2019D13665 LIJST VAN VRAGEN

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het Onderzoeksrapport strategieën voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) (Kamerstuk 26 485, nr. 304).

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Nr.

Vraag

   

1

Hoeveel tijd zal de evaluatie van het convenantenbeleid naar uw inschatting in beslag nemen? Verwacht u voor het einde van de kabinetsperiode een besluit te kunnen nemen over dwingende maatregelen?

2

Zal er in de evaluatie van het convenantenbeleid een bredere analyse van de United Nations Guiding Principle's on Business and Human Rights (UNGPs) en de Guidelines for Multinational Enterprises van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) worden betrokken? Zo ja, kan de effectiviteit en de mate van implementatie in nationale wetgeving van deze instrumenten inzichtelijk worden gemaakt in de rapportage naar de Kamer?

3

Welke bronnen – naast het onderzoek Strategies for Responsible Business Conduct (PWC, december 2018) – zullen worden gebruikt bij de evaluatie van het convenantenbeleid?

4

Welke partijen worden betrokken bij de evaluatie van het convenantenbeleid? Hoe wordt het maatschappelijk middenveld betrokken in de evaluatie?

5

Zijn er voorbeelden uit de casestudies waarvan u het de moeite vind om nader te onderzoeken of deze kunnen worden toegepast in Nederland? Zo ja, welke?

6

Op welke wijze wordt binnen de Europese Unie (EU) het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) vormgegeven? Op welke onderdelen van het bevorderen van duurzame handel voert de EU gezamenlijk en actief beleid? Welke voorbeelden kunnen hiervan gegeven worden?

7

Op welke wijze wordt in Nederlands IMVO-beleid gewaarborgd dat niet alleen de grote bedrijven, maar ook het midden- en kleinbedrijf (mkb) zich gebonden voelt en actief inzet voor de verduurzaming van handeslketens?

8

Op welke wijze wordt momenteel – los van de aangekondigde evaluatie – de effectiviteit van de IMVO-convenanten in Nederland structureel gemonitord en geëvalueerd? Hoe is deze effectiviteit meetbaar?

9

Op welke wijze wordt in landen waar wel specifieke IMVO-wetgeving bestaat, zoals genoemd in het onderzoek van PWC, de effectiviteit van deze wetgeving gemonitord? Welke wijze is hierin het meest effectief?

10

In welk van de door PWC onderzochte landen kan gesteld worden dat IMVO-beleid significant verbeterd is na de invoering van IMVO-wetgeving?

11

Wanneer ontvangt de Kamer de evaluatie van de IMVO-convenanten?

12

Welke onderdelen van IMVO, die momenteel in de convenanten zijn gewaarborgd, kunnen in nationale en/of Europese wetgeving gegoten worden?

13

Op welke wijze zijn doelstellingen in de IMVO-convenanten momenteel afrekenbaar? Welke mogelijkheden zijn er dit wettelijk te maken?

14

Op welke wijze wordt in de huidige IMVO-convenanten duurzaamheid in de volledige handelsketen nagestreefd?

15

Welke concrete acties onderneemt u om de ketenverantwoordelijkheden inzichtelijker te maken voor mkb-ondernemers, aangezien uit het onderzoeksrapport blijkt dat het vaak nog onduidelijk is voor (kleinere) bedrijven om te achterhalen wat er precies van hen wordt verwacht als het gaat om ketenverantwoordelijkheden?

16

Heeft u een goed beeld van de regeldruk die kleinere bedrijven ervaren als ze zich hebben aangesloten bij een IMVO-convenant, aangezien uit het onderzoeksrapport blijkt dat administratieve verplichtingen rondom IMVO zwaar drukken op kleinere ondernemers? Zo ja, in hoeverre zorgen de administratieve lasten ervoor dat kleinere ondernemers minder tijd en middelen over houden om de misstanden in hun keten tegen te gaan?

17

Hoe verklaart u de targets met betrekking tot deelname van een sector aan een convenant, in relatie tot de geringe targets over impact? Hecht u meer belang aan impact of aan deelname aan een convenant en het daaruit voortvloeiende inzicht in de ketenverantwoordelijkheid?

18

Is Nederland bereid naar Deens voorbeeld – dat conform de OESO-richtlijnen overweegt om vast te leggen dat bedrijven tijdens het rapporteren over hun ketenverduurzaming geen bedrijfsgevoelige informatie hoeven te openbaren – te overwegen om vast te leggen dat bedrijven deze bedrijfsgevoelige informatie niet hoeven te openbaren in de richting van de afnemer?

19

Hoe wordt het mkb betrokken bij de evaluatie van het IMVO-convenantenbeleid?

20

Wordt in de evaluatie van het convenantenbeleid ook specifiek gekeken naar (de wijze van) het totstandkomen van de convenanten, en welke leerpunten hieruit te halen zijn voor de toekomst?

21

Welke middelen zijn er, naast het gebruiken van uitspraken van het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP), om te beoordelen in hoeverre een bedrijf de zes stappen van due diligence goed uitvoert?

22

Kunt u nu al de aanbeveling uit het rapport «Strategies for Responsible Business Conduct» opvolgen die adviseert bedrijven duidelijk te maken hoe zij alle stappen van vereiste zorgvuldigheid dienen uit te voeren?

23

Met welke specifieke beleidsinstrumenten verwacht u in 2023 het doel dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen onderschrijft te bereiken?

24

Hoe kan voorkomen worden dat, of het nu om vrijwillige convenanten gaat of om eventuele bindende voorschriften, het naleven van de vereiste zorgvuldigheid in de praktijk alleen als een rapportageverplichting gezien en ook zo uitgevoerd wordt?

25

Welke van de in dit onderzoek onderzochte voorbeelden van beleid om «Responsible Business Conduct» te bevorderen acht het kabinet het meest succesvol of geschikt als model voor Nederland?

26

Is het huidige convenantenbeleid eerder gericht op output of eerder op impact?

27

Hoe beoordeelt u de conclusie dat bedrijven over het algemeen meer de letter van de wet naleven dan de gedachte achter de wet? Zegt dit in uw ogen niet iets over de effectiviteit van niet-bindende afspraken waar handelen in de geest van de afspraken een belangrijk element is, zoals bij de convenanten?

28

Hoe wordt ervoor gezorgd dat bij de evaluatie van het IMVO-convenantenbeleid er, in tegenstelling tot het onderhevige onderzoek, wel voldoende informatie over de effectiviteit boven tafel komt?

29

In hoeverre zijn belanghebbenden geconsulteerd bij de convenantenaanpak en in welke mate gaven zij aan alternatieven te prefereren?

30

Bestaat er een richtlijn, gids of stappenplan voor nieuw op te richten convenanten?

31

Op basis van welke criteria zijn de 12 interessante landen uitgekozen?

32

Welke OESO-landen met interessant beleid ter implementatie van de OESO-richtlijnen worden buiten beschouwing gelaten bij deze selectie?

33

Wat is het verschil tussen Responsible Business Conduct (RBC) en Corporate Social Responsibility (CSR)?

34

In hoeverre komt «CSR-reporting» overeen met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen?

35

Welke sancties staan op het niet voldoen aan de Deense wet op MVO-rapportage? Welke uitleg wordt geaccepteerd in het kader van de comply or explain-tactiek? Hoeveel bedrijven voldoen niet?

36

In welk opzicht waren de nieuwe vereisten, na herziening door het Deense Parlement in 2015, strikter dan voorheen?

37

Is het aantal Deense bedrijven zonder MVO-beleid gegroeid sinds de Deense wet en de Europese verordening op MVO-rapportage?

38

Als er geen sprake is van monitoring, hoe wordt in het Deense model ervoor gezorgd dat er feitelijk gerapporteerd wordt?

39

Bij hoeveel bedrijven vinden misstanden plaats waarover gerapporteerd zou moeten worden, maar niet gerapporteerd wordt en alsnog een volgens de wet afdoende uitleg geaccepteerd wordt?

40

Is bekend of het MVO-beleid van bedrijven is verbeterd in de loop der jaren en of mensenrechten en milieubescherming hoger in het vaandel zijn komen te staan als gevolg van de Deense wet?

41

Waarom is in Denemarken gekozen voor een Safe Harbour-optie, naast een comply or explain-houding? Bestaan in deze wet nog meer mogelijkheden om in het geheel niet te voldoen aan MVO-beleid?

42

Als de Safe Harbour clause in het Deense model wordt ingevoerd, betekent dit dat bedrijven ook geen verklaringen hoeven af te geven?

43

Wat zijn de criteria voor de Safe Harbour clause in het Deense model? Wanneer wordt een deel van de productieketen als beroepsgeheim bestempeld?

44

Het Duitse initiatief wordt gevoerd op een vrijwillige basis. Hoe worden bedrijven gestimuleerd zich aan dit partnerschap toe te voegen? Is dit systeem effectief?

45

Waarom worden vakbondsvrijheid en discriminatie niet behandeld in de Textilbündnis?

46

In hoeverre heeft het dreigement van wetgeving in Duitsland bijgedragen aan de deelname aan het Textilbündnis?

47

Welk concreet effect heeft het uit het Textilbündnis stappen tot op heden gehad voor de genoemde kleinere bedrijven? Heeft de Duitse overheid strafmaatregelen hieraan verbonden of hadden deze bedrijven dan überhaupt niet deelgenomen?

48

Welke parallel is te trekken tussen de Textilbündnis en het textielconvenant qua resultaten, uitgaande van de laatste alinea op pagina 26?

49

Welke pogingen onderneemt de Duitse federale of landsoverheid om kleinere of internationale merken te betrekken bij MVO-principes in hun keten?

50

Zijn er plannen om financiële sancties terug te brengen in de Franse wet?

51

Zijn in het kader van de nieuwe wet door de genoemde organisaties controles op de plannen van de bedrijven uitgevoerd? Zo ja, hoeveel?

52

Welke gevolgen zijn er voor bedrijven die niet voldoen aan de Franse wet?

53

Waarom heeft de onafhankelijke evaluatie van de UK Modern Slavery Act geen aandacht gegeven aan de gehele productieketen?

54

Is de evaluatie van de Modern Slavery Act inmiddels afgerond? Hoe is hierin de aanpak van ketenverantwoordelijkheid beoordeeld?

55

Hoe wordt het relatieve succes van de Modern Slavery Act verklaard, gezien de gebrekkige controle en afwezigheid van sancties?

56

Hoe worden bedrijven die niet te maken hebben met een publiek imago aangespoord in het kader van deze wet?

57

Welke mogelijkheden bestaan nog meer naast audits en diepgaandere controles bij bedrijven om de keten in beeld te krijgen?

58

Kan over Sectie 1502 van de Dodd-Frank Act worden gezegd welke impact het heeft gehad op het delven van de betreffende grondstoffen, met name op de mijnwerkers?

59

Worden in het Canadese model sancties ook uitgevoerd? Hoe effectief is deze werkwijze?

60

In hoeverre zal de Canadese Ombudspersoon verschillen van andere initiatieven die zich primair richten op imagoschade, zoals de Britse Modern Slavery Act? In hoeverre vormt zij daarmee een aanvulling op het bestaande Canadese maatschappelijk middenveld?

61

Bestaat in Canada een wettelijke basis die de ombudspersoon macht zal geven om bijvoorbeeld overheidssteun weg te nemen of is hierbij nog steeds ministeriële interventie nodig?

62

Zal transparantie verplichten zonder verdere sanctiemogelijkheden leiden tot verbeteringen in de keten?

63

In hoeverre gaven investeerders in de Britse gevallen waarbij mensenrechtenschendingen niet werden voorkomen aan dat zij hun investering terug zouden trekken, in hoeverre vroegen zij om verbetering door de bedrijven en in hoeverre vroegen zij het betreffende bedrijf zich terug te trekken uit risicogebieden?

64

Welke Theory of Change heeft Nederland en met welk instrument komt die het meest overeen?

65

Hoe wordt voorkomen dat de Nederlandse aanpak een puur «reporting requirement» wordt?

66

In hoeverre worden in Nederland alle stappen van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) gebruikt om het MVO-beleid vorm te geven?

67

In welke mate worden NGO's bekostigd om controlerende taken uit te voeren bij de onderzochte initiatieven en in de Nederlandse aanpak?

68

In welke gevallen wordt de controlerende taak door de overheid zelf uitgevoerd? Is in Nederland het Openbaar Ministerie hiervoor een mogelijkheid?

69

Is de Nederlandse rechterlijke macht toegerust om conflicten voortkomend uit het niet voldoen aan de OESO-richtlijnen te beslechten?

Naar boven