2019D07370

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij verzocht te reageren op een brief die de commissie heeft ontvangen van het schoolbestuur Katholieke Scholenstichting Utrecht (KSU) met betrekking tot de herverdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. In de brief verwijst de KSU naar overleg dat heeft plaatsgevonden tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het schoolbestuur. Vanaf komend schooljaar zullen de onderwijsachterstandsmiddelen voor basisscholen op basis van een indicator van het CBS verdeeld worden. Deze indicator is genuanceerder, de administratieve lasten voor scholen verdwijnen en de terugloop van het onderwijsachterstandenbudget wordt hiermee stopgezet. In het voorjaar van 2018 heb ik in overleg met uw Kamer besloten op welke wijze de middelen met de CBS-indicator verdeeld worden.1

Bij de nieuwe verdeling van onderwijsachterstandsmiddelen treden herverdeeleffecten op. Ik realiseer me dat de herverdeeleffecten bij bepaalde schoolbesturen en gemeenten tot een flinke opgave leiden. Daarom is er voor alle basisscholen en gemeenten een overgangsregeling van drie jaar, zodat het budget dat ze ontvangen stapsgewijs wordt aangepast en ze genoeg tijd hebben om hun beleid en bedrijfsvoering aan te passen. In mijn kamerbrief van 26 april 2018 heb ik inzichtelijk gemaakt dat het budget evenrediger verdeeld zal worden op basis van de CBS-indicator. Schoolbesturen die nu relatief weinig of geen onderwijsachterstandenbudget krijgen, gaan meer middelen ontvangen. Schoolbesturen die nu relatief veel onderwijsachterstandenbudget ontvangen, zullen te maken krijgen met negatieve herverdeeleffecten, maar ontvangen nog steeds relatief veel middelen.

De KSU is een van de schoolbesturen die via de huidige regelingen veel onderwijsachterstandsmiddelen krijgt en er met de nieuwe verdeling op achteruit gaat. In de nieuwe regeling ontvangt het bestuur echter nog relatief veel onderwijsachterstandenbudget ten opzichte van de landelijke verdeling, omdat er relatief veel leerlingen van de KSU meetellen in de doelgroep. De vermindering van het onderwijsachterstandenbudget voor de KSU komt doordat het bestuur nu veel middelen ontvangt uit de impulsregeling en doordat er veel leerlingen met een gewicht van 1,2 zijn. In de nieuwe regeling verdwijnt het voordeel van de impulsregeling en ontvangt dit bestuur voor de voormalige 1,2-gewichtenleerlingen per leerling minder middelen, omdat de omvang van de verwachte onderwijsachterstand genuanceerder wordt meegenomen. Hetzelfde geldt voor andere schoolbesturen in een vergelijkbare situatie.

De KSU heeft in oktober 2018 contact opgenomen met het ministerie om zijn zorgen over het herverdeeleffect aan te kaarten. In reactie hierop heeft er op maandag 3 december een gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie en het schoolbestuur waarbij is uitgelegd hoe de nieuwe verdeling tot stand is gekomen en wat de oorzaken zijn van de herverdeeleffecten van de KSU. Er is aangegeven dat er geen uitzondering voor de KSU wordt gemaakt als de nieuwe regelgeving in werking treedt. De herverdeeleffecten zijn verklaarbaar en er is een gedegen overgangsregeling om het bestuur tijd te geven om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Na afloop van het gesprek is de uitleg over de herverdeeleffecten, specifiek gericht op de situatie van de KSU, ook nog per email met het schoolbestuur gedeeld. Op 6 februari jongstleden heeft de directeur primair onderwijs van OCW een bezoek gebracht aan het schoolbestuur en op twee van de scholen van het bestuur gezien op welke wijze het schoolbestuur het onderwijsachterstandenbeleid nu in de praktijk uitvoert.

Ik realiseer me dat de herverdeeleffecten voor de KSU vervelend zijn en tot lastige keuzes zullen leiden. De herverdeeleffecten die de KSU treffen passen echter bij de verwachte herverdeeleffecten die met de nieuwe verdeelsystematiek gepaard gaan. De overgangsregeling van drie jaar biedt het bestuur de tijd om zich aan te passen aan de nieuwe situatie.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstuk 27 020, nr. 88.

Naar boven