheden, werkgevers en werknemers en een duidelijke doelstelling met ruimte voor nationale invulling op weg naar dat doel.

Gegeven de uitkomsten van de informele consultaties – tussen landen en met de internationale sociale partners – die tot op heden zijn uitgevoerd is het mijn inschatting dat een verdrag met bijbehorende aanbeveling zal worden aangenomen. Mocht het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen aan de voorgenoemde eisen voldoen dan zal het Koninkrijk der Nederlanden instemmen met de tekst van het verdrag en die van de bijbehorende aanbeveling.

Als het verdrag en aanbeveling zijn aangenomen is het aan de lidstaten, in overleg met de sociale partners, om te bepalen of zij het verdrag en de aanbeveling ratificeren. Daarom is een breed draagvlak over de tekst van het verdrag en de aanbeveling van groot belang. Dit zal de ratificatie bespoedigen en de effectieve implementatie door lidstaten vergroten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstukken 29 427 en 32 429, nr. 116 van 4 oktober 2018.

Naar boven