Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 2018D56047 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 2018D56047 |
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 10 oktober 2018 inzake de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2017–2018 (Kamerstuk 29 240, nr. 85).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, Alberts
1 |
Waarom wordt de monitor slechts elke twee à drie jaar uitgevoerd en niet jaarlijks? |
2 |
Wordt er een analyse gemaakt per onderwijsinstelling van de mate waarin onderwijsinstellingen de uitkomsten van de monitor gebruiken om hun beleid en de daaruit voorvloeiende maatregelen aan te scherpen en waar nodig aan te passen? Zo nee, waarom niet? |
3 |
Wat zijn de meest gebruikte maatregelen die scholen kunnen nemen om hun beleid en de daaruit voorvloeiende maatregelen aan te scherpen naar aanleiding van de uitkomsten van de monitor? |
4 |
Welke regio’s presteren het best met betrekking tot het tegengaan van wapen- en drugsbezit en drugshandel op mbo-instellingen en welke het slechtst? |
5 |
Wat is de oorzaak van de toename van wapen- en drugsbezit en drugshandel op mbo-instellingen? |
6 |
Hoeveel instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) geven aan gericht beleid te hebben tegen online vormen van onveiligheid, zoals cyberpesten en sexting? |
7 |
Wordt er onderzocht welk beleid het meest effectief is tegen online vormen van onveiligheid, zoals cyberpesten en sexting? Zo ja, welke maatregelen zijn bewezen effectief? Zo nee, waarom niet? |
8 |
Wat zijn de meest voorkomende huidige strategieën van mbo-instellingen om de sociale veiligheid op de instellingen te verbeteren? |
9 |
Welke instrumenten en/of toerustingen hebben docenten op dit moment met betrekking tot de seksuele weerbaarheid van studenten? |
10 |
Welke instrumenten geven docenten aan nodig te hebben om hun toerusting met betrekking tot de seksuele weerbaarheid van studenten te verbeteren? |
11 |
Komt er een terugkoppeling op de monitor: welke acties worden ingezet behalve de scholen oproepen om hun maatregelen aan te scherpen? |
12 |
Wat wil u eraan doen om de algemene bekendheid van vertrouwenspersonen te vergroten, gegeven dat 64% van de studenten en 75% van het personeel niet weet dat er een vertrouwenspersoon is? |
13 |
Zijn er voldoende handvatten voor scholen om het brede probleem van drugsgebruik en -handel aan te kunnen pakken? Kunt u handreikingen geven om het drugsgebruik en -aanbod terug te dringen? |
14 |
Welke verklaring heeft u voor een toename van onveiligheid op scholen? |
15 |
Welke mogelijkheden en voorzieningen hebben mbo-docenten om te leren omgaan met gevoelige onderwerpen? |
16 |
Welke maatregelen heeft u de afgelopen jaren genomen om het veiligheidsgevoel van mbo'ers te vergroten? |
17 |
Welke rol speelt het gevoel van onveiligheid van studenten (en eventueel ook docenten) bij de werkdruk die docenten toch al voelen? |
18 |
Hoe verklaart u de teruggang van het veiligheidsgevoel van de mbo-studenten van 96% in 2014 naar 83% in 2017? Wanneer komen wij te weten of deze tendens zich doorzet in 2018? |
19 |
Hoeveel mbo-instellingen beschikten in 2017 nog niet over een sociaal veiligheidsbeleid dat is gericht op het voorkomen van zowel seksuele intimidatie, als racisme en geweld? |
20 |
Welke rol ziet u voor zich met betrekking tot burgerschap als het gaat over sociale veiligheid? |
21 |
Op welke wijze(n) zal in de aanscherping van de kwalificatie-eisen burgerschap – om daarin het belang van diversiteit duidelijker te benoemen, zoals werd gevraagd in de motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk (Kamerstuk 30 420, nr. 274) – zichtbaar worden dat een respectvolle omgang met seksuele diversiteit een basiswaarde vormt in onze samenleving? |
22 |
Wat wilt u doen aan het feit dat met name techniekopleidingen te maken hebben met wapenbezit, materieel geweld en psychisch-fysiek geweld, zodat meisjes – die u met het Techniekpact wil aanmoedigen voor een techniekopleiding te kiezen – dat veilig kunnen doen? |
23 |
Wat is de reden dat het aantal studenten dat ongeoorloofd uit de lessen wegbleef van 2011 tot 2014 steeg, terwijl de trend met betrekking tot spijbelen tot 2011 daalde? |
24 |
Wat is de reden dat studenten steeds vaker een wapen mee naar school nemen? |
25 |
Hoe kan het dat zowel het percentage daders als slachtoffers van materieel geweld is toegenomen? |
26 |
Kunt u aangeven of er een onderscheid gemaakt kan worden naar verschillende soorten drugs als het gaat om gebruik en handel rondom scholen? |
27 |
Kunt u aangeven of er een relatie is tussen scholen waar meer drugs gebruikt en verhandeld worden, en de afstand tot de dichtstbijzijnde koffieshop? |
28 |
Hoe duidt u de schommeling in het percentage slachtoffers van materieel geweld ten opzichte van de stijging van het percentage daders? |
29 |
Weet u wat de achterliggende motieven zijn van daders van materieel geweld? |
30 |
Hoe komt het dat er na een jarenlange daling van de percentages daders en slachtoffers van psychisch-fysiek geweld, nu weer een stijging is? |
31 |
Wat gaat u doen aan het stijgende aantal daders en slachtoffers van materieel en psychisch-fysiek geweld? |
32 |
In hoeverre stoppen studenten ook daadwerkelijk met hun opleiding naar aanleiding van psychisch-fysiek geweld, gegeven het feit dat 17.500 studenten per semester hun opleiding om deze reden niet optimaal kunnen volgen en zelfs overwegen hun opleiding af te breken? |
33 |
Hoe valt de enorme daling van het veiligheidsgevoel en enorme stijging van het onveiligheidsgevoel te verklaren? |
34 |
Wat gaat u doen aan de enorme daling van het veiligheidsgevoel en de enorme stijging van het onveiligheidsgevoel? |
35 |
Hoe verklaart u dat in de andere onderwijssectoren, en in de samenleving in het algemeen, er geen sprake is van een daling van het veiligheidsgevoel en dat dit in het mbo wel het geval is? |
36 |
Wordt iets gedaan met het gegeven dat er een trend is in de locaties waar studenten zich het meest en het minst veilig voelen, in het veiliger maken van de omgeving? |
37 |
Gaat u iets doen aan de jarenlange trend van de als minst veilig ervaren locatie, namelijk de lesruimte? |
38 |
Waarom is het onderwerp sexting nu pas voor het eerst meegenomen in de monitor? |
39 |
Wordt het onderwerp sexting in volgende monitoren opnieuw meegenomen? |
40 |
Wordt ook de vraag gesteld of jongeren zelf het slachtoffer zijn (geweest) van een loverboy of lovergirl? |
41 |
Wat gaat u doen met de kennis dat er een groep medestudenten is die uitgesproken moeite heeft met homoseksuele of lesbische docenten of medestudenten? |
42 |
Wat gaat u doen aan het feit dat blijkt dat LHBT-studenten (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele personen en transgenders) drie keer zo vaak het slachtoffer worden van vandalisme en psychisch-fysiek geweld als heteroseksuele studenten? |
43 |
Wat gaat u doen om de veiligheid van LHBT-studenten te verbeteren? |
44 |
Zal het nieuwe onderdeel «discussies met gevolgen» in volgende monitoren opnieuw opgenomen worden? |
45 |
In hoeverre overlappen de twee manieren waarop studenten zijn geselecteerd (namelijk door alle studenten van een locatie te bevragen en door steekproeven van klassen te trekken)? Is hier rekening mee gehouden bij de resultaten? |
46 |
Wat is gedaan met de resultaten van de studenten die de vragen over persoonskenmerken hebben overgeslagen? |
47 |
Zijn er studenten die bij de vragen over persoonskenmerken, ondanks de optie de vraag over te slaan, de enquête hebben afgebroken? |
48 |
Waarom is ervoor gekozen twee afnameperioden in te stellen omdat eerstejaarsstudenten nog niet op school zaten in de periode waarover de afname in september-december ging, in plaats van gebruik te maken van één afnameperiode? |
49 |
In hoeverre zijn alle provincies qua mbo-instellingen vertegenwoordigd in dit onderzoek? |
50 |
In hoeverre was er een veilige omgeving voor studenten om de enquête in te vullen? Was dit iets wat op school gedaan moest worden of kon het ook in de privésfeer? |
51 |
Wordt de verscherpte alertheid met betrekking tot wapens ook omgezet in concreet beleid, omdat het in sommige gevallen ging om illegale wapens? |
52 |
Is in de enquête ook de vraag opgenomen of studenten zelf weleens in drugs hebben gehandeld? Zo niet, wordt deze vraag bij de volgende monitor wel opgenomen? |
53 |
Wat verstaat u onder «niet serieuze beantwoording» als u schrijft dat naar daderschap van seksuele intimidatie niet is gevraagd, omdat in een eerdere meting bleek dat die vraag bij teveel studenten een niet serieuze beantwoording uitlokt? Is er gekeken naar andere manieren om toch een antwoord op deze vraag te krijgen? |
54 |
Is in de enquête ook de vraag gesteld of studenten zelf een loverboy of lovergirl kennen? |
55 |
Is duidelijk wat de gevolgen zijn van het feit dat circa 17.500 studenten per semester zich door psychisch-fysiek geweld niet optimaal op hun opleiding konden concentreren? |
56 |
Is er een verband te trekken tussen de resultaten met betrekking tot de mate waarin mbo-studenten LHBT-studenten accepteren en het feit dat LHBT-studenten vaker slachtoffer zijn? |
57 |
Hebben de extra maatregelen die getroffen zijn op het gebied van de bespreekbaarheid van gevoelige thema’s op iets meer dan de helft van de instellingen, gevolgen gehad voor het veiligheidsgevoel? Worden deze andere maatregelen meegenomen in een volgende monitor? |
58 |
Hoe kan het dat minder medewerkers dan in de meting van 2014 worden geconfronteerd met materieel geweld, maar het aantal incidenten per honderd medewerkers is toegenomen? |
59 |
In welke mate zijn de gevolgen ernstiger wanneer een medewerker slachtoffer wordt van psychisch-fysiek geweld door een collega of leidinggevende, ten opzichte van wanneer de dader een student is? |
60 |
In hoeveel procent van de gevallen met psychisch-fysiek geweld is de dader een collega of leidinggevende en in hoeveel procent is de dader een student? |
61 |
Wat is het verschil tussen de mate waarin heteroseksuele medewerkers het geen bezwaar vinden voor LHBT-collega’s om binnen de instelling voor hun geaardheid uit te komen ten opzichte van LHBT-studenten? |
62 |
Wordt er, gezien het feit dat onlangs uit onderzoek van Terres des Hommes bleek dat meiden tegenwoordig in kortere tijd in de prostitutie worden gedwongen, meer aandacht aan preventie op dit gebied besteed? Zijn docenten volgens u voldoende in staat seksuele uitbuiting en/of «sextortion» te herkennen, aangezien maar maximaal een derde van de docenten aangeeft zich voldoende toegerust te voelen om zaken rond seksuele weerbaarheid te herkennen en er indien nodig mee om te gaan? |
63 |
Hoe verklaart u dat studenten aangeven dat docenten vaak niet goed omgaan met discussies die uit de hand lopen, terwijl het merendeel van de docenten (80%) aangeeft dat zij discussies die uit de hand lopen wel in goede banen kunnen leiden? |
64 |
Als een onderwijsinstelling alleen heeft meegedaan aan het onderzoek onder studenten en niet aan het onderzoek onder docenten, is hier in de resultaten rekening mee gehouden of heeft dit op een andere manier meegewogen? |
65 |
Wat is gedaan met de resultaten van de docenten die de vragen over seksuele geaardheid hebben overgeslagen? |
66 |
Kan het significante verschil tussen leidinggevenden en niet-leidinggevenden die slachtoffer worden van materieel geweld verklaard worden? |
67 |
Wordt in de volgende monitor meer duidelijkheid gegeven wat wordt bedoeld met een trend (toename of afname) in materieel geweld, zodat minder medewerkers de optie «weet niet» gebruiken? |
68 |
Is er ook een percentage bekend over pesten in het mbo exclusief discriminatie, waardoor er een betere vergelijking gemaakt kan worden met het primair en voortgezet onderwijs? |
69 |
Hoe valt de enorme groei te verklaren van het percentage docenten die LHBT-studenten kennen binnen en buiten de klas? |
70 |
Als wordt gesteld dat heteroseksuele collega’s geen duidelijke bezwaren zien voor LHBT-medewerkers om voor hun geaardheid uit te komen, is ook getoetst hoe LHBT-medewerkers dit zelf zien? |
71 |
Is er een relatie tussen gevoel van veiligheid op school en omvang van de school? |
72 |
Kunt u verklaren hoe het komt dat het percentage medewerkers dat niet op de hoogte is van het sociale veiligheidsbeleid, dat hoog was in de monitor van 2014, een stabiel percentage is dat zich voorzet in de monitor van 2017? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit in de volgende monitor verbeterd wordt? |
73 |
Wordt er iets gedaan met de signalen die gegeven worden in de antwoorden van de beleidsmedewerkers? Bijvoorbeeld met het signaal dat een kwart van de beleidsmedewerkers zegt dat hun instelling geen goed inzicht heeft in de effectiviteit van de genomen maatregelen of dat volgens tweederde van de respondenten meer aandacht nodig is voor de handhaving van regels? |
74 |
Hoe kan het dat ten opzichte van voorgaande jaren, studenten meer neutraal antwoorden op de vraag over de tevredenheid over de zorg en aandacht voor sociale veiligheid? |
75 |
Wordt in de volgende monitor rekening gehouden met het hier gestelde, dat er meer factoren meespelen die de algehele sfeer bepalen dan alleen de mate waarin anderen zich aan de regels houden? Wordt hier onderscheid in gemaakt? |
76 |
Welk percentage ondersteunend personeel (OOP/OBP’ers) en onderwijzend personeel (OP’ers) was in voorgaande monitoren op de hoogte of hun directie hen stimuleert om erop toe te zien dat studenten zich aan de regels houden, gegeven dat 28% van de OOP/OBP en 9% van de OP in deze monitor aangeeft hiervan niet op de hoogte te zijn? |
77 |
Zijn er daadwerkelijk meer fysieke maatregelen gerealiseerd en is het percentage fysieke maatregelen toegenomen, gegeven dat uit eerdere monitoren bleek dat studenten en medewerkers fysieke maatregelen wenselijk vinden? |
78 |
Wordt er iets gedaan met het signaal dat slachtoffers minder vaak aangeven dat er een vertrouwenspersoon of meldpunt aanwezig is binnen een school? |
79 |
Hoe kan het dat het percentage studenten en medewerkers dat op de hoogte is van het protocol zo laag is? |
80 |
Worden in een volgende monitor wel, anders dan in deze, ook externe meldpunten van diefstal en vandalisme meegenomen, zoals de politie? |
81 |
Hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten en medewerkers die zich op dit moment niet door de onderwijsinstelling betrokken voelen bij het sociale veiligheidsbeleid, zich meer betrokken voelen? |
82 |
Gaat u ervoor zorgen dat een groot deel van de medewerkers en studenten betrokken wordt bij het sociale veiligheidsbeleid? Zo ja, op wat voor manier? |
83 |
Waarom worden er op het gebied van seksuele intimidatie zo weinig meldingen gedaan? |
84 |
Kunt u de uitspraak «opvallend is dat met name incidenten op het terrein van seksuele intimidatie weinig gemeld worden» verduidelijken? Kan u toelichting geven over hetgeen eerder in de monitor wordt geschetst, namelijk dat bijna driekwart van de studenten die slachtoffer werden van seksueel getinte opmerkingen dit heeft gemeld terwijl in de aanbevelingen wordt gesteld dat het weinig gemeld wordt? |
85 |
Wat gaan de betrokken partijen doen om meer bekendheid te krijgen voor meldpunten en vertrouwenspersonen, om zo meer meldingen te krijgen van slachtoffers van seksuele intimidatie die dit in eerste instantie niet zouden melden? |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2018D56047.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.