2019D11054

Reactie op verzoek commissie over de brief van de Foundation for Freedom and Democracy in Rwanda over aandacht voor individuele zaken en de zorgen die er zijn rondom uitleveringen aan Rwanda

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2019

Op 22 februari jl. heeft de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken gevraagd om een reactie op de aan de commissievoorzitter gerichte brief van de Foundation for Freedom and Democracy in Rwanda van 14 februari jl. In deze brief wordt aandacht gevraagd voor individuele zaken en de zorgen die er zijn rondom uitleveringen aan Rwanda.

In de jaarlijkse Rapportagebrieven Internationale Misdrijven wordt uitvoerig uitleg gegeven over de vreemdelingrechtelijke- en strafrechtelijke inzet om straffeloosheid van internationale misdrijven tegen te gaan. Een voorbeeld hiervan is de programmatische aanpak Rwanda. In verschillende rapportagebrieven is te lezen hoe er door de betrokken organisaties geïnvesteerd wordt in de opsporing en vervolging van internationale misdrijven en zogeheten 1F-onderzoeken. Ook is door de ministeries van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken aandacht besteed aan versterking van de justitiesector in Rwanda.

Het intrekken van Nederlanderschap maakt hier ook een onderdeel van uit en is een zwaar middel. Dit betekent dat de inhoud van de zaak dit middel ook moet rechtvaardigen. Er moeten dus ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de betrokken persoon zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven als beschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank te Den Haag in de zaak van de heer Muyizere en respecteer de uitspraak van de rechtbank, ik zal verder niet ingaan op individuele zaken.

Nederland mag geen toevluchtsoord zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven. Het is van belang dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven worden opgespoord en, bij voorkeur, worden berecht in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Hierdoor kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan.

In het geval van een uitleveringsverzoek door de Rwandese autoriteiten wordt deze op individuele basis en volgens de daarvoor staande procedures behandeld. Dit betekent dat het verzoek getoetst wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid en de rechter. Er wordt hierbij onder meer beoordeeld of een eerlijk proces, conform artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, gewaarborgd is.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

Naar boven